ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.003.922
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gründemann
  • A. de Klerk-Leenen
  • J. Pouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot schuldsanering na misdrijven jegens compagnon in maatschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juni 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [X.] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [X.] had eerder bij de rechtbank Roermond een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De totale schuldenlast van [X.] bedroeg ongeveer € 680.000, waarvan een aanzienlijk deel aan Maas Delta Deurwaarders. De rechtbank had geoordeeld dat [X.] niet te goeder trouw was geweest in het onbetaald laten van zijn schulden, mede omdat hij in voorlopige hechtenis had gezeten wegens geweldsdelicten tegen zijn echtgenote, [Y.]. Deze omstandigheden hadden geleid tot de teloorgang van de onderneming die hij samen met [Y.] voerde.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 26 mei 2008 heeft [X.] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het onbetaald laten van schulden. Hij betoogde dat de verantwoordelijkheid voor de onderneming gezamenlijk was en dat [Y.] zonder overleg had besloten de samenwerking te beëindigen, wat leidde tot het intrekken van kredietfaciliteiten door de bank. [X.] voerde aan dat hij, ondanks zijn detentie, had geprobeerd zijn bedrijf draaiende te houden, maar dat dit niet was gelukt.

Het hof heeft de argumenten van [X.] overwogen, maar kwam tot de conclusie dat niet aannemelijk was dat hij te goeder trouw was geweest. De rechter oordeelde dat de gepleegde strafbare feiten door [X.] een situatie hadden gecreëerd waarin de samenwerking met [Y.] onvermijdelijk zou eindigen. Dit had geleid tot de beëindiging van de kredietfaciliteiten door de bank, wat de financiële situatie van [X.] verder had verslechterd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat de gedragsmaatstaf voor de schuldsaneringsregeling niet was nageleefd.

Uitspraak

4 juni 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer HV 200.003.922/01
Zaaknummer eerste aanleg 82693/FT-RK 07.632
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaak in hoger beroep van:
[X.]
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [X.]
procureur: mr. Ph.C.M. Van der Ven.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Roermond van 25 maart 2008, waarvan de inhoud bij [X.] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 april 2008, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2008. Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mevrouw mr. M.J.A. Bouten.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de processen-verbaal van de behandeling in eerste aanleg d.dis 12 februari 2008 en 26 februari 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsanerings-regeling uit te spreken. De totale schulden- last bedraagt blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet d.d. 21 februari 2008 ca. € 680.000,=, waaronder
€ 602.235,46 aan Maas Delta Deurwaarders. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject niet is gestart.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
4.2.1. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet (Fw) overwogen, dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het onbetaald laten van schulden te goeder trouw is geweest.
4.2.2. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
[X.] heeft in augustus/september 2007 vijf weken in voorlopige hechtenis doorgebracht en gedurende die periode onvoldoende maatregelen getroffen om de teloorgang van zijn bedrijf, dat hij samen met zijn echtgenote voerde, te voor- komen. De voorlopige hechtenis was opgelegd wegens de verdenking van gewelddadig optreden jegens de echtgenote, [Y.]. [X.] is er ten onrechte van uitgegaan dat zijn echtgenote de onderneming zou voortzetten, gezien hetgeen aan haar strafrechtelijke aangifte vooraf is gegaan. Zelfs in het geval [X.] zou worden vrijgesproken, doet dit geen afbreuk aan de op hem rustende verplichtingen van goed ondernemerschap.
4.3.1. In zijn beroepschrift heeft [X.] aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het geheel of gedeeltelijk onbetaald laten van schulden. Volgens [X.] droeg hij de verantwoordelijkheid over de onderneming samen met [Y.] en heeft zij zonder ruggespraak besloten de samenwerking te beëindigen, met als gevolg dat de bank de krediet- faciliteiten stopzette. Verder heeft [X.] in het beroepschrift aangevoerd, dat, aangezien hij tezamen met zijn echtgenote de verantwoordelijkheid droeg voor de onderneming, zij hem voorafgaand aan de beëindiging van de samenwerking en haar – buiten hem om – ondernomen stappen bij de bank had dienen te informeren, dan wel op andere wijze hulp had moeten inschakelen tot voortzetting van de lopende zaken. Dit is echter niet gebeurd. Daarnaast heeft [X.] ten tijde van zijn detentie wel degelijk geprobeerd zijn bedrijf draaiende te houden; deze pogingen hebben niet mogen baten.
4.3.2. Hieraan heeft [X.] ter zitting toegevoegd, dat er naar zijn oordeel geen causaal verband bestaat tussen zijn detentie en de teloorgang van het bedrijf. [X.] en [Y.] waren destijds beiden vennoot in de onderneming. [Y.] heeft tijdens de detentie van [X.] besloten de samenwerking op te zeggen, waarop de bank heeft besloten de kredietfaciliteiten in te trekken. Hierna had de bank [X.] vijf dagen de tijd gegeven om dit krediet af te lossen, hetgeen, gelet ook op de omvang, een onmogelijke eis was. Verder heeft niet alleen hij een verplichting naar de schuldeisers, maar draagt [Y.] als compagnon in de maatschap hiervoor ook de verantwoordelijkheid. Tijdens zijn verblijf in het huis van bewaring heeft [X.] tevergeefs alles in het werk gesteld om zijn bedrijf te runnen. En tenslotte is [X.] van oordeel dat een geschil binnen de privésfeer niet automatisch het zakelijk verband tussen de echtelieden aantast.
4.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.4.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren.
4.4.2. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [X.] bij vonnis van de strafkamer van de rechtbank Roermond d.d. 23 mei 2008, wegens mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote, gepleegd in augustus 2007, is veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 322 dagen.
4.4.3. Door het opzettelijk plegen van genoemde strafbare feiten heeft [X.] een situatie in het leven geroepen waarbij allerminst kon worden uitgesloten dat de samenwerking tussen [X.] en zijn echtgenote als maten in de maatschap abrupt een einde zou vinden, welke beëindiging zich enkele weken later ook heeft gerealiseerd. Het gevolg van deze beëindiging is onder meer geweest dat de bank het aan de maatschap verleende krediet ad € 500.000,- heeft opgezegd en voornoemd kredietbedrag heeft opgeëist.
4.4.4. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het onbetaald laten van schulden te goeder trouw is geweest. Daaraan kan niet afdoen dat hij ten tijde van de voorlopige hechtenis van vijf weken zelf nog heeft getracht het voortbestaan van het bedrijf veilig te stellen.
4.4.5. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met verbetering van gronden, omdat het hof bij de hantering van de in r.o. 4.4.1. bedoelde gedragsmaatstaf doorslaggevende betekenis toekent aan de door [X.] jegens zijn echtgenote, met wie hij de onderneming dreef, gepleegde strafbare feiten en de voorzienbare gevolgen daarvan, en niet zozeer aan de handelwijze van [X.] in de periode van diens voorlopige hechtenis.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met verbetering van gronden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Gründemann, De Klerk-Leenen en Pouw en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.