MB
10 april 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer R200701356/ HV 103.009.636/01
Zaaknummer eerste aanleg 173900 FA RK 07-1655
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de moeder,
procureur: mr. H.C.M. Schaeken,
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Midden- en West-Brabant, locatie Tilburg,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde,
hierna: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [A.], wonende te [woonplaats] hierna: [A.];
- de heer [B.], verblijvende op een geheim adres, hierna: de vader;
- mevrouw [C.], wonende te [woonplaats], hierna: de pleegmoeder;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, gevestigd te Breda, hierna: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 21 september 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 21 december 2007, heeft de moeder verzocht, voor zoveel wettelijk toegelaten uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (voor zover de moeder daarbij is ontheven van het gezag over [A.]) te vernietigen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 januari 2008, heeft de stichting, althans zo begrijpt het hof, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2008.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. H.C.M. Schaeken;
- mevrouw van As en de heer van den Berg, in zijn hoedanigheid van gezinsvoogdijwerker, namens de stichting.
Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
De vader en de pleegmoeder hebben schriftelijk gemeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de brief met bijlagen van de stichting ingekomen ter griffie van het hof op 3 januari 2008;
- de brief van de vader d.d. 14 januari 2008;
- de brieven van de pleegmoeder d.dis 22 en 31 januari 2008;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 september 2007;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 februari 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1. De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Hieruit is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] de minderjarige [A.] geboren. De vader heeft [A.] erkend. De ouders oefenden tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [A.].
4.2. [A.] staat sinds 8 mei 2003 onder toezicht van de stichting.
Nadien heeft zij verbleven in een kortverblijf gezin en een pleeggezin. Eind januari 2004 is [A.] bij de moeder teruggeplaatst om vervolgens op 20 april 2005 weer in een crisispleeggezin geplaatst te worden. Daarna is [A.] op 1 juni 2005 in een pleeggezin voor langdurig verblijf geplaatst; hier verblijft zij thans nog. De pleegouders hebben inmiddels hun relatie verbroken en [A.] verblijft nu bij de pleegmoeder.
4.3. De raad heeft de rechtbank Breda verzocht de ouders te ontheffen van het ouderlijk gezag over [A.] met benoeming van de stichting tot voogdes.
4.4. De rechtbank Breda heeft het verzoek van de raad toegewezen en heeft bij de bestreden beschikking de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [A.] onder gelijktijdige benoeming van de stichting tot voogd, nu deze zich bereid heeft verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat voldoende duidelijk is geworden dat het perspectief op een terugkeer van [A.] bij de moeder ontbreekt. Het is volgens de rechtbank voldoende aannemelijk dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen zijn om het doel, te weten herstel van de gezagsrelatie, te kunnen behalen.
Weliswaar heeft de moeder genoegzaam aangetoond dat zij - beginnend - inzicht heeft in haar problematiek, maar onduidelijk is gebleven of zij capabel genoeg is om vervolgens daadwerkelijk iets met dit door haar verworven inzicht te doen in het belang van [A.]. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat de moeder op korte termijn de adequate opvoedingssituatie kan creëren die [A.] nodig heeft. Bovendien doet haar moeizame begeleidbaarheid haar de belangen van [A.] uit het oog verliezen, aldus de rechtbank.
De vader heeft zich niet verzet tegen de ontheffing van het gezag. De moeder kan zich hiermee echter niet verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
4.5. In haar beroepschrift stelt de moeder, kort gezegd, het volgende.
Zij meent dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de raad heeft toegewezen. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte geoordeeld dat voldoende perspectief op een terugkeer van [A.] bij de moeder ontbreekt.
De moeder meent dat bij haar inmiddels sprake is van een stabiele en veilige opvoedingssituatie, althans dat er sprake is van een zodanig begin van een stabiele en veilige opvoedingssituatie, dat de terugkeer van [A.] bij de moeder binnen afzienbare tijd gerealiseerd kan zijn.
4.6. De stichting heeft in haar verweerschrift – kort gezegd - aangevoerd dat de bestreden beschikking op juiste gronden is afgegeven en onderschrijft de in het inleidend verzoekschrift van de raad aangevoerde gronden.
4.7. Aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen oordeelt het hof als volgt.
4.7.1. Mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet kan, ingevolge artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW), een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.7.2. [A.] is in het verleden verwaarloosd. Zij heeft een onveilige opvoedings-situatie gekend, waarin zij belast werd met de gevolgen van conflictueuze en persoonlijke problemen van haar ouders. Er was geen sprake van rust, regelmaat en structuur. Teveel wisselingen in de opvoedingssituatie hebben gezorgd voor een beschadiging in de ontwikkeling van [A.]. Er is eveneens sprake van een verstoorde hechting. [A.] past zich te gemakkelijk aan nieuwe situaties aan en heeft geen schroom om vreemde mensen te vertrouwen en met hen contact te maken.
Ter zitting is gebleken dat het enerzijds goed gaat met [A.]. Zij is ontspannen, vrolijk en ontwikkelt zich goed bij de pleegmoeder en op school. Anderzijds bevindt het proces van hechting van [A.] aan de pleegmoeder, na verloop van bijna drie jaren, zich nog in het beginstadium en laat [A.] nog niet zien wie zij echt is. Hoewel er een positieve lijn is te zien in de hechting aan de pleegmoeder en [A.] zich nu fysiek durft te uiten richting de pleegmoeder, kan [A.] nog steeds moeilijk haar emoties uiten.
4.7.3. De stichting heeft recent de frequentie van de bezoekregeling van de moeder met [A.] beperkt tot eenmaal per zes weken gedurende anderhalf uur, aangezien de moeder druk legt op de bezoekregeling en op [A.] omdat zij het moeilijk vindt om de ontheffing van het gezag en de daaruit voortvloeiende voogdijmaatregel te accepteren. De bezoekregeling met de moeder vraagt volgens de stichting ondersteuning en begeleiding. Duidelijkheid, zekerheid en veiligheid zijn van belang voor [A.]. Hierbij is de rol van de moeder erg belangrijk. Nu er sprake is bij de moeder van een patroon waarbij goede en slechte perioden elkaar afwisselen heeft de moeder volgens de stichting structurele professionele hulp nodig.
4.7.4. Het is het hof gebleken dat de moeder in het verleden ongeschikt en/of onmachtig was de plicht tot verzorging en opvoeding van [A.] te vervullen.
Gezien de recente positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder acht het hof het thans echter te vroeg om middels ontheffing van het ouderlijk gezag definitief vast te stellen dat van bedoelde ongeschiktheid en/of onmacht bij de moeder sprake is en dat er geen perspectief bestaat op terugkeer van [A.] bij de moeder.
Het hof hecht waarde aan het feit dat de moeder het advies van de raad heeft opgevolgd om zich te laten diagnosticeren en zonodig te behandelen. Hoewel het GGzE [vestigingsplaats] haar aanvraag om een persoonlijkheidsonderzoek heeft afgewezen - omdat dit onderzoek in eerste lijn zou kunnen plaatsvinden - heeft het hof het vertrouwen dat de moeder zich hierop verder zal oriënteren zoals zij ter zitting heeft verklaard.
Daarbij komt dat de moeder sinds 2006 permanente woonruimte in [woonplaats] heeft en de daaruit voortvloeiende verplichtingen nakomt. Tevens beschikt de moeder reeds enige tijd over een vast inkomen. Zij is thans werkzaam via een uitzendbureau als cateringmedewerkster en er bestaat volgens de moeder uitzicht op een vaste aanstelling.
Hoewel de door de raad aan de orde gestelde schuldenpositie van de moeder door haar wordt erkend, ontstaan er volgens haar thans geen nieuwe schulden en lost zij naar vermogen op oude schulden af.
Daarnaast wordt het door de raad gestelde drugsgebruik door de moeder ontkend.
Zij onderkent de schadelijkheid van dit gebruik en heeft verklaard reeds een aanzienlijk aantal jaren geleden te zijn gestaakt met het gebruik van zowel hard - als softdrugs. De moeder heeft daartoe op vrijwillige basis en voor eigen rekening periodiek een urinestaal aangeboden aan het diagnostisch centrum te [vestigingsplaats] ter beoordeling op de aanwezigheid van verdovende middelen. De uitslag van het onderzoek van 19 februari 2008 is op 28 februari 2008 na de zitting door het hof als bijlage bij een faxbericht van de advocaat van de moeder ontvangen; hieruit blijkt dat er geen sporen van verdovende middelen in de urine zijn aangetroffen.
Bovendien heeft de moeder ter zitting verklaard thans in te zien dat de door haar jegens [A.] gedane uitspraken over de terugkeer van [A.] bij de moeder voor onrust en onduidelijkheid hebben gezorgd bij [A.]. Dit was niet haar bedoeling en zij onthoudt zich hier nu van.
Tot slot is gebleken dat de moeder de gunstige wending in haar persoonlijke leven voortzet door zich op korte termijn in te schrijven voor een middelbare schoolopleiding.
4.7.5. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat thans de gronden voor ontheffing zoals bedoeld in artikel 1:266 BW niet aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal derhalve, voor zover de moeder van het gezag over [A.] is ontheven, worden vernietigd.
4.7.6. Wellicht ten overvloede overweegt het hof in de komende periode zal moeten blijken of de moeder de hiervoor genoemde positieve ontwikkelingen structureel heeft kunnen voortzetten, of deze ontwikkelingen beklijven en of deze kunnen leiden tot (terug) plaatsing van [A.] bij de moeder. Van de kant van de moeder verwacht het hof dat zij het door de raad voorgestelde psychologisch onderzoek zo spoedig als mogelijk zal ondergaan, indien nodig, zal meewerken aan een eventuele behandeling en zich deskundig laat begeleiden. Daarnaast dient de moeder zich stipt aan de omgangsafspraken te houden door tijdig te verschijnen en zich tijdens deze omgangsmomenten volledig op [A.] te richten waarbij zij uitlatingen jegens [A.] over het weer bij de moeder komen wonen achterwege dient te laten.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 21 september 2007, voor zover [de moeder] is ontheven van het gezag over [A.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ontheffing van [de moeder] van het gezag over [A.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats].
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gründemann, Philips en Vlaardingerboek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.