ECLI:NL:GHSHE:2008:BD9097

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K07/0326
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • P.A.M. Hendriks
  • G.A.M. Stevens
  • F.J.M. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv. en vervolging wegens overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994

Op 8 april 2008 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, de vader van een minderjarige zoon, een klacht indiende op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De klacht was gericht tegen de beslissing van de officier van justitie te Breda om niet over te gaan tot vervolging van beklaagde, een politieambtenaar, wegens het aanrijden van de zoon van klager op 6 oktober 2006. Klager had aangifte gedaan van dit voorval, waarbij zijn zoon licht letsel had opgelopen en schade aan zijn bromfiets en helm. De officier van justitie had echter besloten niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs.

Nadat klager op 6 juli 2007 een klaagschrift indiende, werd de zaak behandeld in raadkamer. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen. Echter, het hof besloot op 12 februari 2008 om beklaagde op te roepen voor een hoorzitting. Op 11 maart 2008 verscheen beklaagde niet, zonder opgaaf van redenen, wat het hof verhinderde om te beoordelen of zijn handelen binnen de grenzen van een juiste functie-uitoefening viel.

Gelet op de omstandigheden en de aanwijzingen in het dossier, oordeelde het hof dat er voldoende grond was om het beklag gegrond te verklaren. Het hof beval de vervolging van beklaagde ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat het hof niet kon vaststellen of beklaagde zich correct had gedragen in de gegeven situatie. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

K07/0326
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 april 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klager),
wonende te Oosterhout,
hierna te noemen: klager,
te dezer zake bijgestaan door zijn gemachtigde, (gemachtigde),
over de beslissing van de officier van justitie te Breda tot het niet vervolgen van:
(beklaagde),
woonplaats kiezende bij de politie te Geertruidenberg,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De feitelijke gang van zaken.
Op 6 oktober 2006 heeft klager aangifte gedaan van het aanrijden van zijn minderjarige zoon (zoon) door beklaagde.
Op 11 oktober 2006 is door de teamchef van de politie Midden en West Brabant aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd wegens onvoldoende bewijs.
Hierop heeft klager bij schrijven van 6 juli 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 9 juli 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 12 oktober 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 15 januari 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde.
Bij tussenbeschikking van 12 februari 2008 heeft het hof besloten beklaagde op te roepen teneinde hem in raadkamer te horen.
Op 11 maart 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Beklaagde is, met kennisgeving daarvan maar zonder opgaaf van redenen, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft het hof geraden beklaagde nogmaals op te roepen om te worden gehoord en zich overigens niet verzet tegen vervolging van beklaagde.
De beoordeling.
Klager heeft aangifte gedaan namens zijn minderjarige zoon (zoon) (geboren op 29 juni 1990) van het veroorzaken van een verkeersongeval door beklaagde, politieambtenaar, als gevolg waarvan (zoon) schade aan zijn bromfiets en helm en licht letsel heeft opgelopen.
(zoon) heeft verklaard dat hij op zijn bromfiets reed en linksaf sloeg om een fietspad ter linkerzijde van de weg in te slaan, toen hij op de helft voor het tegemoetkomende verkeer van achteren door een politieauto werd aangereden. Hij ontkent de politieauto eerder al te hebben gezien.
Beklaagde, politieambtenaar, heeft tegenover de politie verklaard dat hij de bromfiets volgde om de bijrijder aan te spreken op het niet dragen van een helm. Beklaagde wilde naast de bromfietser komen om hem een stopteken te geven, maar na een inhaalmanoeuvre – waarbij door beklaagde over een doorgetrokken streep is gereden – sloeg de bromfiets linksaf. Beklaagde heeft gesteld dat hij een aanrijding niet meer kon voorkomen.
Nu het hof – doordat beklaagde zonder opgaaf van redenen niet in raadkamer is verschenen – niet heeft kunnen vaststellen of het handelen van beklaagde had gepast binnen een juiste uitoefening van zijn functie, ziet het hof, gelet op het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, aanleiding om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen, ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mr. G.A.M. Stevens en mr. F.J.M. Walstock, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 8 april 2008.