4.4.3. In zijn brief aan de advocaat van [appellant] van
21 januari 2002 (zie r.o. 4.1.3) heeft het Waarborgfonds zich op het standpunt gesteld dat [appellant] ongeschikt is voor zijn eigen werk en dat er geen andere functies voor hem te duiden zijn, en dat dat het uitgangspunt moet zijn voor het onderzoek door [deskundige]. Deze uitlating is door het Waarborgfonds gedaan vóór de onderhavige procedure en in een stadium dat partijen met elkaar in gesprek waren over een regeling in der minne. Op zichzelf stond het het Waarborgfonds, zoals hij stelt, vrij om in de procedure dit standpunt bij te stellen en alsnog de vraag op te werpen of [appellant] blijvend, dan wel volledig zijn arbeidsvermogen als gevolg van het ongeval had verloren. Er is onvoldoende gesteld of gebleken om te oordelen dat het Waarborgfonds het recht om dat in de procedure alsnog te doen had ver¬werkt.
Echter, in feite heeft het Waarborgfonds in de procedure zijn in de onderhandelingen ingenomen standpunt niet her¬zien en is hij er naar het oordeel van het hof van blijven uitgaan dat ten aanzien van [appellant] moest worden uitgegaan van een blijvend en volledig verlies van arbeidsvermogen. Dat blijkt immers uit het feit dat het Waarborgfonds ook in de procedure het rapport van [deskundige] en (deels) het rap¬port van [de expert] – in welke beide rapporten het uitgangspunt van blijvend en volledig verlies van arbeidsvermogen wordt gehanteerd – tot uitgangspunt voor de berekening van de scha¬de heeft genomen. De advocaat van het Waarborgfonds heeft dat zo ook verwoord bij de comparitie van partijen op 15 november 2005.
Bij conclusie van antwoord heeft het Waarborgfonds een zeker voorbehoud gemaakt en gesteld dat bij [appellant] nog een restcapaciteit aanwezig was en dat medisch onderzoek noodzakelijk was. Nadat dit onderzoek (door [de neuroloog]) was verricht heeft de advocaat van het Waarborgfonds ter com¬paritie enerzijds gesteld dat er geen sprake was van ar¬beidsongeschiktheid door het ongeval, en anderzijds dat het voorschot wegens verlies van arbeidsvermogen van
EUR 150.045,80 voldoende is. Datzelfde standpunt heeft hij ingenomen in de akte van het Waarborgfonds van 11 januari 2006 en in de memorie van antwoord (sub 15).
Naar het oordeel van het hof vertoont dit standpunt echter een innerlijk tegenstrijdigheid. Als er geen sprake is van (enige) arbeidsongeschiktheid door het ongeval, of als deze slechts gedurende korte tijd of slechts voor een klein percentage bestaat, is dat niet te rijmen met het standpunt dat een vergoeding daarvoor van ruim
EUR 150.000,-- “voldoende” is. Het Waarborgfonds heeft in de procedure geen terugbetaling van dat bedrag gevorderd
– integendeel, vraagt hij bekrachtiging van het vonnis waarbij de rechtbank van toewijsbaarheid van dit bedrag wegens verlies van arbeidsvermogen is uitgegaan - noch heeft hij tot uiting gebracht dat hij zich het recht voor¬behoudt dit bedrag later alsnog geheel of gedeeltelijk te¬rug te vorderen. Evenmin heeft het Waarborgfonds gesteld gedurende welke beperkte tijd [appellant] door het ongeval ar¬beidsongeschikt is geweest of welke restverdiencapaciteit volgens hem bij [appellant] nog aanwezig is, die [appellant] had kunnen benutten maar niet heeft benut. Tenslotte heeft het Waarborgfonds, als hij meende dat niet kon worden uitge¬gaan van het rapport van [deskundige] dat het verlies van ar¬beids¬vermogen berekent op EUR 150.045,80, niet aangegeven dat en welk onderzoek met welke vraagstelling nog zou moe¬ten worden verricht om tot een juiste berekening van de voor rekening van het Waarborgfonds komende schade te ko¬men.
De omstandigheid dat [de neuroloog] in zijn rapport enerzijds al¬le door hem genoemde klachten van [appellant] zonder voorbe¬houd als ongevalsgevolg aanmerkt en kwalificeert als een postwhiplash syndroom, maar anderzijds vanuit zijn vakge¬bied geen beperkingen ziet voor het uitoefenen van be¬roeps¬¬arbeid, ontslaat het Waarborgfonds niet van de ver¬plichting haar standpunt – als zij dat huldigt – dat er geen of een beperkt verlies van arbeidsvermogen is, duide¬lijk en onderbouwd naar voren te brengen.
Het standpunt van het Waarborgfonds moet daarom naar het oordeel van het hof redelijkerwijs aldus worden verstaan, en zo heeft [appellant] het ook mogen begrijpen, dat voor het Waarborgfonds het bedrag dat zij aan [appellant] heeft uitge¬keerd, waaronder EUR 150.045,80 wegens verlies van ar¬beids¬vermogen, het bedrag is waartoe zij zich jegens [appellant] wat betreft deze schadepost gehouden acht. Daarmee is echter niet verenigbaar dat het Waarborgfonds tegelijker¬tijd het standpunt inneemt dat het uitgangspunt voor de be¬rekening van dat bedrag van EUR 150.045,80, namelijk vol¬ledig en blijvend verlies van arbeidsvermogen door het ongeval, alsnog ter discussie staat.
Daarbij neemt het hof tenslotte ook in aanmerking dat het ongeval inmiddels bijna 10 jaar geleden is gebeurd en dat als het Waarborgfonds inderdaad de discussie over het ver¬lies van arbeidsvermogen alsnog ten gronde had willen voe¬ren, hij dat gelet op de preprocessuele gang van zaken en zijn standpunt in de procedure over het bedrag van
EUR 150.045,80 duidelijker en meer onderbouwd naar voren had dienen te brengen dan hij heeft gedaan.