DvdH
7 augustus 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.006.491/01
Zaaknummer eerste aanleg: 65077/FA RK 04-1708
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 30 januari 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 april 2008, heeft de vader verzocht:
primair
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [dochter A.] van (uiteindelijk) een weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18.30 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede de helft van de feestdagen en de vakanties van [dochter A.], althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht;
subsidiair
voor het geval het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen: een informatieplicht vast te leggen inhoudende dat de moeder eenmaal per drie maanden de vader informatie verstrekt omtrent het welzijn van [dochter A.] en schoolresultaten en foto’s van [dochter A.] verstrekt.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 juni 2008, heeft de moeder verzocht de vader in zijn primaire verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn primaire verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met referte terzake het subsidiaire verzoek van de vader en voor het overige met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.J.W.M. Theunissen;
- de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. van Dooren.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- de brief van de raad d.d. 29 mei 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1. De ouders hebben van maart 2000 tot januari 2002 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [dochter A.] van Kesteren (hierna te noemen: [dochter A.]) op [geboortejaar] te [geboorteplaats] geboren. De vader heeft [dochter A.] erkend. Na beëindiging van de relatie heeft de vader tot ongeveer maart 2002 omgang gehad met [dochter A.], daarna hebben de vader en [dochter A.] tot op heden geen contact meer met elkaar gehad. Ter zitting is gebleken dat de moeder alleen is belast met het ouderlijk gezag over [dochter A.].
4.2.1. De vader heeft op 14 december 2004 bij de rechtbank Roermond een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling met [dochter A.]. Bij beschikking van 30 maart 2005 heeft de rechtbank de beslissing omtrent de omgangsregeling aangehouden in afwachting van nader bericht van de raad. Voorts heeft de rechtbank bij beschikking van 12 april 2006 bepaald dat er voorlopig geen omgang zal zijn tussen de vader en [dochter A.]. Daarbij heeft de rechtbank de raad verzocht om aan de rechtbank op uiterlijk 1 september 2006 een definitief advies uit te brengen over de omgangs- regeling. Bij beschikking van 25 april 2007 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoekstraject zoals vermeld in het briefrapport van de raad d.d. 18 januari 2007 gevolgd wordt en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de vader het recht op omgang met [dochter A.] ontzegd.
4.2.2. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat uit de stukken/rapportages en uit hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat de sfeer waarin omgang tussen de vader en [dochter A.] zou moeten plaatsvinden dermate spanningsvol is, dat het niet mogelijk is om omgang tussen hen te laten plaatsvinden zonder dat [dochter A.] daar veel last van heeft. Een opgelegde omgangsregeling is naar het oordeel van de rechtbank nadelig voor de ontwikkeling van [dochter A.]. Dit nadeel is naar de inschatting van de rechtbank groter dan het nadeel dat [dochter A.] ondervindt van het niet hebben van contact met haar vader.
4.3. In zijn beroepschrift voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte aan hem het recht op omgang met [dochter A.] heeft ontzegd. Daartoe stelt de vader dat de raad te Eindhoven een positief advies heeft uitgebracht ten aanzien van een omgangsregeling tussen de vader en [dochter B.] en [zoon C.], twee van zijn kinderen uit een later (inmiddels beëindigd) huwelijk met mevrouw [Z.]. Op basis hiervan heeft de raad zijn (in het rapport d.d. 2 december 2005 opgenomen) negatieve advies gewijzigd in een positief advies, opgenomen in het rapport van 18 januari 2007. Op dat moment waren er volgens de vader geen contra-indicaties (meer) en de raad stippelde een traject uit om te komen tot een herstel van de contacten tussen de vader en [dochter A.]. Uit de beschikking van 25 april 2007 blijkt, aldus de vader, dat het goed ging met [dochter A.] volgens de moeder, maar dat zij nog steeds niet wil meewerken aan het bedoelde traject dat wel door de rechtbank is overgenomen. De vader stelt dat de moeder deze beschikking naast zich heeft neergelegd onder verwijzing naar een rapport van Buro [D.] van augustus 2007 dat in haar opdracht is gemaakt. Verder stelt de vader dat de conclusie van dat rapport is gebaseerd op door de moeder verstrekte informatie. Tenslotte voert de vader aan dat de raad in het rapport d.d. 13 november 2007 aangeeft dat de weerstand van de moeder maatgevend is voor het niet tot stand komen van contact tussen de vader en [dochter A.] en dat dit gedrag van de moeder problemen veroorzaakt voor [dochter A.].
4.4. De moeder voert in haar verweerschrift onder meer aan dat zij zich tegen een omgangsregeling verzet omdat zij van mening is dat de vader onbetrouwbaar is, niet integer is en geen blijk geeft van verantwoordelijkheidsbesef. Hij zou een (anti-sociale) persoonlijkheidsstoornis kunnen hebben. De moeder acht een persoonlijkheidsonderzoek nodig als gedacht zou worden aan omgang. Verder merkt de moeder op dat de vader geen duidelijkheid heeft verstrekt omtrent zijn werkelijke verblijfplaats. De moeder acht het voorts onbegrijpelijk dat de raad te Roermond zijn standpunt heeft gewijzigd onder invloed van het rapport van de raad te Eindhoven. De moeder voert aan dat zowel klinisch psycholoog drs. R.T.M. Migchelbrink in het rapport van 11 september 2006 als psychotherapeut R. van Roosmalen in het rapport van augustus 2007 concluderen dat [dochter A.] kwetsbaar is, rust nodig heeft en ruimte om zich verder te ontwikkelen, zowel cognitief als sociaal-emotioneel. Ook vanwege die omstandigheden – gelegen in de persoon van [dochter A.] – blijft de moeder zich onverminderd verzetten tegen een omgangsregeling.
4.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.6. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1: 377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar. Het hof is dan ook van oordeel dat er in beginsel omgang dient te zijn tussen [dochter A.] en de vader. Het hof dient te beoordelen of aan de vader het recht op omgang met [dochter A.] ontzegd dient te worden. Dit is mogelijk wanneer de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang met [dochter A.] (artikel 1:377a lid 3 sub b BW) of wanneer omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [dochter A.] (artikel 1:377a lid 3 sub a BW) of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [dochter A.] (artikel 1:377a lid 3 sub d BW).
4.7. Artikel 1:377a lid 3 sub b BW.
Het hof acht de vader niet kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat om omgang te hebben met [dochter A.] en overweegt daartoe het volgende.
4.7.1. De moeder voert aan dat de vader onbetrouwbaar is. Het hof constateert dat de vader meerdere woonadressen heeft gehad en achtereenvolgens een aantal relaties is aangegaan. Het hof is van oordeel dat de vader voldoende heeft aangetoond thans een bestendige levenswandel te hebben, de vader heeft inmiddels – zo verklaarde hij ter zitting – drie jaar een vaste relatie met mevrouw [E.] en staat hij al geruimte tijd ingeschreven in de gemeente [gemeentenaam]. Daarbij merkt het hof op dat het achtereenvolgens hebben van meerdere relaties/woonplaatsen nog niet impliceert dat de vader onbetrouwbaar is in de omgang met zijn kinderen. Het is het hof gebleken dat er een weekend- omgangsregeling tot stand is gekomen tussen de vader en [dochter B.] en [zoon C.]. De vader heeft gesteld dat deze omgangsregeling naar tevredenheid verloopt en dit is niet door de moeder betwist. De vader heeft zich bereid verklaard zijn medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek omdat hij, naar eigen zeggen, alles wil doen om omgangsregeling met [dochter A.] te realiseren. Het hof acht dit niet noodzakelijk.
Het hof ziet aan de zijde van de vader geen contra-indicaties (meer) op grond waarvan geen omgang tussen de vader en [dochter A.] zou kunnen plaatsvinden. Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vader voldoende heeft weerlegd dat hij ongeschikt dan wel niet in staat zou zijn om omgang te hebben met [dochter A.].
4.8. Artikel 1:377a lid 3 sub a en sub d BW
Verder is het hof van oordeel dat aan de vader evenmin het recht op omgang met [dochter A.] kan worden ontzegd omdat dit ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [dochter A.]. Evenmin is omgang anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van [dochter A.]. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.8.1. Het hof kent geen gewicht toe aan de volgende in het rapport van Buro [D.] genoemde argumenten waarom aan de vader de omgang met [dochter A.] zou moeten worden ontzegd. Ten eerste zouden het klachtengedrag en de sociale problemen van [dochter A.] volgens het rapport worden verklaard tegen een achtergrond van een complexe gezinssituatie. Het hof is van oordeel dat de factor van de complexe (gezins)situatie blijft bestaan; deze wijzigt niet in een situatie waarbij er geen omgang tussen de vader en [dochter A.] is. Daarbij merkt het hof op dat de complexe (gezins)situatie een gegeven is en dat het aan de moeder als opvoeder is om [dochter A.] te begeleiden om hiermee om te gaan. Ten tweede wordt de onvoorspelbaarheid van de aanwezigheid van de vader als factor gezien die meespeelt in de onrust die [dochter A.] meemaakt. Dit kan het hof niet plaatsen, omdat de vader persoonlijk tot nu toe geen rol heeft gespeeld in het leven van [dochter A.] en hij sinds maart 2002 [dochter A.] niet meer heeft gezien. De moeder kon overigens ter zitting niet toelichten wat met deze zinsnede wordt bedoeld door Buro [D.].
Overigens overweegt het hof dat [dochter A.] waarschijnlijk al sinds 2006 weet wie haar vader is. Ter zitting heeft de moeder verklaard met [dochter A.] te praten over haar vader en haar ook foto’s te laten zien waarop de vader staat.
4.8.2. Het vorenstaande neemt niet weg dat het voor het hof vaststaat dat er sprake is van een kwetsbaar kind met de nodige problematiek en het hof vindt dat daar terdege rekening mee gehouden moet worden. De kwetsbaarheid en problematiek van [dochter A.] zijn voldoende gebleken uit de rapportages van school en het rapport van Buro [D.]. De raad sluit zich hierbij aan en zegt in zijn rapport van 13 november 2007 dat er rust moet komen voor [dochter A.] zodat zij zich – zonder de belasting die de nu al jaren durende strijd tussen de ouders omtrent de omgang meebrengt – verder kan ontwikkelen.
4.8.3. Verder staat in de rapportage van de raad dat de moeder een sterke weerstand tegen de vader heeft. Wanneer de moeder geen andere houding aanneemt, zal zij niet in staat zijn om [dochter A.] onbelast te steunen in het contact met haar vader. De raad heeft opgemerkt dat de moeder hiervoor hulp zou dienen te vragen bij een professionele hulpverleningsorganisatie.
Het hof krijgt de indruk dat de moeder eraan blijft vasthouden dat de vader onbetrouwbaar is en dat zij daarmee de omgangsregeling tussen de vader en [dochter A.] blijvend wil blokkeren. Het inleidende verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling dateert van december 2004. De moeder heeft in die periode een mogelijke omgangsregeling telkens voor zich uit geschoven en blijft volharden dat er eerst voldoende rust moet komen voor [dochter A.]. Sinds de bestreden beschikking (30 januari 2008) en de mondelinge behandeling in hoger beroep (3 juli 2008), zijn er inmiddels ruim vijf maanden verstreken. Het hof is van oordeel dat – voor zover de benodigde rust in deze periode van bijna een half jaar niet is bereikt – de rust ook niet kan worden bereikt door nu de verzochte omgangsrege¬ling tussen de vader en [dochter A.] af te wijzen. Het hof is van oordeel dat de periode zonder omgang tussen de vader en [dochter A.] al te lang heeft geduurd. Gezien de leeftijd van [dochter A.] dient verder uitstel voorkomen te worden.
4.8.4. Anders dan de raad thans heeft geadviseerd, acht het hof het ontzeggen van de omgang niet het minste van de twee kwaden. Het hof is ervan overtuigd dat een omgangsregeling, mits verantwoord tot stand gebracht, meer rust en stabiliteit voor [dochter A.] zal brengen dan het ontzeggen daarvan. Het hof is er daarbij van doordrongen dat de moeder van grote betekenis is voor het welslagen van de omgang. Zij zal zich ertoe moeten zetten, zo nodig met de hulp zoals die door de raad is gesuggereerd, om [dochter A.] te ondersteunen en te begeleiden op weg naar de omgang. Het hof is ervan overtuigd dat de moeder hiertoe is staat is en dat zij haar eigen weerzin tegen de vader ondergeschikt kan maken aan het belang van [dochter A.] om een onbelast contact te hebben met de vader. Daarbij valt te verwachten dat de complexe (gezins)situatie met halfbroertjes en een halfzusje voor [dochter A.] begrijpelijker wordt als zij de vader daarin zijn plek kan geven. Blijkens het rapport van Buro [D.] wordt namelijk niet uitgesloten dat het vergaande fantasiespel dat [dochter A.] heeft ontwikkeld een copingmechanisme is voor de complexiteit van de situatie. Vaststaat dat [dochter A.] haar vader thans alleen van foto’s kent. En tenslotte mag gehoopt en verwacht worden dat de klachten van [dochter A.] zullen verminderen als de druk van de langdurende procedures zal wegvallen voor de moeder, van welke druk [dochter A.] zonder enige twijfel last heeft (gehad).
Derhalve zal het hof een begin maken om de omgang tussen de vader en [dochter A.] op gang te brengen met als doel dat er uiteindelijk een omgangsregeling tot stand zal komen inhoudende een weekendregeling van één weekend per veertien dagen. Het hof hecht er veel waarde aan dat zeker de eerste kennismaking tussen de vader en [dochter A.] met de nodige waarborgen zal zijn omkleed en dat de omgang op een verantwoorde manier wordt opgebouwd. De raad heeft in het verleden aangeboden om een aantal omgangscontacten tussen de vader en [dochter A.] begeleid te laten plaatsvinden in de spelkamer ten kantore van de raad. Het hof gaat er vanuit dat de raad zijn aanbod gestand doet en stelt de volgende omgangsregeling vast.
4.9. Vaststelling omgangsregeling
Het hof is van oordeel dat de vader en [dochter A.] zijn gerechtigd tot omgang met elkaar en stelt daartoe het volgende opstarttraject vast waarin de vader en [dochter A.] vanaf augustus 2008 iedere vier weken omgang met elkaar zullen hebben tot april/mei 2009:
acht middagen, eenmaal per vier weken
- de eerste vier contacten zullen plaatsvinden vanaf augustus 2008 onder begeleiding van een raadsmedewerker ter kantore van de raad gedurende één middag per vier weken van 14:00 uur tot 17:00 uur. Het hof verwacht dat de vader de eerste stappen zet om deze begeleide contacten tot stand te laten komen. De volgende vier middagen vinden onbegeleid plaats gedurende één middag per vier weken van 14:00 tot 17:00 uur;
vier weekenddagen, eenmaal per vier weken
- na de vier begeleide middagen zal de vader vier weekenddagen zelfstandig omgang hebben met [dochter A.], te weten iedere vier weken één weekenddag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
één weekend
- daarna zal [dochter A.] éénmaal een volledig weekend bij de vader doorbrengen van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagavond 18:00 uur waarna [dochter A.] haar avondeten bij de moeder nuttigt.
Nadat dit opstarttraject is doorlopen, zal het oorspronkelijke verzoek van de vader worden toegewezen, waarbij een reguliere omgangsregeling wordt vastgesteld tussen hem en [dochter A.] van één weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18:30 uur tot zondag 16:00 uur.
4.9.1. Met een dergelijke voorzichtige en lange opbouw – die totaal een periode van een jaar bestrijkt – is voldoende rekening gehouden met de kwetsbaarheid en de problematiek van [dochter A.]. Het hof herhaalt dat er naar zijn oordeel – wanneer de omgangsregeling naar behoren wordt uitgevoerd – meer rust, structuur en veiligheid voor [dochter A.] komt dan gedurende deze procedure het geval is geweest. Het hof gaat er vanuit dat de weerbaarheidtraining – waar [dochter A.] bijna mee gaat beginnen – zijn vruchten zal afwerpen en dat de omgang met de vader daarbij betrokken zal worden.
4.9.2. Het staat partijen uiteraard vrij om in onderling overleg van het opstarttraject van de omgangsregeling af te wijken, in die zin dat de regeling voor wat betreft de aanvangstijdstippen mag worden aangepast wanneer dit beter voor partijen uitkomt.
Het hof laat zich niet uit over omgang tijdens de feestdagen en de vakanties, omdat hij van oordeel is dat eerst de weekendregeling naar behoren dient te functioneren voordat aan omgang tijdens de feestdagen en de vakanties kan worden gedacht. Dat die omgang er uiteindelijk wel moet komen staat voor het hof evenwel vast.
4.10. Nu het primaire verzoek van de vader zal worden toegewezen, komt het hof niet toe aan het subsidiaire verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieverplichting.
4.11. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en zal bepalen dat de vader en [dochter A.] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar zoals onder 4.9. overwogen.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 30 januari 2008;
bepaalt de vader en [dochter A.] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar en stelt daartoe het volgende opstarttraject vast:
acht middagen, eenmaal per vier weken
- de eerste vier contacten zullen plaatsvinden vanaf augustus 2008 onder begeleiding van een raadsmedewerker ter kantore van de raad gedurende één middag per vier weken van 14:00 uur tot 17:00 uur. Het hof verwacht dat de vader de eerste stappen zet om deze begeleide contacten tot stand te laten komen. De volgende vier middagen vinden onbegeleid plaats gedurende één middag per vier weken van 14:00 tot 17:00 uur;
vier weekenddagen, eenmaal per vier weken
- na de vier begeleide middagen zal de vader vier weekenddagen zelfstandig omgang hebben met [dochter A.], te weten iedere vier weken één weekenddag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
één weekend
- daarna zal [dochter A.] éénmaal een volledig weekend bij de vader doorbrengen van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagavond 18:00 uur waarna [dochter A.] haar avondeten bij de moeder nuttigt.
bepaalt dat de vader en [dochter A.] na dit opstarttraject – dat naar verwachting afgerond is rond augustus 2009 – gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18:30 uur tot zondag 16:00 uur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Pellis en Everaars-Katerberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 augustus 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.