ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.004.014
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gründemann
  • A. de Klerk-Leenen
  • J. Pouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goede trouw bij ontstaan van schulden door echtgenoot in het kader van schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [X.] het Gerechtshof 's-Hertogenbosch verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast van [X.] bedraagt € 108.518,50, waaronder een aanzienlijke schuld aan de gemeente [gemeentenaam] en twee schulden aan de DSB Bank. Het hof heeft de afwijzing van de rechtbank Roermond bevestigd, die oordeelde dat [X.] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van deze schulden. De rechtbank stelde vast dat [X.] gedurende een lange periode uitkeringsfraude heeft gepleegd, wat leidde tot een aanzienlijke schuld aan de gemeente. Ondanks de erkenning van [X.] dat zij op de uitkeringen geen recht had, heeft zij geen redelijke verklaring gegeven voor het onbetaald laten van deze schuld.

Het hof heeft ook overwogen dat [X.] en haar echtgenoot [Y.] gedurende hun huwelijk meerdere leningen hebben afgesloten voor consumptieve aankopen, met name voor de aanschaf van 35 auto’s. [X.] heeft verklaard op de hoogte te zijn geweest van deze aankopen en de bijbehorende leningen. Het hof concludeert dat [X.] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de bank, ondanks haar beweringen dat zij onder druk stond van [Y.]. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van [X.] om de schuldsaneringsregeling toe te passen is afgewezen.

Uitspraak

4 juni 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.004.014/01
Zaaknummer eerste aanleg: 83850/FT-RK 07.803
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Arrest
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.],
procureur: mr. J.E. Benner.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Roermond van 25 maart 2008, waarvan de inhoud bij [X.] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 2 april 2008, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling alsnog op haar van toepassing wordt verklaard.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2008. Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door haar advocaat mr. E.W.J.M. van Bree.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de producties, behorende bij het beroepschrift.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (hierna: Fw) d.d. 4 december 2007 € 108.518,50, waaronder een schuld aan de gemeente [gemeentenaam] van € 51.933,-- en twee schulden aan de DSB Bank van in totaal
€ 36.522,31. In genoemde verklaring wordt vermeld dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord gingen met het aangeboden akkoord.
4.2.1. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe – naar het hof begrijpt – op de voet van artikel 288 (nieuw) lid 1 sub b Fw overwogen dat [X.] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de gemeente [gemeentenaam] te goeder trouw is geweest aangezien er – zakelijk weergegeven – gedurende een groot aantal jaren uitkeringsfraude is gepleegd.
4.2.2. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
[X.] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij wist dat zij geen recht had op een uitkering, aangezien zij samenwoonde met de heer [Y.] (hierna: [Y.]), haar latere en inmiddels overleden echtgenoot. De rechtbank weegt mee dat deze fraude- vordering van de gemeente [gemeentenaam] bijna de helft van de totale schuldenlast bedraagt.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat – hoewel er reeds gedurende een periode van zestien jaar onrechtmatig een dubbel inkomen werd genoten – door [X.] en [Y.] regelmatig leningen werden afgesloten voor diverse consumptieve aankopen, met name voor auto’s. Hoewel [X.] heeft verklaard niets van de leningen af te weten, bevreemdt dit de rechtbank, omdat [X.] en [Y.] in gemeenschap van goederen waren gehuwd en de afgesloten leningen ook haar handtekening behoefden.
4.3. [X.] kan zich met voormeld vonnis niet verenigen en is hiervan in beroep gekomen. In haar beroepschrift voert [X.] aan dat [Y.] herhaalde malen haar handtekening heeft vervalst. [X.] erkent dat er regelmatig nieuwe auto’s werden aangeschaft; zij heeft echter [Y.] herhaaldelijk – maar tevergeefs – verzocht zich te onthouden van de aanschaf van de nieuwe auto’s. Verder voert [X.] aan dat zij jarenlang door [Y.] is bedreigd en zowel geestelijk als lichamelijk werd mishandeld. Tenslotte stelt [X.] dat zij op de vordering van de gemeente [gemeentenaam] inmiddels € 10.592,39 heeft afgelost. Zij erkent dat op bovengenoemde vordering sinds juli 2006 niets meer is afgelost.
4.4.1. Op 1 januari 2008 is in werking getreden de Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Op grond van het bepaalde in artikel IV van het in deze wet opgenomen overgangsrecht hebben de bepalingen van deze wet onmiddellijke werking. Deze onmiddellijke werking houdt in dat in hoger beroep met ingang van 1 januari 2008 getoetst moet worden aan cumulatieve criteria van artikel 288 (nieuw) lid 1 Fw .
4.4.2. Ingevolge artikel 288 (nieuw) lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar, in casu [X.], ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn/haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol, de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin [X.] een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van [X.] voor wat betreft hun inspanningen de schulden te voldoen of acties hunnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
4.4.3. [X.] heeft zestien jaar met [Y.] samengewoond en heeft in die gehele periode een eigen AWB-uitkering ontvangen voordat zij in 1999 met [X.] trouwde in gemeenschap van goederen.
Over de periode mei 1983 tot en met april 1999 heeft de gemeente [gemeentenaam] een vordering tot terugbetaling op [X.] en [Y.] van ten onrechte genoten uitkeringen, welke vordering de gemeente heeft beperkt tot een bedrag van € 62.585,86, waarop nadien € 10.592,93 is afgelost, zodat thans nog € 51.992,93 resteert. [X.] heeft erkend dat op bovenstaande schuld niet meer is afgelost sinds juli 2006. Nu [X.] voor het staken van de betalingen aan de gemeente geen enkele redelijke verklaring heeft gegeven, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van deze schuld aan de gemeente te goeder trouw is geweest.
Ter zitting van het hof heeft zij erkend dat zij degene was aan wie de uikeringen werden verstrekt, en werd door haar niet betwist dat zij op de (teruggevorderde) uitkeringen geen recht had daar zij samenleefde met [Y.].
4.4.4. Verder heeft [Y.] heeft in de periode vanaf de huwelijksdatum diverse omvangrijke leningen afgesloten bij de bank, louter voor consumptieve uitgaven en met name voor auto’s. [X.] heeft zelf gesteld dat tijdens de huwelijkse periode (mitsdien vanaf 1999) 35 auto’s zijn aangeschaft. Ter zitting in hoger beroep heeft [X.] verklaard dat zij wetenschap had van de talrijke aankopen van deze auto’s en van het feit dat [Y.] daartoe meerdere geldleningen bij de bank had afgesloten.
Vorenstaande kan tot geen andere oordeel leiden dan dat [X.] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de bank te goeder trouw is geweest.
4.4.5. Aan het oordeel van het hof dat [X.] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de bank, kan niet afdoen dat [X.] mogelijk onder druk werd gezet door [Y.].
Overigens heeft [X.] ter zitting haar stelling dat [Y.] haar handtekening heeft vervalst bij het aangaan van geldleningen op geen enkele wijze onderbouwd.
Het hof merkt hierbij tenslotte op dat [X.] ter zitting heeft verklaard dat zij het – noch voor noch na het overlijden van [Y.] – niet op haar weg heeft zien liggen om zich te wenden tot de kredietverschaffers met de melding dat [X.] mogelijk haar handtekening heeft vervalst.
4.4.6. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Gründemann, De Klerk-Leenen en Pouw en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.