ECLI:NL:GHSHE:2008:BD3282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 103.009.356
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Raab
  • A. Gründemann
  • J. Philips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie met terugwerkende kracht en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van alimentatieverplichtingen. De man, appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de alimentatie voor zijn ex-partner en kinderen was vastgesteld. De man verzocht om wijziging van de alimentatieverplichtingen met terugwerkende kracht tot 24 mei 2004, omdat hij in een moeilijke financiële situatie verkeerde en niet in staat was om de vastgestelde bedragen te betalen. Het hof heeft de relevante omstandigheden afgewogen, waaronder de financiële situatie van de man en de behoefte van de vrouw en kinderen aan alimentatie. Het hof oordeelde dat de man vanaf 6 november 2006 geen draagkracht meer had om de alimentatie voor de vrouw te betalen, en heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 32,-- per kind per maand, met ingang van 1 juli 2007. De rechtbank had eerder de alimentatie voor de vrouw met ingang van 6 november 2006 vastgesteld op € 465,-- per maand, maar dit is door het hof vernietigd. Het hof heeft ook bepaald dat de vrouw de eventueel teveel betaalde alimentatiebedragen aan de man moet terugbetalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de man om tijdig wijziging van alimentatieverplichtingen aan te vragen en de gevolgen van zijn financiële situatie voor de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

JvdP
10 april 2008
Sector Civiel recht
Zaaknummer HV 103.009.356/01
Zaaknummer eerste aanleg 150466 /FA RK 06-4484
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur: mr. J.M.H. Vullings,
t e g e n
[Y.] ,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur: mr. M.F.J.M. van Rooy.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 juni 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 28 september 2007, heeft de man verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
1. over de periode 24 mei 2004 tot 18 april 2005 de partner- en kinderalimentatie op nihil wordt gesteld;
2. over de periode 18 april 2005 tot 14 oktober 2005 de partneralimentatie op nihil wordt gesteld en de bijdrage voor [A.] en [C.] wordt bepaald op € 20,-- per kind per maand;
3. over de periode 14 oktober 2005 tot 1 juni 2006 de partneralimentatie op nihil wordt gesteld en de bijdrage voor [C.] wordt bepaald op € 40,--;
4. over de periode 1 juni 2006 tot 2 juli 2007 de partneralimentatie op nihil wordt gesteld en te bepalen dat de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw zal voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging van der partijen minderjarige kinderen [B.] en [C.] van € 110,-- per kind per maand;
5. met ingang van 1 september 2007 de partneralimentatie en de kinderalimentatie op nihil worden gesteld;
6. althans een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en kosten van de minderjarige kinderen te bepalen over de genoemde periodes zoals het hof juist acht;
7. een en ander onder de bepaling dat de vrouw de door de man teveel betaalde bedragen binnen 1 maand na de in deze af te geven beschikking aan de man dient te voldoen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 december 2007, heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen als ongegrond, althans onbewezen; kosten rechtens.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de brieven met bijlagen van de procureur van de man van 21 en 23 januari 2008;
- de faxbrief van de procureur van de vrouw van 7 februari 2008;
- de brief van de procureur van de man van 18 februari 2008.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2008. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op 27 mei 1987 met elkaar gehuwd.
De tussen hen gewezen echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2003 van de rechtbank te 's-Hertogenbosch is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 17 maart 2004.
4.2. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [A.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
- [B.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
- [C.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen [B.] en [C.], die hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. [A.] is inmiddels meerderjarig.
4.3. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand wordt vastgesteld op € 1.000,-- per maand Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van die datum als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde drie kinderen moet voldoen een bedrag van € 350,-- per kind per maand.
4.4. De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen voormelde echtscheidingsbeschikking voor wat betreft de bij die beschikking vastgestelde onderhoudsbijdragen voor de vrouw en voormelde kinderen.
Het hof heeft - voorzover thans nog van belang - bij beschikking van 11 januari 2005 de echtscheidingsbeschikking vernietigd met betrekking tot de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [B.]. Voor wat betreft de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen [A.] en [C.] heeft het hof bij die beschikking de beschikking van 4 juli 2003 bekrachtigd.
4.5. De man heeft wijziging gevraagd van de beschikking van dit Hof van 11 januari 2005. Het hof verstaat dat de man heeft bedoeld wijziging te vragen van de echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2003 met betrekking tot de daarbij vastgestelde bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en [C.].
4.6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het wijzigingsverzoek van de man in zoverre toegewezen dat:
- de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 6 november 2006 nader wordt vastgesteld op € 465,-- per maand;
- de bijdrage in levensonderhoud en studie van de jong meerderjarige [A.] met ingang van 1 september 2006 op nihil wordt gesteld;
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [B.] met ingang van 6 november 2006 wordt vastgesteld op € 363,46 per maand.
De rechtbank wees voor het overige het wijzigingsverzoek van de man af.
4.6. De man is het niet eens met die beslissing en hij heeft daartegen onder aanvoering van zes grieven hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft zich daartegen verweerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van de man.
Ingangsdatum
4.7. In de toelichting op zijn eerste grief heeft de man aangevoerd, dat hij niet eerder dan 6 november 2006 een verzoek tot wijziging van de geldende onderhoudsbijdragen heeft ingediend, omdat gedurende de periode van 26 april 2005 tot 11 augustus 2006 van de zijde van de vrouw en van de Afdeling Sociale Voorzieningen van de gemeente [gemeentenaam] geen enkele invorderingspoging is gedaan met betrekking tot de door de man over die periode niet betaalde alimentatiebedragen. De man heeft daar aan toegevoegd dat hij die houding van de vrouw en van de gemeente aldus heeft begrepen dat zij de slechte financiële omstandigheden van de man gedurende die periode, op grond waarvan hij geen draagkracht had de geldende bijdragen voor de vrouw en de kinderen te voldoen, erkenden en zich daarbij neerlegden.
Eerst nadat de vrouw vanaf medio augustus 2006 op aandringen van de gemeentelijke sociale dienst aanspraak is gaan maken op betaling van achterstallige alimentatiebedragen, heeft hij zich tot de rechtbank gewend met het dit geding inleidend verzoekschrift.
Deze processuele houding kan hem, aldus de man, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden niet worden tegen- geworpen. De man verzoekt dus ook in hoger beroep wijziging van de opgelegde onderhoudsbijdragen met ingang van 24 mei 2004, zijnde de begindatum van de periode waarover de Afdeling Sociale Voorzieningen van de gemeente [gemeentenaam] in of omstreeks maart 2005 leenbijstand aan de man heeft verstrekt.
4.8. Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.
4.9.1. Op de man rust vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een dringende wettelijke verplichting bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen. Die onderhoudsverplichting bestond uit de in de echtscheidings- beschikking vastgestelde bedragen en was mede gebaseerd op de toenmalige financiële omstandigheden van de man.
4.9.2. Indien de financiële omstandigheden van de man op enig moment ná vaststelling van de onderhoudsverplichtingen wijzigen, is het in beginsel aan hem om tijdig wijziging van die verplichtingen op grond van gewijzigde draagkracht overeen te komen dan wel aan de rechtbank te verzoeken.
Daar staat tegenover, dat de rechter de bevoegdheid heeft om op een aan de datum van indiening van het inleidend wijzigingsverzoek voorafgaande periode betrekking hebbende alimentatiebedragen te wijzigen, zij het dat hij van die bevoegdheid een behoedzaam gebruik dient te maken.
4.10. Het hof houdt rekening met de navolgende omstandigheden:
4.10.1. De man is begin 2004 in een moeilijke financiële situatie komen te verkeren in verband met het slecht renderen van zijn onderneming, welke onderneming per 1 februari 2005 is beëindigd.
Uit de zich bij de stukken bevindende brief van de gemeente [gemeentenaam] aan de man van 26 januari 2007 blijkt het volgende:
- de man heeft zich in januari 2005 gewend tot de gemeente met een beroep op de regeling bijstandsbesluit zelfstandigen (B.B.Z.);
- bij besluit van 20 april 2005 heeft de gemeente aan de man over de periode van 26 mei 2004 tot en met 31 januari 2005 zogenaamde leenbijstand verleend door middel van een uitkering ineens van € 8.266,65;
- de gemeente heeft deze uitkering als een lening aangemerkt, omdat de man de beschikking had over een zodanig vermogen, dat dit vermogen het bedrag van vermogensvrijlating binnen de regeling van het B.B.Z. te boven ging;
- het bedrijfsmatig vermogen van de man bedroeg op dat moment € 13.500,--.
Uit voormelde brief is tevens gebleken dat de man reeds per 18 april 2005 er in is geslaagd in dienstbetrekking bij zijn huidige werkgever te gaan werken.
4.10.2. In dat verband acht het hof tevens van belang, dat het hof bij beschikking van 11 januari 2005 heeft overwogen dat de man de tot de maand augustus 2004 verschuldigde onderhoudsbijdragen volledig heeft voldaan en het hof bij die beschikking heeft geoordeeld dat de man, gelet op zijn ervaring en beroepsmatige expertise in staat moet worden geacht als zelfstandige of als werknemer, dan wel een combinatie daarvan, een zodanig inkomen te genereren dat hij de opgelegde onderhoudsbijdragen voor de vrouw en de kinderen kan blijven voldoen, ook indien dat zou betekenen dat hij zijn bedrijfsmatig vermogen daarvoor tijdelijk zou moeten aanspreken.
4.10.3. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de man slechts gedurende een relatief korte periode in een financieel moeilijke situatie heeft verkeerd, welke situatie in ieder geval per 18 april 2005 is geëindigd. Gedurende die periode had de man de beschikking over een zodanig vermogen, dat van hem mocht worden gevergd dat hij dat vermogen (mede) zou aanwenden voor betaling van de onderhoudsbijdragen voor de vrouw en de kinderen.
4.11. Uit meergenoemde brief van de gemeente [gemeentenaam] van 26 januari 2007 is voorts gebleken, dat tijdens een gesprek op 1 september 2005 tussen de man en de gemeente de door de man te betalen onderhoudsbijdragen aan de orde zijn gekomen en de gemeente in antwoord op een verzoek van de man om, in afwijking van de door de rechter opgelegde onderhoudsbijdragen, andere, lagere bedragen per maand aan de gemeente te voldoen, het standpunt heeft ingenomen dat de beslissing van de rechtbank leidend dient te zijn en dat de gemeente niet op de stoel van de rechtbank kan gaan zitten om een ander bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen.
Noch uit de brief van 26 januari 2007 noch anderszins is gebleken dat de gemeente op enig moment afstand heeft gedaan van haar recht op incasso van achterstallige alimentatietermijnen.
4.12. Het hof is op grond van voormelde in aanmerking te nemen omstandig-heden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het verzoek van de man om met terugwerkende kracht tot 24 mei 2004 de geldende onderhouds- bijdragen voor de vrouw en de kinderen te wijzigen, terecht door de rechtbank is afgewezen.
Nu de man eerst per 6 november 2006 een verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdragen voor de vrouw en de kinderen heeft ingediend bij de rechtbank kan, gelet op het vorenstaande, in redelijkheid van de vrouw niet worden verlangd dat deze gehouden is tot terugbetaling van hetgeen in overeenstemming met haar behoefte aan levensonderhoud voor zichzelf en de kinderen reeds is uitgegeven.
Dat de man niet eerder een verzoek tot wijziging tijdig heeft ingediend dient dan ook voor zijn rekening en risico te blijven. De omstandigheid dat de vrouw gedurende de periode tot 1 november 2006 een uitkering krachtens de wet werk en bijstand ten behoeve van haar en de bij haar verblijvende kinderen ontving en in die periode feitelijk niet tot invordering van achterstallige onderhoudsbijdragen is overgegaan, doet daaraan niet af.
De eerste grief van de man faalt dus.
4.13. Tussen partijen is ter zitting in hoger beroep komen vast te staan dat zoon [B.] gedurende de periode van april 2004 tot juni 2006 bij de man verbleef en dat de man gedurende die periode voor [B.] geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding aan de vrouw behoefde te voldoen. Met ingang van 1 juni 2006 is [B.] teruggekeerd in het gezin van de vrouw.
De vijfde grief van de man slaagt mitsdien.
4.14. Tussen partijen staat tevens vast dat de dochter [A.] vanaf 1 september 2006 geen behoefte meer had aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, omdat zij vanaf dat moment in staat was in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
4.15. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de overige stellingen van partijen zijn thans nog aan de orde:
- de behoefte van de vrouw aan de door de rechtbank in de beschikking waarvan beroep met ingang van 6 november 2006 vastgestelde bijdrage in haar levensonderhoud;
- de draagkracht van de man om vanaf 6 november 2006 bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen [C.] en [B.]. De overige grieven van de man, die op het vorenstaande betrekking hebben, lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.16. De man heeft in hoger beroep nog aangevoerd, dat zoon [B.] vanaf juni 2006 weliswaar bij hem is vertrokken, maar dat [B.] feitelijk niet of nauwelijks bij de vrouw woont, doch kennelijk elders verblijft. Om die reden, aldus de man, heeft de vrouw geen, althans minimale, kosten voor [B.], zodat zij geen behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [B.].
De vrouw heeft die stelling van de man gemotiveerd betwist en gesteld dat [B.] in haar gezin verblijft en door haar wordt verzorgd en opgevoed.
De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw zijn stelling op dit punt niet aannemelijk kunnen maken, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de zoon [B.] in het gezin van de vrouw verblijft en door haar wordt verzorgd en opgevoed.
Nu niet is gesteld of gebleken is dat [B.] eigen inkomsten heeft, wordt [B.] geacht behoefte te hebben aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Behoefte vrouw
4.17. De man heeft gesteld, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw met ingang van 6 november 2006 behoefte heeft aan de opgelegde bijdrage in haar levensonderhoud van € 465,-- per maand.
De vrouw heeft, aldus de man, op grond van de door haar gevolgde opleidingen een grotere verdiencapaciteit (de vrouw is gediplomeerd doktersassistente) dan thans het geval is en zij kan bovendien meer uren werken dan het huidige door haar gewerkte aantal uren.
De vrouw heeft, zo stelt de man, derhalve mogelijkheden om een zodanig inkomen te verwerven dat zij daarmede geheel kan voorzien in de eigen kosten van levensonderhoud.
4.18. De vrouw heeft te dien aanzien gesteld, dat zij met ingang van 1 mei 2007 voor 24 uren per week als receptioniste werkzaam is bij de Brede Welzijnsinstelling [plaatsnaam/plaatsnaam], welke baan recentelijk is uitgebreid naar 27 uren per week. De vrouw heeft aangevoerd dat, gelet op de zorg die zij heeft over de beide bij haar verblijvende kinderen [C.] en [B.] en de extra zorg die met name [B.] op dit moment vergt, zij met het oog op het functioneren van het gezin niet meer dan 27 uur per week kan werken.
De door de man op basis van de opleidingen van de vrouw gestelde grotere verdiencapaciteit heeft de vrouw betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij in het verleden als doktersassistente heeft gewerkt, doch dat zij als zodanig hetzelfde uurloon genoot als in haar huidige betrekking.
4.19. Het hof is van oordeel dat bij de vrouw geen sprake is van een grotere verdiencapaciteit. De vrouw heeft onweer- sproken gesteld dat zij als doktersassistente geen hoger uurloon zou genieten dan in haar huidige baan. Onder die omstandigheden kan van de vrouw niet gevergd worden dat zij haar huidige baan opzegt en als doktersassistente gaat werken.
Het hof is bovendien van oordeel dat de vrouw genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op de leeftijd van de beide bij haar verblijvende minderjarigen en de bij [B.] bestaande problematiek, van haar niet gevergd kan worden dat zij meer dan haar huidige aantal arbeidsuren werkt. Of de vrouw daartoe binnen afzienbare tijd wel in staat zal zijn, is thans nog te ongewis om daarmede reeds nu rekening te houden.
De behoefte van de vrouw aan de door de rechtbank in de beschikking, waarvan beroep vastgestelde bijdrage in haar levensonderhoud staat daarmee genoegzaam vast.
4.20. Draagkracht man.
Voor wat betreft de vaststelling van de draagkracht van de man tot betaling van de thans geldende bijdragen gaat het hof vanaf 6 november 2006 uit van de navolgende gegevens. Voorzover die gegevens zijn betwist, zal het hof daarop ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
4.20.1. Inkomen
Het hof gaat voor wat betreft de periode van 6 november 2006 tot 2 juli 2007 uit van de zich bij de stukken bevindende jaaropgave 2006 van de man.
Uit die jaaropgave blijkt van een fiscaal jaarloon van € 61.019,--.
Tussen partijen staat onweersproken vast, dat de man vanaf 2 juli 2007 lagere inkomsten is gaan genieten, omdat hij met ingang van die datum in verband met volledige arbeidsongeschiktheid 80% van het laatstgenoten inkomen is gaan genieten. Uit de door de man overgelegde maandspecificaties over de maanden juli, oktober, november en december 2007 blijkt van een bruto maandinkomen vanaf die datum van € 3.520,--, te vermeerderen met het gebruikelijke vakantiegeld. Vanaf 2 juli 2007 zal het hof uitgaan van dat inkomen van de man.
Daarnaast ontvangt de man van zijn werkgever blijkens die specificaties een fiscaal belaste bijdrage in de ziektekosten van
€ 110,93 per maand. Met die inkomenscomponent houdt het hof eveneens rekening.
4.21. Lasten
4.21.1. Normbedrag.
Het op de wet werk en bijstand gebaseerde normbedrag voor een zelfstandig wonende alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud dienen te worden voldaan.
4.21.2. Woonlasten.
€ 186,-- per maand aan hypotheekrente.
Het hof is van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met de hypotheeklasten van de woning van de man, zoals die er waren vóór de verkoop van die woning aan de ouders van de man. De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld, dat weliswaar bij vonnis van de rechtbank van 23 mei 2007 de rechtshandeling tot verkoop van de woning aan de ouders van de man vernietigd is, maar dat tot op heden dat vonnis niet is tenuitvoergelegd en de feitelijk situatie nu nog steeds zo is, dat de man de woning bewoont en aan zijn ouders een vergoeding betaalt van € 225,-- per maand.
Die keuze van de man om geen gevolg te geven aan het vonnis van 23 mei 2007 dient voor zijn rekening en risico te blijven en de daarmee gepaard gaande hogere lasten kunnen niet ten laste van de onderhoudsbijdrage voor de vrouw en de kinderen worden gebracht.
Het hof houdt in dit verband rekening met de fiscale aftrekbaarheid van voormelde hypotheeklast en met een door de rechtbank op € 1.920,-- per jaar vastgesteld eigen woning forfait.
Tevens zal het hof rekening houden met een bedrag van € 95,-- per maand terzake van forfaitaire eigenaarslasten.
4.21.3. Ziektekosten.
Premie zorgverzekering € 106,38 per maand inclusief premie aanvullende verzekering, zoals blijkt uit de door de man overgelegde polis zorgverzekering.
Daarnaast houdt het hof vanaf 2 juli 2007, uitgaande van voormeld bruto maandsalaris per die datum, rekening met een fiscale bijtelling werkgeversdeel ZVW ad € 165,48 per maand, zoals dat blijkt uit de door de man overgelegde salarisspecificaties.
Voor het jaar 2006 houdt het hof uitsluitend rekening met de voormelde premie zorgverzekering, omdat in die periode wordt uitgegaan van het in voormelde jaaropgave 2006 genoemd fiscaal loon, waarin de genoemde bijtelling reeds is begrepen.
4.21.4. Verwervingskosten.
Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met de eigen bijdrage, die de man aan zijn werkgever betaalt voor de lease-auto. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties blijkt dat te dier zake een bedrag van € 834,01 per maand wordt ingehouden.
De man heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt, dat hij ook thans nog de auto nodig heeft in verband met zijn werk. Weliswaar is op dit moment sprake van volledige arbeidsongeschiktheid bij de man, doch geenszins staat vast dat de man niet meer zal kunnen werken. Hij is ook nog in loondienst bij genoemde werkgever. Onweersproken is, dat de man voor het woon-werkverkeer is aangewezen op de lease-auto van de werkgever.
Onder die omstandigheden kan van de man vooralsnog niet worden gevergd dat hij, zoals de vrouw stelt, de lease-auto inlevert bij zijn werkgever. Indien de man volledig arbeidsongeschikt blijft, is het niet redelijk met dit bedrag rekening te houden. In dat geval ligt het op de weg van de daartoe meest gerede partij een wijzigingsverzoek in te dienen bij de rechtbank.
Derhalve houdt het hof rekening met voormeld bedrag ad € 834,01 per maand als netto last woon-werkverkeer van de man.
Het hof houdt geen rekening met overige fiscale consequenties voor de man in verband met het hebben van een lease-auto. De door de man en zijn werkgever gebruikte constructie voor de verrekening van de kosten verbonden aan de lease-auto is een eigen keuze van de man en deze kan, behoudens de feitelijke noodzakelijke kosten daarvan, niet ten laste van zijn onderhoudsbijdragen ten behoeve van de vrouw en de kinderen worden gebracht.
4.21.5. Kosten omgangsregeling [C.].
De rechtbank hield rekening met die kosten tot een bedrag van € 65,-- per maand. Ook het hof houdt daarmee rekening. De man heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij met de dochter [C.] regelmatig omgang heeft. Weliswaar is tijdelijk sprake geweest van minder omgang tussen de man en [C.], doch de man heeft tegenover de betwisting daarvan door de vrouw ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat [C.] meermalen per week bij hem verblijft.
4.21.6. Schulden.
De rechtbank hield rekening met de aflossing door de man op een schuld in verband met aan hem in het verleden verstrekte WWB-uitkering ad € 175,-- per maand. De uitkering betrof een zogenaamde leenbijstand en daaraan was als voorwaarde verbonden dat de man de aan hem verstrekte gelden zou terugbetalen op het moment dat hij inkomsten uit arbeid zou gaan genieten. Deze leenbijstand betaalt de man nu terug en het hof is van oordeel dat met die aflossing ad € 175,-- per maand thans rekening dient te worden gehouden.
4.21.7. Bijzondere kosten
a. kosten huishoudelijke hulp.
De man heeft de noodzaak van huishoudelijke hulp gedurende 6 uren per week genoegzaam aannemelijk gemaakt. Hij ontvangt voor die huishoudelijke hulp een bijdrage in de kosten van de gemeente [gemeentenaam] op basis van een door hem verkregen persoonsgebonden budget (pgb), welke bijdrage voor de periode van 1 september 2007 tot 1 september 2008 is gebaseerd op 6 uren per week huishoudelijke hulp. Vanaf 1 september 2008 is de bijdrage gebaseerd op huishoudelijke hulp gedurende 4 uren per week.
De man heeft onvoldoende weersproken gesteld, dat de daarmee gepaard gaande kosten (rekening gehouden met een kostprijs voor de hulp van € 18,50 per uur tot 1 januari 2008 en van € 19,50 per uur vanaf die datum, de bijdrage die de man in dat verband ontvangt van de gemeente [gemeentenaam] en de eigen bijdrage C.A.K. van de man) bedragen:
- voor de periode van 1 september 2007 tot 1 januari 2008 € 348,63 per maand;
- voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 september 2008 € 372,63 per maand;
- vanaf 1 september 2008 € 306,63 per maand.
Met die bedragen houdt het hof gedurende de voormelde perioden in redelijkheid rekening.
Met betrekking tot de kosten huishoudelijke hulp van de man vóór 1 september 2007 is het hof met de rechtbank van oordeel, dat daarmee slechts rekening kan worden gehouden voorzover die kosten zijn begrepen in het door het hof in de beschikking van 11 januari 2005 opgenomen bedrag van € 151,75 per maand “wegens bijzondere kosten in verband met invaliditeit”.
De man heeft eerst medio 2007 een pgb aangevraagd en verkregen terwijl hij dat veel eerder had kunnen doen en in dat kader eerder voor een bijdrage in de kosten van huishoudelijke hulp in aanmerking had kunnen komen. Dat hij dat niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
b. kosten psychotherapie.
De man heeft tegenover de betwisting daarvan door de vrouw genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij op medische gronden psychotherapie volgt, waarvan de kosten € 180,-- per maand bedragen. Het hof houdt derhalve met die kosten in het bijzonder rekening.
c. kosten vergoeding ouders.
Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde vergoeding van € 100,-- per maand aan zijn ouders voor door hen verstrekte hulp.
De man heeft nagelaten zijn stelling op dit punt tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw aannemelijk te maken. Hij heeft geen betalingsbewijzen met betrekking tot de vergoeding overgelegd en hij heeft evenmin de noodzaak tot het betalen van de vergoeding aan zijn ouders kunnen aantonen.
4.22. Aan de hand van voormelde inkomensgegevens becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man
- gedurende de periode van 1 november 2006 tot 1 januari 2007 op € 3.413,-- per maand,
- gedurende de periode van 1 januari 2007 tot 1 juli 2007 op € 3.437,-- per maand en
- vanaf 1 juli 2007 op € 2.736,-- per maand.
Daarbij heeft het hof in alle genoemde perioden rekening gehouden met de fiscale aftrekbaarheid van hierna onder de woonlasten opgenomen hypotheekrente en eigen woning forfait, voor wat betreft de periode vanaf 1 juli 2007 met de fiscale bijtelling terzake van werkgeversdeel ZVW, met de voor de man geldende heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) alsmede met de door de man op basis van die gegevens verschuldigde inkomstenbelasting.
4.23. Uit hetgeen hiervoor is vermeld met betrekking tot de lasten van de man becijfert het hof het draagkrachtloos inkomen van de man
- gedurende de periode van 1 november 2006 tot 1 januari 2007 op € 2.442,-- per maand,
- gedurende de periode van 1 januari 2007 tot 1 juli 2007 op € 2.462,-- per maand en
- vanaf 1 juli 2007 op € 2.631,-- per maand.
4.24. Op grond van al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man vanaf 6 november 2006 tot 1 juli 2007 in staat is geweest de geldende bijdrage in de kosten van de kinderen [B.] en [C.] te voldoen. Het hof heeft daarbij tevens rekening gehouden met de fiscale forfaitaire aftrek van die bijdrage. De beschikking, waarvan beroep, dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Vanaf 1 juli 2007 heeft de man naar het oordeel van het hof de draagkracht tot betaling van onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen [B.] en [C.] van € 32,-- per maand per kind.
De door de man te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarigen [B.] en [C.] stelt het hof derhalve met ingang van 1 juli 2007 nader vast op dat bedrag.
De man heeft vanaf 6 november 2006 geen draagkracht meer tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. In zoverre dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd.
4.25. De man heeft nog verzocht om te bepalen dat door hem teveel betaalde alimentatiebedragen binnen 1 maand na deze beschikking door de vrouw aan de man dienen te worden terugbetaald.
Het hof wijst dit verzoek in zoverre toe, dat de vrouw de door de man over de periode vanaf 6 november 2006 eventueel teveel betaalde onderhoudsbijdragen aan de man zal dienen terug te betalen dan wel met hem zal dienen te verrekenen, nu zij vanaf genoemde datum er mee rekening had dienen te houden dat het verzoek van de man tot verlaging vanaf 6 november 2006 van de door hem verschuldigde onderhoudsbijdragen geheel of ten dele zou worden toegewezen.
4.26. Op grond van al het vorenstaande zal worden beslist als hierna in het dictum te melden.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 juni 2007, voor zover daarbij de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 6 november 2006 nader is vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt - met wijziging in zoverre van de tussen partijen gegeven echtscheidings-beschikking van 4 juli 2003- de door de man te betalen bijdrage in het levens-onderhoud van de vrouw met ingang van 6 november 2006 nader vast op nihil;
stelt - in zoverre met vernietiging van de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 29 juni 2007 - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [B.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar], met ingang van 1 juli 2007 nader vast op € 32,-- per maand;
stelt - met wijziging in zoverre van de tussen partijen gegeven echtscheidings-beschikking van 4 juli 2003 - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [C.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar], met ingang van 1 juli 2007 nader vast op € 32,-- per maand;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor al het overige;
bepaalt dat de vrouw de door de man over de periode vanaf 6 november 2006 eventueel teveel betaalde onderhoudsbijdragen aan de man zal terugbetalen dan wel met hem zal verrekenen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Raab, Gründemann en Philips, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.