ECLI:NL:GHSHE:2008:BD9090

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K07/0251
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J.W. de Ruijter
  • G.A.M. Stevens
  • C. Lo-Sin-Sjoe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv inzake niet vervolgen van beklaagde wegens verduistering en oplichting

Op 15 januari 2008 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin een klacht was ingediend ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De klacht betrof de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch om niet over te gaan tot vervolging van de beklaagde, die beschuldigd werd van verduistering en oplichting c.q. valsheid in geschrifte. De stichting, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had op 15 februari 2006 aangifte gedaan van deze strafbare feiten. De officier van justitie had op 23 april 2007 besloten om de zaak niet te vervolgen, omdat nader onderzoek niet opportuun werd geacht. Hierop heeft de stichting op 30 mei 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, met het verzoek om de vervolging te bevelen.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 23 oktober 2007 was de vertegenwoordiger van de stichting aanwezig, maar de beklaagde verscheen niet op de zitting van 18 december 2007. De advocaat-generaal had in een schriftelijk verslag geadviseerd om het beklag af te wijzen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de beschikbare gegevens in het dossier onvoldoende steun bieden voor de stelling dat de beklaagde buiten haar bevoegdheden als bestuurder van de stichting heeft gehandeld. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een succesvolle strafvervolging.

Gelet op de civielrechtelijke aspecten van de zaak en het feit dat de klager civielrechtelijke middelen tot zijn beschikking heeft, acht het hof een nader strafrechtelijk onderzoek niet opportuun. Het hof heeft daarom besloten het beklag af te wijzen, wat op 15 januari 2008 is vastgesteld.

Uitspraak

K07/0251
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 15 januari 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klaagster),
gevestigd te Mol (België),
hierna te noemen: de stichting,
vertegenwoordigd door (vertegenwoordiger),
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
(beklaagde),
wonende te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens verduistering en oplichting c.q. valsheid in geschrifte.
De feitelijke gang van zaken.
Op 15 februari 2006 is namens de stichting schriftelijk aangifte gedaan van verduistering en oplichting c.q. valsheid in geschrifte, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde.
Op 23 april 2007 is door parketsecretaris E. Bader aan de stichting bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat nader onderzoek naar vermeende strafbare feiten niet opportuun is.
Hierop is namens de stichting bij schrijven van 17 mei 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 30 mei 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 14 augustus 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 23 oktober 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de heer (vertegenwoordiger) als vertegenwoordiger van de stichting.
Het hof heeft bij tussenbeschikking van 20 november 2007 besloten beklaagde op te roepen teneinde haar in raadkamer te horen.
Op 18 december 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Beklaagde is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Beklaagde was tot 6 oktober 2000 gehuwd met de heer (vertegenwoordiger) en was volgens de statuten van de stichting tezamen met die (vertegenwoordiger) bestuurder van de stichting. Het doel van de stichting was (voornamelijk) het beheren van het vermogen van de beide echtelieden. Op grond van de statuten was elk der bestuurders bevoegd als bestuurder op te treden. Op 2 januari 2004 heeft beklaagde zich in overeenstemming met de statuten doen uitschrijven als bestuurder van de stichting.
Namens de stichting is aangifte gedaan tegen beklaagde. In de kern samengevat zou beklaagde zich ten nadele van de stichting schuldig hebben gemaakt aan verduistering en valsheid in geschrift. De verduistering zou betrekking hebben op het in 2002 op een eigen rekening boeken van een bedrag van ruim EUR 70.000,-, alsmede het achterhouden van (delen van) de administratie. De valsheid in geschrift zou betrekking hebben op het indienen van nota’s bij de organisatie die de administratie voor de stichting verzorgde, alsmede op het (in februari 2005) tekenen van belastingaangiften over de jaren 2003 en 2004.
Het hof overweegt dat de thans in het dossier voorhanden zijnde gegevens onvoldoende steun bieden aan de stelling dat beklaagde heeft gehandeld buiten de haar als bestuurder van de stichting toekomende bevoegdheden. In ieder geval bevat het dossier naar het oordeel van het hof thans onvoldoende bewijs voor een succesvolle strafvervolging van beklaagde. Op zich valt de mogelijkheid dat verder onderzoek alsnog nader bewijs op zal leveren niet op voorhand uit te sluiten, maar gelet op de overwegend civielrechtelijke aspecten van de zaak en gelet op het feit dat klager daarvoor desgewenst civielrechtelijke middelen ter beschikking staan, acht het hof een nader strafrechtelijk onderzoek niet opportuun.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. J.W. de Ruijter, als voorzitter,
mrs. G.A.M. Stevens en C. Lo-Sin-Sjoe, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 15 januari 2008.