ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5801

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.003.666
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • J. Meulenbroek
  • H. Hofkes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en verjaring in schadevergoeding na ongeval met fiets

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de naamloze vennootschap Winterthur Schadeverzekering Maatschappij NV en de besloten vennootschap Assuraad BV voor de schade die [persoon 1] heeft geleden na een ongeval op 15 augustus 1989 in de gemeente Meerssen. [persoon 1] viel met zijn fiets door een gat in het wegdek, dat was gegraven door aannemingsbedrijf Meijsen bv. Na het ongeval heeft [persoon 1] Meijsen bv aansprakelijk gesteld, en Winterthur, als verzekeraar van Meijsen bv, heeft de aansprakelijkheid overgenomen. Er zijn onderhandelingen geweest over de schadevergoeding, maar uiteindelijk is er een akte van dading opgesteld waarin de gemeente Meerssen ten onrechte als verzekerde werd vermeld in plaats van Meijsen bv. Dit leidde tot een geschil over de verjaring van de vordering van [persoon 1] en de Mutualiteiten, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerder vonnis van de rechtbank Maastricht. Het hof oordeelt dat de vordering van de Mutualiteiten niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat de vordering van [persoon 1] op Meijsen bv is verjaard. Het hof stelt vast dat de onjuiste vermelding in de akte van dading een vergissing was en dat de Mutualiteiten niet kan volhouden dat deze vergissing hen heeft weerhouden om tijdig een stuitingshandeling te verrichten. De vorderingen van de Mutualiteiten tegen Winterthur en Assuraad worden afgewezen, evenals de subsidiaire vorderingen tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de Mutualiteiten in de proceskosten.

Uitspraak

typ. CB
rolnr. HD 103.003.666
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 13 mei 2008,
gewezen in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon naar Belgisch recht NATIONAAL VERBOND VAN SOCIALISTISCHE MUTUALITEITEN,
gevestigd te Brussel (België),
appellante bij exploot van dagvaarding
van 14 juni 2006,
procureur: mr. S.G. Ong,
tegen:
1. de naamloze vennootschap WINTERTHUR SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ASSURAAD BV,
gevestigd te Ermelo,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. R.F.L.M. van Dooren,
3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3],
wonende te [plaats],
4. [GEÏNTIMEERDE SUB 4],
wonende te [plaats], [gemeente],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 15 maart 2006 tussen appellante - de Mutualiteiten - alsmede [persoon 1] als eisers en geïntimeerden - Winterthur, Assuraad, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 100344/HA ZA 05-338)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De Mutualiteiten is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft de Mutualiteiten onder overlegging van één productie (nr. 15) vijftien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van haar vorderingen, primair ten aanzien van Winterthur en Assuraad en subsidiair ten aanzien van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4].
2.2 Bij memorie van antwoord hebben Winterthur en Assuraad de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van de Mutualiteiten in de kosten met inbegrip van de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 Bij afzonderlijke memorie van antwoord hebben [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] onder overlegging van één productie de grieven bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Mutualiteiten althans afwijzing van haar vordering met veroordeling van de Mutualiteiten in de kosten van beide instanties.
2.4 Op verzoek van de Mutualiteiten heeft vervolgens schriftelijk pleidooi plaatsgevonden. Pleitnota's zijn overgelegd door de Mutualiteiten, door Winterthur en Assuraad en door [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4].
2.5 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Hiermee legt de Mutualiteiten het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. De beoordeling
4.1 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.5 en 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [persoon 1], woonachtig in België, is op 15 augustus 1989 in de gemeente Meerssen op de openbare weg door een gat in het wegdek met zijn fiets ten val gekomen. Als gevolg hiervan heeft [persoon 1] blijvend letsel opgelopen.
b) Het gat was gegraven door werknemers van aannemingsbedrijf Meijsen bv dat daar werkzaamheden uitvoerde in opdracht van de toenmalige PTT.
c) In verband met de hierdoor opgelopen schade heeft [persoon 1] zich gewend tot een advocaat in Nederland, mr. Van der Reijden. Deze heeft bij brief van 20 februari 1990 Meijsen bv aansprakelijk gesteld voor de schade die [persoon 1] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Winterthur heeft [persoon 1] op 7 maart 1990 bericht dat zij als aansprakelijkheidsverzekeraar van Meijsen bv in het bezit is gesteld van de aansprakelijkstelling. Meijsen bv had ten tijde van het ongeval een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) bij Winterthur.
d) Tussen de raadsman van [persoon 1] en Winterthur is vervolgens tot april 1994 onderhandeld over de hoogte van de aan [persoon 1] uit te keren schadevergoeding. [persoon 1] werd aanvankelijk bijgestaan door mr. Van der Reijden en later door een Belgische advocaat, mr. Vanagt. Door Winterthur werd in september 1990 schadebemiddelingsbedrijf Assuraad ingeschakeld om de onderhandelingen te voeren.
e) In de periode tot 16 november 1992 is aan [persoon 1] een bedrag van ƒ 22.000,= als voorschot op de schadevergoeding uitgekeerd. Assuraad heeft [persoon 1] een schikkingsvoorstel toegestuurd, dat door [persoon 1] bij brief van mr. Vanagt van 19 mei 1993 is afgewezen. Na verder overleg heeft Assuraad bij brief van 30 maart 1994 in de vorm van een akte van dading een nieuw schikkingsvoorstel toegezonden. In de akte van dading werd Winterthur ten onrechte aangeduid als WAM-verzekeraar van de gemeente Meerssen.
f) Op deze akte is door [persoon 1] niet gereageerd. Tussen [persoon 1] en/of diens raadsman enerzijds en Winterthur en/of Assuraad anderzijds is nadien geen contact meer geweest.
g) In februari 1999 heeft [persoon 1] zich gewend tot het advocatenkantoor waar [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] (destijds) werkzaam waren. Mr. Vanagt heeft op 5 februari 1999 verzocht de zaak van [persoon 1] in behandeling te nemen. Op 24 februari 1999 is het dossier aan [geïntimeerde sub 4] gezonden, die het in handen van [geïntimeerde sub 3] heeft gegeven. In verband met advieswerkzaamheden heeft het kantoor van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] op 31 mei 1999 en 29 oktober 1999 bij [persoon 1] kosten in rekening gebracht.
h) [persoon 1] heeft deze twee rekeningen op 18 november 1999 naar Winterthur gezonden met het verzoek deze te voldoen. Op 21 december 1999 heeft Winterthur [persoon 1] laten weten dat zij de rekeningen niet zal betalen op de grond dat de vordering van [persoon 1] op haar verzekerde (Meijsen bv) begin april 1999 was verjaard.
i) De rekeningen zijn niet betaald en worden door het kantoor van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] niet meer geïnd.
j) De Mutualiteiten heeft uit hoofde van de Belgische ziekte- en invaliditeitswetgeving uitkeringen gedaan aan [persoon 1].
4.3 In eerste aanleg hebben [persoon 1] en de Mutualiteiten gesteld dat Meijsen bv aansprakelijk is voor de schade die [persoon 1] door het ongeval heeft geleden, dat Winterthur met instemming van [persoon 1] en de Mutualiteiten de schuld van Meijsen bv heeft overgenomen en dat Winterthur en Assuraad vervolgens onrechtmatig hebben gehandeld door in de akte van dading op te nemen dat Winterthur namens de gemeente Meerssen optrad. [persoon 1] heeft door dat laatste de gemeente Meerssen niet tijdig aansprakelijk gesteld of een stuitingshandeling verricht. De aansprakelijkheid van de gemeente zou volgens [persoon 1] en de Mutualiteiten relatief eenvoudig vastgesteld hebben kunnen worden. Door de fout van Winterthur en Assuraad is de vordering van [persoon 1] jegens de gemeente Meerssen evenwel verjaard. Op grond hiervan vorderden [persoon 1] en de Mutualiteiten primair een verklaring voor recht dat Winterthur en Assuraad hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [persoon 1] en de Mutualiteiten geleden schade en dat zij worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat. Subsidiair vorderden [persoon 1] en de Mutualiteiten hetzelfde tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] op grond van wanprestatie omdat zij hebben verzuimd een stuitingshandeling te verrichten waardoor, in de visie Winterthur, de vordering van [persoon 1] zou zijn verjaard.
4.4 Zowel Winterthur en Assuraad als [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] hebben de vorderingen van [persoon 1] en de Mutualiteiten gemotiveerd bestreden. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van [persoon 1] en de Mutualiteiten tegen Winterthur en Assuraad zijn verjaard en dat aan [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de vordering van [persoon 1] hebben laten verjaren. Op grond daarvan heeft de rechtbank de primaire respectievelijk de subsidiaire vorderingen van [persoon 1] en de Mutualiteiten afgewezen.
4.5 Tegen dit vonnis is alleen de Mutualiteiten in hoger beroep gekomen. De Mutualiteiten stelt dat zij op grond van artikel 136 § 2 van de (Belgische) Gecoördineerde Wet op de Ziekte- en Invaliditeitsuitkering in de rechten van [persoon 1] is gesubrogeerd. De vorderingen zijn in hoger beroep in zoverre aangepast dat deze thans (alleen nog) betrekking hebben op de door de Mutualiteiten geleden schade.
4.6 Het beginpunt van deze zaak is gelegen in het handelen van Meijsen bv bij de uitvoering van haar opdracht voor de PTT waardoor het wegdek niet goed was achtergelaten en [persoon 1] met zijn fiets ten val kwam. Met betrekking tot de tussen partijen gevoerde discussie over verjaring is de eerste vraag hoe dit ligt bij de vordering van [persoon 1] op Meijsen bv. Hierbij zijn van belang de onderhandelingen tussen enerzijds (de raadslieden van) [persoon 1] en anderzijds de AVB-verzekeraar van Meijsen bv Winterthur en de door haar ingeschakelde schadebemiddelaar Assuraad en het aan [persoon 1] betaalde voorschot van ƒ 22.000,=.
4.7 De betaling van het voorschot is gelegen vóór 16 november 1992; van enige andere betaling is niet gebleken. De onderhandelingen zijn geëindigd met het toesturen van de tweede akte van dading op 30 maart 1994. Van enige erkenning van of namens Meijsen dan wel van enige (andere) stuitingshandeling na die datum tot aan de inleidende dagvaardingen op 23 en 24 maart 2005 is niets gebleken. Uit de stellingen van partijen kan niets anders worden afgeleid dan dat het tussen deze partijen en degene die voor hen optraden al die tijd geheel stil is gebleven. Ook voor het overige zijn door de Mutualiteiten geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat dit ten aanzien van bepaalde onderdelen van de vordering van [persoon 1] op Meijsen bv eventueel anders ligt. Dat betekent dat de vordering van [persoon 1] op Meijsen bv in beginsel is verjaard doordat tussen maart 1994 en maart 2005 een periode van meer dan de verjaringstermijn van vijf jaren ligt.
4.8 De Mutualiteiten heeft naar voren gebracht dat in dit geval sprake is van 'duurstuiting'. Zij doelt hiermee op de stuiting van verjaring door onderhandelingen op de voet van artikel 10 lid 5 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM). Van een dergelijke stuiting is in dit geval geen sprake, reeds op grond van het volgende. Het gaat niet om een ongeval waarbij enig motorvoertuig was betrokken zodat de WAM in het geheel niet van toepassing is. Winterthur is AVB-verzekeraar van Meijsen bv, geen WAM-verzekeraar. Dit laatste is door Assuraad - ten onrechte - wel vermeld in de akte van dading, maar dit is onmiskenbaar een vergissing. Er is in dit geval geen enkele aanleiding om aan toepasselijkheid van de WAM te denken, ook niet door de enkele vermelding daarvan in de akte van dading. Aan een dergelijke evidente vergissing kan ook niet enig vertrouwen worden ontleend dat in dit geval de WAM en de daarbij behorende stuitingsbepalingen van toepassing zouden zijn.
4.9 Volgens de Mutualiteiten is het beroep van Winterthur en Assuraad op verjaring in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het hof kan de Mutualiteiten in dit standpunt niet volgen. Het staat Winterthur en Assuraad vrij zich op verjaring te beroepen, behoudens bijzondere omstandigheden die een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar doen zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn evenwel in de stellingen van ([persoon 1] en) de Mutualiteiten niet te vinden.
4.10 De Mutualiteiten heeft aangevoerd dat Winterthur en Assuraad onzorgvuldig hebben gehandeld door in de akte van dading de gemeente Meerssen in plaats van Meijsen bv als verzekerde te vermelden. Die vermelding is inderdaad onjuist en in zoverre dus ook onzorgvuldig. Meer dan dat is het evenwel niet. [persoon 1] heeft via mr. Van der Heijden alleen Meijsen bv aangesproken en niet tevens de gemeente Meerssen. Winterthur heeft laten weten dat zij de aansprakelijkstelling van Meijsen bv had ontvangen. Daarbij heeft Winterthur niet gerept van de gemeente Meerssen. Wanneer vervolgens in de akte van dading in plaats van Meijsen bv de gemeente Meerssen wordt opgevoerd als verzekerde is dit zonneklaar een vergissing. De Mutualiteiten kan naar het oordeel van het hof niet in ernst volhouden dat zijzelf, [persoon 1] of hun raadslieden dit anders hebben opgevat of redelijkerwijs hebben kunnen opvatten dan als een (kennelijke) misslag. Van de opsteller van een akte van dading mag meer zorgvuldigheid worden verwacht, dat is op zich juist, maar van de ontvanger van een dergelijke akte mag ook enig gezond verstand worden verwacht. Dat [persoon 1] er door de onjuiste vermelding van de gemeente Meerssen van weerhouden is de gemeente Meerssen aansprakelijk te stellen of in ieder geval tijdig een stuitingshandeling te (doen) verrichten is gezien het vorenstaande weinig geloofwaardig te achten en als het al zo is geweest, is dat een omstandigheid die dan voor zijn eigen rekening dient te komen. Ten slotte merkt het hof op, dat mr. van der Heijden zelf heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid door in de brief van 20 februari 1990, maar ook in latere brieven, te refereren aan de zaak "[persoon 1]/Meersen".
4.11 Voor zover de Mutualiteiten betoogt dat Winterthur de schuld van Meijsen bv heeft overgenomen, geldt daarvoor hetzelfde als hiervoor is overwogen: de vordering op grond van het ongeval zelf is hoe dan ook verjaard.
4.12 Een en ander leidt tot de slotsom dat de primaire vordering van de Mutualiteiten tegen Winterthur en Assuraad niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
4.13 Hetzelfde geldt voor de subsidiaire vorderingen van de Mutualiteiten tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4]. Aan [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] wordt verweten dat zij in februari 1999, toen zij bij de zaak betrokken werden, niet tijdig hebben geadviseerd tot het verrichten van stuitingshandelingen. Voor zover de Mutualiteiten hierbij het oog heeft op een mogelijke aansprakelijkstelling van de gemeente Meerssen gaat dit niet op omdat de eventuele vordering van [persoon 1] tegen de gemeente Meerssen toen reeds was verjaard. Van enige stuitingshandeling in de daaraan voorafgaande periode van vijf jaar is niets gesteld of gebleken.
4.14 Voor zover de Mutualiteiten het oog heeft op de aansprakelijkstelling van Meijsen bv geldt het volgende. Wanneer ervan uitgegaan wordt dat voor de verjaring in ieder geval op 30 maart 1994 een nieuwe termijn van vijf jaar is ingegaan, zou het moment van de aanvang van de bemoeienis van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] binnen die verjaringstermijn kunnen liggen. Indien op grond hiervan aangenomen zou moeten worden dat het beroep op verjaring voor [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] niet opgaat, dient het overige verweer van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] aan de orde te komen. Daarbij is onder meer het verweer dat de opdracht niet aan hen persoonlijk is verstrekt maar aan hun (voormalige) werkgever, het advocatenkantoor Muurmans Advocaten. Daarmee hebben zij de tegen hen gerichte vordering op dit punt voldoende gemotiveerd bestreden, zodat op de Mutualiteiten de bewijslast rust dat de opdracht is verstrekt aan hen persoonlijk en niet aan het advocatenkantoor waarbij zij werkzaam waren. Dit bewijs heeft de Mutualiteiten tot dusver niet geleverd terwijl ook een hierop voldoende toegespitst bewijsaanbod ontbreekt. Dit betekent dat in ieder geval op dit verweer de vordering van de Mutualiteiten tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] zou stranden.
4.15 De conclusie is dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering van de Mutualiteiten om de hiervoor aangegeven gronden worden verworpen zodat de andere door partijen aangeroerde kwesties geen verdere behandeling behoeven. Door de Mutualiteiten zijn aan haar vorderingen voor het overige geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die, indien bewezen, tot een ander resultaat leiden zodat het bewijsaanbod van de Mutualiteiten als niet relevant wordt gepasseerd. De grieven worden verworpen en het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. De Mutualiteiten wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. Voor de door Winterthur en Assuraad meegevorderde nakosten ziet het hof geen grond, zodat deze worden afgewezen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Mutualiteiten in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Winterthur en Assurrad begroot op € 296,= aan verschotten en op € 1.788,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt de Mutualiteiten in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] begroot op op € 296,= aan verschotten en op € 1.788,= aan salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 13 mei 2008.