ECLI:NL:GHSHE:2008:BD3277

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 103.009.981
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • S. Smeenk-van der Weijden
  • A. Everaars-Katerberg
  • M. van Arkel-van Gasselt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarig kind na overlijden van een ander kind

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de dochter van appellanten, die in 2005 hun zoon verloren. De vader is in twee instanties vrijgesproken van doodslag. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bekrachtigt de uithuisplaatsing van de nu 5 maanden oude dochter, in afwachting van een onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de ouders en de veiligheid van het kind in de thuissituatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 maart 2008, waarbij de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en vertegenwoordigers van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanwezig waren. De kinderrechter had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven, die door de ouders werd aangevochten. De ouders stellen dat de dood van hun zoon een ongeluk was en dat zij in staat zijn om voor hun dochter te zorgen. Ze hebben hun woonsituatie verbeterd en zijn bereid om hulp te ontvangen. De Raad voor de Kinderbescherming en de stichting zijn echter van mening dat er nog onvoldoende zicht is op de pedagogische vaardigheden van de ouders en dat de veiligheid van de dochter niet kan worden gegarandeerd. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is om de uitkomsten van het onderzoek naar de ouders af te wachten voordat er een beslissing kan worden genomen over terugplaatsing. De beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, omdat er nog te veel onzekerheden zijn over de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de veiligheid van het kind.

Uitspraak

10 april 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer HV 103.009.981/01
Zaaknummer eerste aanleg 167000 / JE RK 07-2162
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X. en Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna tezamen te noemen: de ouders en ieder afzonderlijk de vader, respectievelijk de moeder,
procureur: mr. P.J.F.X. de Poorter,
t e g e n
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Eindhoven, regio Noord en Zuidoost-Brabant,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 februari 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 13 februari 2008, hebben de ouders verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en – zo begrijpt het hof – het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. P.J.F.X. de Poorter;
- mevrouw mr. B.O. van der Staak namens de raad;
- mevrouw M. Mous en de heer R.M.M.T. van Breugel, gezinsvoogdijwerker, namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting).
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad van 18 januari 2008;
- de brief met bijlagen van de procureur van de ouders van 22 februari 2008;
- het plan van aanpak van de stichting van 3 maart 2008;
- het faxbericht met bijlagen van de stichting van 18 maart 2008;
- het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de strafzaak tegen de vader van 15 juni 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit de affectieve relatie van de ouders is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [Z.] geboren. De moeder is met het ouderlijk gezag belast.
4.2.1. Bij beschikking van 8 november 2007 heeft de kinderrechter [Z.] voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting en een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn door de kinderrechter op 21 november 2007 bekrachtigd en afgegeven voor een termijn van drie maanden.
De ondertoezichtstelling van [Z.] is laatstelijk verlengd tot 6 februari 2009.
4.2.2. Op 8 november 2007 is [Z.] uithuis geplaatst op een geheime locatie en zij verblijft sinds 15 november 2007 in een pleeggezin.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot plaatsing van [Z.] in een verblijf pleegouder 24-uurs voor de termijn van drie maanden, te weten tot 6 mei 2008. De kinderrechter heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen.
De kinderrechter acht het volstrekt begrijpelijk dat indien tot terugplaatsing van [Z.] bij de ouders wordt besloten, dit op een zeer zorgvuldige wijze dient plaats te vinden. Er moet duidelijk zicht komen op de pedagogische vaardigheden van de ouders. Volgens de raad is uitbreiding van de omgangsregeling tussen [Z.] en de ouders noodzakelijk en moeten de ouders ondersteund worden in de omgang met [Z.]. Daarnaast acht de raad het van belang dat de moeder de hulp via de GGzE ten behoeve van traumaverwerking voortzet en dat de vader hulp via een psycholoog ten behoeve van agressieregulatie en traumaverwerking krijgt. De kinderrechter volgt de visie van de raad hierin volledig en acht het ook noodzakelijk, dat ieder van de genoemde hulpverleningstrajecten volledig en met goed resultaat door de ouders dienen te worden doorlopen.
4.4. De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De ouders stellen dat de dood van hun zoontje [A.], geboren op [geboortejaar], een ongeluk was en dat de vader zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vrijgesproken van doodslag. De dood van [A.] op 15 augustus 2005 is voor de ouders een uiterst trau¬matische ervaring geweest, die zij zo goed mogelijk trachten te verwerken.
Voorts stellen de ouders dat voor een rigoureuze maatregel als een uithuisplaatsing (sedert twee dagen na de geboorte van [Z.]) geen enkele aanleiding is. Zij achten zich zeer goed in staat [Z.] de verzorging en opvoeding te bieden die haar toekomt. Bovendien is hun woonsituatie al enige tijd gewijzigd. Zij wonen in bij de moeder van de vader en hebben daar een volledig ingerichte kinderkamer ter beschikking. Indien nodig houdt ook de moeder van de vader toezicht op de verzorging van [Z.], zodat haar veiligheid thuis is gegarandeerd.
Met betrekking tot de hulpverlening stellen de ouders dat de verschillende instan¬ties en de twee gezinsvoogden langs elkaar heen werken. Ondanks de nodige miscommunicatie zijn de ouders voornemens hun medewerking aan de hulpverlening te blijven verlenen. Zij zijn echter wel van mening dat zij met de beperkte omgang van één uur in de week hun pedagogische vaardigheden niet kunnen laten zien. De ouders willen er alles aan doen [Z.] weer thuis te krijgen. Zo heeft de vader op zeer korte termijn een intakegesprek bij het GGZ in [vestigingsplaats].
4.5. Volgens de stichting is tot op heden vooral geïnvesteerd in het opbouwen en hand¬haven van het contact tussen de ouders en [Z.]. De ouders werken actief mee aan het contact met de gezinsvoogd ondanks hun heftige weerstand. Op dit moment is echter nog onduidelijk of de ouders kunnen bieden wat [Z.] nodig heeft. De komende 3 maanden (tot 5 mei 2008) zal dan ook geïnvesteerd moeten worden in de rol van de ouders als opvoeders. Daartoe heeft de stichting per 6 februari 2008 de omgang uitgebreid naar eenmaal in de week één uur begeleide omgang bij de stichting en zal De Zuidwester (zorgaanbieder) een onderzoek uitvoeren naar het gezin, de thuissituatie en de opvoedingssituatie door middel van een tweetal video-observaties. Eind april zal De Zuidwester de bevindingen aan de stichting rapporteren.
Naast de pedagogische vaardigheden van de ouders dient onderzocht te worden of de veiligheid van [Z.] in de thuissituatie gewaarborgd is. Met name de vader heeft volgens de stichting persoonlijke problemen op te lossen.
De stichting zal na ontvangst van de bevindingen van De Zuidwester een besluit nemen of [Z.] (op termijn) teruggeplaatst zal kunnen worden. Dit besluit zal mede afhangen van de vraag of de veiligheid van [Z.] thuis voldoende gewaarborgd is. Een thuisplaatsing van [Z.] is volgens de stichting op dit moment dan ook (nog) niet aan de orde.
4.6. In zijn rapportage van 18 januari 2008 en ter zitting van het hof stelt de raad dat voortzetting van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk is nu er nog onvoldoende zicht is op de pedagogische vaardigheden van de ouders, hun inzicht en leerbaarheid. De ouders moeten in staat worden gesteld om te laten zien dat zij over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken om hierin te groeien en pas dan kan er worden gekeken of er, met of zonder opvoedingsondersteuning, kan worden gewerkt aan terugplaatsing van [Z.] bij de ouders. Nader onderzoek is noodzakelijk teneinde helderheid te creëren omtrent het pedagogisch perspectief alsmede de veiligheid van [Z.].
4.7.1. Het hof heeft evenals de rechtbank ambtshalve kennisgenomen van het arrest van de strafkamer van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2007.
4.7.2. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden met name ook betreffende de positie van de ouders inzake aan het aan [A.] toegebrachte dodelijk letsel, welke het hof geheel overneemt en tot de zijne maakt, de machtiging tot uithuisplaatsing van [Z.] heeft verleend. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, overweegt het hof – in aanvulling daarop – als volgt.
4.7.3. Het hof is van oordeel dat enerzijds bekeken en beoordeeld dient te worden of de ouders over vol¬doende pedagogische vaardigheden beschikken om [Z.] op te voeden en te ver¬zorgen. In dit kader heeft de stichting de frequentie van de omgang vanaf 6 februari 2008 gewijzigd in wekelijks één uur en daarnaast zal De Zuidwester in april 2008 een onderzoek uitvoeren door middel van video-observaties en de bevindingen eind april 2008 aan de stichting rapporteren.
Anderzijds dient te worden onderzocht of de veiligheid van [Z.] in de thuissitua¬tie gegarandeerd kan worden. Hierbij is met name van belang het verloop van de agressieregulatietherapie van de vader. Ook de hulpverlening aan de moeder zal moeten worden meegenomen.
Het komt het hof dan ook juist voor dat de uitkomst van voormeld onderzoek en het antwoord op voormelde vragen, die op zijn vroegst eind april 2008 te verwachten zijn, worden afgewacht in het belang van de verzorging en opvoeding van [Z.]. Daarom kan naar het oordeel van het hof in dit geval thans geen sprake zijn van thuisplaatsing van [Z.].
4.8.4. Op grond van het vorengaande is het hof van oordeel dat de beschikking waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 februari 2008.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Everaars-Katerberg en Van Arkel-van Gasselt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.