ECLI:NL:GHSHE:2008:BD6387

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003558-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging rijbevoegdheid bij verdachte met Belgisch rijbewijs na alcoholgebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1979 en woonachtig in België, was beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. Het hof oordeelde dat de politierechter verzuimd had om een duidelijke beslissing te nemen op het verweer van de verdachte, die stelde dat hij zijn rijbewijs niet kon missen. Het hof merkte op dat de ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals vastgelegd in artikel 180 van de Wegenverkeerswet 1994, alleen van toepassing is op Nederlandse rijbewijzen. Ondanks de mogelijke executieproblemen voor het openbaar ministerie, besloot het hof om de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien de ernst van het feit en de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen. De verdachte had een alcoholgehalte van 785 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. Het hof legde een geldboete op van 800 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet betaald zou worden. De beslissing om de ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen werd gerechtvaardigd door de frequentie waarmee de verdachte in Nederland reed, wat de verkeersveiligheid in gevaar bracht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar bevestigde de straf voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003558-07
Uitspraak : 20 mei 2008
VERSTEK
dnip
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 17 september 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-700106-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats]l (België), [straatnaam].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit tot een geldboete van EUR 2.500,- subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat:
- de eerste rechter heeft verzuimd een uitdrukkelijke, met redenen omklede, beslissing te nemen op het verweer van de verdachte dat hij zijn rijbewijs niet kan missen, waarbij het hof overweegt dat de overweging van de politierechter dat het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen onvermijdelijk is, niet als een zodanige beslissing kan worden geduid;
- de gebezigde kwalificatie onjuist is.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 07 januari 2007 te Wernhout, gemeente Zundert, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 785 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 07 januari 2007 te Wernhout, gemeente Zundert, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 7 januari 2007 te Wernhout, gemeente Zundert, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 785 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof zal aan verdachte een geldboete opleggen van na te melden hoogte.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De advocaat-generaal heeft afgezien om de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te vorderen, omdat dit – nu verdachte over een Belgische rijbewijs beschikt – lastig te executeren zou zijn.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof daarin geen aanleiding,om af te zien van het opleggen van de bijkomende straf. Gelet op de hoogte van het alcoholgehalte van zijn adem, de omstandigheid dat verdachte in een bocht van de weg is geraakt en de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd, is het opleggen van deze bijkomende straf – naast een geldboete - een passende sanctie. Het hof heeft hierbij onder andere rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte – zoals hij destijds bij de politie heeft verklaard – veelvuldig in Nederland reed en derhalve wellicht nog steeds rijdt, hetgeen met zich brengt dat de ontzegging in het belang is van de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen.
Opgemerkt wordt dat de verplichting het rijbewijs in te leveren, artikel 180, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, in onderlinge samenhang met art. 107 van die wet, alleen ziet op Nederlandse rijbewijzen.
In aanmerking genomen dat het hof ambtshalve bekend is met de omstandigheid dat verdachte – in ieder geval ten tijde van zijn berechting in eerste aanleg - in zijn levensonderhoud voorziet door middel van koerierswerkzaamheden en hij daarvoor derhalve afhankelijk is van zijn rijbewijs, wordt overwogen dat niettegenstaande die werkzaamheden toch een ontzegging van de meerbedoelde bevoegdheid zal worden overgegaan, nu de ernst van het feit en de omstandigheid waaronder het is gepleegd het opleggen van een dergelijke ontzegging zonder meer rechtvaardigen.
Een ontzegging van de rijbevoegdheid zal in de regel voor een ieder die daardoor wordt getroffen ongemakken met zich brengen maar naar het oordeel van het hof is niet gebleken, dat verdachte door oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor na te melden duur ten opzichte van anderen in een vergelijkbare situatie onevenredig wordt getroffen in zijn belangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 (acht) maanden.
Aldus gewezen door
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. C.C. Lemmers, griffier,
en op 20 mei 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.