4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellante] is een aardappelgroothandel. M.B. heeft als uitzendbureau in de periode van 1999 tot in de loop van 2001 buitenlandse arbeidskrachten aan [appellante] uitgeleend.
b. M.B. heeft aan [appellante] facturen gezonden terzake van loon voor arbeidskrachten over de periode van omstreeks januari tot en met april 2001, welke [appellante] tot een bedrag van f 51.961,32 onbetaald had gelaten. Bij dagvaarding van 19 december 2001 vorderde M.B. betaling van dit bedrag van [appellante], vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen en met buitengerechtelijke kosten.
c. [appellante] voerde verweer tegen die vordering op de volgende gronden:
Op of omstreeks 24 april 2001 heeft bij [appellante] een inval van de Arbeidsinspectie plaatsgevonden, aanleiding daarvoor was dat de Arbeidsinspectie c.q. het GAK bedenkingen had tegen M.B. Bij die inval bleek dat de drie door M.B. aan [appellante] uitgeleende arbeidkrachten niet legaal waren, althans niet mochten werken. M.B. schoot daardoor tekort in haar verplichtingen jegens [appellante]. Om die reden is [appellante] niets aan M.B. verschuldigd.
[appellante] stelde voorts dat zij schade heeft geleden door de controle door de arbeidsinspectie, doordat haar bedrijf dientengevolge 4 uur heeft stilgelegen. Zij stelde dat die schade f 30.000,- bedroeg. Aannemelijk is volgens haar voorts dat de fiscus/het GAK een vordering bij [appellante] zal indienen, omdat er serieus rekening mee moet worden gehouden dat M.B. al eerder illegale werknemers aan [appellante] heeft uitgeleend, welke vordering mogelijk f 101.947,84 zal bedragen.
[appellante] vorderde afwijzing van de vordering van M.B., beriep zich op verrekening in conventie en vorderde in voorwaardelijke reconventie veroordeling van M.B. tot het bedrag van de door haar geleden en te lijden schade tot ten hoogste het bedrag dat [appellante] in conventie zou moeten voldoen.
d. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 12 november 2002 tot uitgangspunt genomen dat partijen het erover eens waren dat de door M.B. uitgeleende werknemers de overeengekomen arbeid hebben verricht, behoudens 3 werknemers gedurende 4 uur op 24 april 2001. In het tussenvonnis van
18 juni 2003 heeft de rechtbank aan [appellante] opgedragen te bewijzen:
A. dat M.B. heeft toegezegd de schade te vergoeden die [appellante] ten gevolge van de controle van de Arbeidsinspectie heeft geleden;
B. dat die controle enkel heeft plaatsgevonden omdat reeds gemotiveerde bedenkingen bestonden tegen (de werkwijze van) M.B.;
C. dat [appellante] als gevolg van de controle vier uur lang geen bedrijfswerkzaamheden heeft kunnen verrichten;
D. dat drie (en niet slechts twee) van de door M.B. uitgeleende werknemers niet was toegestaan arbeid in Nederland te verrichten.
e. Nadat aan de zijde van [appellante] [getuige], [de gebroeders] als getuigen waren gehoord en aan de zijde van M.B. [directeur van M.B.}, [inspecteur arbeidsinspectie] en [vreemdeling b] heeft de rechtbank [appellante] in het eindvonnis van 1 september 2004 in geen van de vier onderdelen van de bewijsopdracht geslaagd geacht.
f. De rechtbank heeft voorts in dat vonnis overwogen dat [appellante] haar stelling met betrekking tot de te verwachten vordering van de fiscus niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering van M.B. in conventie toegewezen, met uitzondering van een bedrag van f 304,64, gevormd door het loon van twee werknemers gedurende vier uur, en met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Toegewezen is een bedrag van € 23.440,68 ( f 51.656,68) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. De vordering in voorwaardelijke reconventie is afgewezen.