ECLI:NL:GHSHE:2008:BE0032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.002.735
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-Van Dijken
  • J. Meulenbroek
  • H. Hofkes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inning van verbeurde dwangsommen en het vertrouwen gewekt door wethouder

In deze zaak gaat het om de inning van verbeurde dwangsommen door de gemeente Maasdonk, opgelegd aan appellant [X.] wegens het zonder vergunning uitvoeren van bouwwerkzaamheden. De gemeente had op 16 juli 2003 een preventieve last onder dwangsom opgelegd, waarbij [X.] werd gesommeerd de werkzaamheden te staken op verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per overtreding, met een maximum van € 50.000. Ondanks deze last heeft [X.] de werkzaamheden voortgezet, wat leidde tot de verbeurdverklaring van meerdere dwangsommen.

Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij op basis van toezeggingen van wethouder [Y.] mocht doorgaan met de werkzaamheden. De gemeente betwist echter dat er dergelijke toezeggingen zijn gedaan die aan de inning van de dwangsommen in de weg staan. Het hof oordeelt dat het bevoegd orgaan voor handhaving, het college van B&W, niet gebonden is aan uitlatingen van wethouders en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de inning van de verbeurde dwangsommen kunnen rechtvaardigen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarin is vastgesteld dat de dwangsommen rechtmatig zijn opgelegd en dat de gemeente in beginsel tot inning van deze bedragen gehouden is. De grieven van [X.] worden verworpen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2008 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

typ. NJ
zaaknr. HD 103.002.735
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 22 juli 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 29 september 2005,
procureur: eerst mr. R.E. Izeboud,
thans mr. J.F.H. Hulshuizen,
tegen:
DE GEMEENTE MAASDONK,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. K.W.H. Albert,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen von¬nis van 29 juni 2005 tussen appellant – [X.] - als eiser en geïntimeerde – de gemeente - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 116129/HA ZA 04- 2147)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 9 februari 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [X.] is van het eindvonnis van 29 juni 2005 tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van zes producties twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog buiten effect stellen van het dwangbevel waartegen verzet.
2.2 Bij memorie van antwoord heeft de gemeente de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze weergave van de feiten.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
In de zomer van 2003 heeft [X.] een begin gemaakt met de verbouwing van zijn woonhuis aan de [adres] te [plaatsnaam]. [X.] beschikte niet over een toereikende bouwvergunning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden.
Na mondeling bevolen stillegging van de bouw op 10 juli 2003 heeft de gemeente bij brief van 16 juli 2003 aan [X.] een preventieve last onder dwangsom opgelegd. Hierin is opgenomen dat [X.] de bouwwerkzaamheden gestaakt dient te houden op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= per overtreding met een maximum van € 50.000,=.
Tegen dit besluit is door [X.] geen bezwaar gemaakt.
Op 26 augustus 2003 en op 16 september 2003 zijn controles uitgevoerd waarbij is vastgesteld dat [X.] handelde in strijd met het dwangsombesluit van 16 juli 2003. [X.] heeft dit erkend. Bij brieven van 11 september 2003 respectievelijk 24 september 2003 heeft de gemeente [X.] gesommeerd tot betaling van de verbeurde dwangsommen.
Op 16 oktober 2003 heeft de gemeente opnieuw een controle uitgevoerd. In het relaas van bevindingen van de ambtenaar van de gemeente is vermeld dat sinds de daaraan voorafgaande bouwcontrole werkzaamheden waren uitgevoerd. Bij brief van 16 oktober 2003 heeft de gemeente aan [X.] laten weten dat hij vanwege de constateringen van die dag een dwangsom van € 10.000,= had verbeurd.
Op 28 oktober 2003 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [X.] en twee wethouders van de gemeente waarbij is aangegeven dat inmiddels drie dwangsommen waren verbeurd maar dat de gemeente de inning van de eerste twee verbeurde dwangsommen niet zou doorzetten. Dit in verband met uitlatingen van wethouder [Y.] tegenover [X.] die als ‘bepaalde toezegging/opmerking’ gezien konden worden. Het college van B&W van de gemeente heeft bij brief van 13 januari 2004 aan [X.] laten weten dat de eerste twee verbeurde dwangsommen, vermeld in de brieven van 11 en 24 september 2003, niet werden geïnd.
De aanvraag van [X.] voor een met de werkzaamheden overeenstemmende bouwvergunning is op 13 januari 2004 afgewezen.
Op 23 maart 2004 heeft de gemeente een dwangbevel uitgevaardigd voor de derde dwangsom van € 10.000,= met rente en kosten. Dit dwangbevel is aan [X.] op 7 april 2004 betekend.
4.3 Met deze procedure komt [X.] in verzet tegen dit dwangbevel en vordert hij, kort gezegd, dat het dwangbevel buiten effect gesteld wordt. Volgens [X.] mocht hij er op grond van toezeggingen van wethouder [Y.] op vertrouwen dat hij ondanks het dwangsombesluit mocht doorgaan met de bouwwerkzaamheden. [X.] gaat er van uit dat hij de dwangsom wel heeft verbeurd, maar dat de inning daarvan achterwege moet blijven. De toestemming die wethouder [Y.] hem heeft verleend om door te werken is volgens [X.] eerst op 23 september 2003 ingetrokken. Tot en met 23 september 2003 is er onbeperkt doorgebouwd in en aan het huis, maar daarna niet meer, aldus [X.].
4.4 De gemeente betwist dat wethouders [Y.] tegenover [X.] uitlatingen heeft gedaan waaruit deze kon afleiden dat hij kon doorgaan met de werkzaamheden. Afgezien daarvan stelt de gemeente dat uitlatingen van de wethouder niet aan B&W, het bevoegde orgaan, kunnen worden toegerekend. Ook als wethouder [Y.] een bepaalde toezegging heeft gedaan, heeft hij deze in ieder geval al op 16 september 2003 ingetrokken en niet eerst op 23 september 2003. Uit de bevindingen van de bouwcontrole van 16 oktober 2003 blijkt volgens de gemeente dat [X.] ook na de door hem erkende datum van 23 september 2003 is voortgegaan met de bouwwerkzaamheden.
4.5 In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld dat het dwangsombesluit van 16 juli 2003 formele rechtskracht heeft verkregen zodat de rechtmatigheid ervan niet in discussie is. Verder heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat de dwangsom van € 10.000,= door handelen in strijd met de last is verbeurd. Met betrekking tot de stelling van [X.] dat (gestelde) uitlatingen van wethouder [Y.] aan inning in de weg staan, heeft de rechtbank voorop gesteld dat B&W het bevoegde orgaan is van de gemeente om de last uit te vaardigen en deze in te trekken dan wel af te zien van inning en dat verbeurde dwangsommen in beginsel geïnd moeten worden. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan inning achterwege blijven.
4.6 Ook indien wethouder [Y.] tegenover [X.] de toezeggingen heeft gedaan zoals [X.] stelt en de gemeente betwist, kan daarin naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke bijzondere omstandigheid worden gevonden. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van [X.] op bij hem gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat B&W van handhaving en dus van inning van de verbeurde dwangsom zou afzien. Het verzet tegen het dwangbevel zelf heeft de rechtbank op grond daarvan ongegrond verklaard. Verzet tegen een deel van de invorderingskosten heeft de rechtbank wel gegrond verklaard; deze kwestie speelt in dit hoger beroep verder geen rol.
4.7 Uit de formulering van de twee grieven van [X.] en de daarop gegeven toelichting leidt het hof af dat [X.] niet opkomt tegen de uitgangspunten die de rechtbank heeft gehanteerd en die hiervoor onder 4.5 kort zijn samengevat. [X.] stelt zich echter op het standpunt dat hij tot 23 september 2003 op grond van toezeggingen van wethouder [Y.] mocht doorbouwen en dat er na die datum geen bouwactiviteiten meer zijn geweest.
4.8 Het hof overweegt hierover het volgende. Uit genoemde uitgangspunten vloeit voort dat de door [X.] verbeurde dwangsom in beginsel geïnd dient te worden. Het handhavingsbelang dient in het algemeen voorop te staan en alleen in bijzondere omstandigheden kan door het desbetreffende bestuursorgaan worden afgezien van handhaving. Dat in dit geval een dwangsom van € 10.000,= is verbeurd, is door [X.] niet bestreden, zodat de gemeente in beginsel tot inning van dat bedrag gehouden is.
4.9 Van bijzondere omstandigheden die desondanks aan inning in de weg staan zal niet snel sprake zijn zeker niet wanneer de gestelde omstandigheden alleen zijn gelegen in opmerkingen/ medede-lingen/toezeggingen van een al dan niet portefeuillehoudend wethouder. Het orgaan dat in verband met de handhaving en het afzien daarvan bevoegd en dus relevant is, is uitsluitend B&W. Dat is het orgaan dat zich ook in dit geval tot [X.] heeft gewend, hem de last heeft gegeven waar [X.] zich niet aan gehouden heeft en hem daar vervolgens op heeft aangesproken. Een gerechtvaardigd vertrouwen dat niet tot inning van de verbeurde dwangsom zal worden overgegaan kan [X.] niet ontlenen aan uitlatingen van wethouder [Y.] (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 4 februari 2004, LJN AO2875, De Gemeentestem 7206,72). Gesteld noch gebleken is dat het ter zake bevoegde bestuursorgaan, B&W, op enig moment tegenover [X.] op enigerlei wijze een vertrouwen heeft gewekt dat niet tot inning van de (derde) verbeurde dwangsom zou worden overgegaan. De indruk die wethouder [Y.] met zijn opmerkingen en toezeggingen mogelijk bij [X.] heeft gewekt kan niet aan B&W worden toegerekend; in ieder geval is hierdoor niet sprake van een zodanig bijzondere omstandigheid dat daardoor inning van de verbeurde dwangsom niet meer zou kunnen of mogen plaatsvinden. Wat wethouder [Y.] nu precies wel of niet heeft gezegd behoeft bij deze stand van zaken voor deze procedure geen nadere bespreking.
4.10 Als door [X.] erkend staat vast dat hij na de periode waarop de eerste twee (ingetrokken) dwangsommen betrekking hebben, dat wil zeggen tot en met de tweede controle op 16 september 2003, nog in ieder geval tot en met 23 september 2003 voluit heeft doorgewerkt. Of er na die datum al dan niet werkzaamheden hebben plaatsgevonden doet niet ter zake. Bij de controle op 16 oktober 2003 is gebleken dat na de vorige controle werkzaamheden zijn verricht en door [X.] wordt dit (voor de periode tot en met 23 september) ook toegegeven. Daarmee staat dat voldoende vast. Hetgeen [X.] voor het overige aan feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden, zodat voor bewijslevering als door [X.] aangeboden geen aanleiding is. Zijn bewijsaanbod wordt daarom als niet relevant gepasseerd.
4.11 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven van [X.] worden verworpen en dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. [X.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 291,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken Meulenbroek en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 juli 2008.