4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a.[appellante] is de schoondochter van [geïntimeerde].
De echtgenoot van [appellante], […], (zoon van [geïntimeerde]) is in mei 2000 overleden. De echtgenoot van [geïntimeerde], […], is in juni 2003 overleden.
b.[appellante] en haar echtgenoot hebben op 24 november 1993 het onroerend goed van [geïntimeerde] en haar echtgenoot, gelegen aan de [adres], gekocht voor een bedrag van f 113.500,- (prod. 3 inl. dagv.). Het onroerend goed bestond uit een hoekwoning (inhoud circa 350 m3) met tuin waarin een theorieleslokaal was gebouwd (inhoud circa 110 m3). [geïntimeerde] en haar echtgenoot exploiteerden een autorijschool. De woning is op 22 december 1993 aan [appellante] en haar echtgenoot geleverd (prod. 4 inl. dagv.). In de notariële leveringsakte is opgenomen dat op het verkochte een recht van gebruik en bewoning wordt gevestigd ten gunste van [geïntimeerde] en haar echtgenoot.
Voorts is in de notariële akte bepaald dat de gebruikers van het recht van gebruik en bewoning ([geïntimeerde] en haar echtgenoot) verplicht zijn de gewone lasten en herstellingen voor hun rekening te nemen en te verrichten.
c. Anders dan uit de notariële akte volgt, staat tussen partijen vast dat het recht van gebruik en bewoning niet de gehele woning betreft, maar betrekking heeft op het in de tuin gelegen theorieleslokaal dat met het oog op bewoning door [geïntimeerde] en haar echtgenoot is verbouwd en ingericht (aanbouw badkamer en keuken).
d. Partijen hebben in 1993 tevens afspraken gemaakt over een bedrag dat [geïntimeerde] (en haar echtgenoot) wekelijks aan [appellante] (en haar echtgenoot) zou betalen. Partijen verschillen echter van mening over de inhoud van die
afspraken.
e. Volgens[appellante] is de afspraak gemaakt voorafgaand aan de notariële overdracht en hield de afspraak in:
- betaling van f 100,- per week als vergoeding voor de kosten van verbouwing en dus feitelijk als vergoeding voor het gebruik van het verbouwde leslokaal (inl. dagv. punt 7 en 10);
- betaling van f 40,- per week als voorschot op de door [geïntimeerde] (en haar echtgenoot) te dragen helft van de feitelijke woonlasten, zoals gas, electriciteit, water, waterschapslasten en verontreinigingsheffing, met de afspraak dat jaarlijks afrekening zou plaatsvinden op basis van de werkelijke kosten.
f. Volgens [geïntimeerde] is de afspraak gemaakt na de notariële overdracht en hield de afspraak in:
- betaling van f 100,- per week (zie cva in conventie punt 3) of f 150,- per week (zie mva punt 9a.) als voorschot op de in de notariële akte genoemde gewone lasten, waaronder met name de kosten van gas, licht en water, met dien verstande dat de kosten van gemeentelijke heffingen afzonderlijk verrekend zouden worden.
g. Feitelijk is door [geïntimeerde] (en haar echtgenoot) sedert 1994 f 150,- per week betaald. Volgens[appellante] was daarin begrepen een bedrag van f 10,- (later € 5,-) voor de spaarpot van […], de zoon van [appellante], kleinzoon van [geïntimeerde]. Volgens [geïntimeerde] was het bedrag van f 10,- daarin niet begrepen en betaalde zij dat bedrag naast het bedrag van f 150,-.
Het bedrag van f 150,- is nadien verhoogd tot € 90,- per week. Dit bedrag heeft [geïntimeerde] voldaan tot 1 september 2003 (zie brief d.d. 25 september 2003: prod. 2 cva in conventie). Nadien is op basis van een tussen partijen getroffen schikking in het kader van een door [geïntimeerde] aanhangig gemaakt kort geding een betaling van € 125,- per maand overeengekomen.
h. Volgens [appellante] heeft verhoging van het bedrag van f 150,- plaatsgevonden omdat het daarin begrepen voorschot van f 50,- werd verhoogd. Het bedrag van f 100,- is steeds hetzelfde gebleven. Het bedrag van € 90,- valt daarom volgens[appellante] uiteen in € 45,- (= f 100,-) voor het gebruik van de woning, € 40,- voor het voorschot en € 5,- (= f 10,-) voor [zoon appellante]. [geïntimeerde] bestrijdt dat.
Volgens [geïntimeerde] betreft het bedrag van f 150,- in zijn
geheel een voorschotbedrag op de in de notariële akte
genoemde gewone lasten en is dat bedrag later op verzoek van [appellante] verhoogd tot € 90,-.
i. Afrekening van de werkelijke verbruikskosten van gas, electriciteit en water heeft volgens[appellante] steeds jaarlijks plaatsgevonden op basis van de afspraak dat ieder de helft betaalt van de werkelijke kosten (cvr in conventie punt 3 en 16). Volgens [geïntimeerde] heeft echter een dergelijke afrekening slechts plaatsgevonden in 2001 (Essent teruggave f 743,- (= de helft van f 1.485,89): prod. 14 cvr in conventie), niet in de overige jaren (cva in conventie punt 3, cvd in conventie punt 14).
j.[appellante] heeft gesteld dat haar man tijdens zijn leven de afrekening van verbruikskosten regelde met zijn ouders (cvr in conventie punt 18) en [geïntimeerde] heeft gesteld dat haar overleden echtgenoot zich met die verbruikskosten bezig hield, niet zijzelf (cvd in conventie punt 14).