Parketnummer : 20-003609-07
Uitspraak : 17 juni 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 14 september 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-600534-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1924],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een gedeelte van EUR 200,00 toegewezen. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voorzover de vordering is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep -binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 456,80
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2007 te Kruisland in de gemeente Steenbergen opzettelijk en wederrechtelijk (een of meer de(e)l(en) van) een houten schutting (van perceel [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2007 te Kruisland in de gemeente Steenbergen opzettelijk en wederrechtelijk delen van een houten schutting (van perceel [adres]) toebehorend aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, heeft vernield.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat voor bewezenverklaring van vernieling van de schutting eerst zal moeten worden vastgesteld wie de eigenaar van de schutting is. In casu is niet vast komen staan wie de eigenaar van de grond is waarop de schutting is geplaatst en derhalve ook niet dat [benadeelde] eigenaar is van de schutting. Wanneer [benadeelde] geen eigenaar is van de grond en daarmede door natrekking ook niet van de schutting, kan, aldus de verdediging, geen sprake kan zijn van vernieling in strafrechtelijke zin, omdat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ niet bewezen kan worden.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de betreffende schutting door [benadeelde] is bekostigd en geplaatst en wel op een gedeelte van het perceel, waarvan het Kadaster na meting heeft vastgesteld dat het in eigendom is bij die [benadeelde]. Er vanuit gaande dat het Kadaster juist heeft gemeten is naar het oordeel van het hof het vernielen van deze schutting door verdachte wederrechtelijk in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht Ook in de situatie dat de schutting niet zou zijn geplaatst op een gedeelte van het perceel dat in eigendom is van [benadeelde], en - zoals door de verdediging wordt gesteld - er sprake zou zijn van natrekking, dan nog dient naar het oordeel van hof het vernielen van de schutting door verdachte als wederrechtelijk in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht te worden aangemerkt, reeds nu niet verdachte, maar diens neef, te weten [betrokkene] eigenaar is van het aangrenzende perceel. Dat verdachte bij het vernielen van de schutting handelde als zaakswaarnemer voor zijn neef is niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 463,40. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 200,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering tot een bedrag van EUR. 456,80.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 200,00 (tweehonderd euro).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. M.J.C. van Kamp en mr. A.H.Q. Goossens,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 17 juni 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H.Q. Goossens is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.