ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 103.009.829/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Zinnen
  • J. van Dijkhuizen
  • M. Hompus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in de behoefte van een minderjarig kind na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van zijn minderjarige dochter [Z.], geboren uit een inmiddels verbroken affectieve relatie met de vrouw. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 september 2007 een maandelijkse bijdrage van € 330,= aan de vrouw moest betalen voor de verzorging en opvoeding van [Z.]. De man was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de vrouw in staat zou moeten zijn om zelf bij te dragen aan de kosten van de opvoeding van hun dochter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2008 werd de man bijgestaan door zijn advocaat mr. R.C.J. Theuns, terwijl de vrouw werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T. Schonenburg. De vrouw voerde aan dat zij momenteel zorg verleende aan haar hulpbehoevende grootvader en dat zij hierdoor niet in staat was om een regulier dienstverband aan te nemen. Het hof nam kennis van de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder haar verleden van misbruik en de zorg voor haar grootvader, en oordeelde dat deze omstandigheden meebrachten dat van haar niet kon worden verwacht dat zij op korte termijn een bijdrage zou kunnen leveren aan de kosten van de opvoeding van [Z.].

Het hof concludeerde dat de grieven van de man faalden en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De uitspraak benadrukte het belang van de persoonlijke omstandigheden van de vrouw en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke situatie van de betrokken partijen.

Uitspraak

RDD
Uitspraakdatum: 2 september 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer HV 103.009.829/01
Zaaknummer eerste aanleg 157536 / FA RK 07-1415
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.C.J. Theuns,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats], [gemeente]
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Schonenburg.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 januari 2008, heeft de man verzocht voorvermelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2007, althans met ingang van een door het hof vast te stellen datum, de helft van de vastgestelde behoefte van het minderjarige kind van partijen voor zijn rekening dient te nemen, althans subsidiair omstandigheden te bepalen op grond waarvan het mogelijk is om op objectieve wijze vast te stellen of de vrouw reeds in staat kan worden geacht om voor de helft in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind te voorzien.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 maart 2008, heeft de vrouw verzocht de stellingen van de man in hoger beroep ongegrond en onbewezen te verklaren en (zo begrijpt het hof) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.C.J. Theuns;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. T. Schonenburg.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- de brief van de procureur van de vrouw d.d. 13 juni 2008, met bijlagen.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van partijen is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] geboren: [dochter Z.], hierna te noemen: [Z.].
De man heeft [Z.] erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [Z.]. [Z.] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
4.2. Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij de bestreden beschikking – kort gezegd – bepaald dat de man met ingang van 1 september 2007 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [Z.] aan de vrouw een bedrag van € 330,= per maand dient te voldoen.
De bijdrage voor [Z.] beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 337,26 per maand.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en komt hiervan in beroep.
4.3. Het hof overweegt het volgende.
4.3.1. Vooropgesteld zij dat noch de behoefte van [Z.] noch de draagkracht van de man ter discussie staat. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gaat het uitsluitend om de vraag met welk bedrag ieder van partijen dient bij te dragen in de behoefte van [Z.].
4.3.2. Tussen partijen staat als onbetwist vast, dat de alimentatieverplichting moet ingaan op 1 september 2007, zijnde de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum.
4.3.3. De man heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de vrouw reeds met ingang van 1 september 2007 in staat kan worden geacht om een zodanig inkomen te verdienen dat zij voor de helft in de kosten van verzorging en opvoeding van [Z.] kan voorzien, mede gelet op de leeftijd van [Z.], het bestaan van de verplichting voor basisscholen om te voorzien in buitenschoolse opvang en gelet op de gunstige arbeidsmarkt voor productiemedewerkers.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij thans huishoudelijke en verzorgende werkzaamheden uitvoert voor haar hulpbehoevende grootvader, voor welke werkzaamheden zij betaald wordt enerzijds uit hoofde van een Persoons Gebonden Budget en anderzijds krachtens de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Uit de stukken is gebleken dat zij is aangesteld voor 14,8 uren en dat zij hiermee maandelijks circa € 550,= netto verdient. Ter zitting is door de vrouw onweersproken gesteld dat zij echter veel meer uren dan de genoemde 14,8 voor haar grootvader zorgt en dat zij thans zelfs bij hem in huis verblijft.
Voorts is door de vrouw ter zitting onweersproken gesteld dat zij door haar vader is misbruikt, dat haar moeder op jonge leeftijd is overleden en dat zij sinds haar dertiende levensjaar door haar grootouders is opgevoed en verzorgd. Na het overlijden van haar grootmoeder heeft de vrouw de zorg voor haar ziekelijke grootvader overgenomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zich aan de zijde van de vrouw persoonlijke omstandigheden voordoen, die er in dit bijzondere geval toe leiden dat niet van haar gevergd kan worden dat zij nu of op korte termijn een regulier dienstverband aangaat teneinde bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [Z.]. De eerste grief van de man faalt derhalve.
4.3.4. Het hof is van oordeel dat ook de tweede grief van de man, inhoudende dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft nagelaten om met objectieve maatstaven aan te geven wanneer van de vrouw wél verwacht kan worden dat zij een bijdrage levert in de kosten van verzorging en opvoeding van [Z.], faalt. Weliswaar is het hof met de rechtbank van oordeel dat op termijn meer inspanning van de vrouw verlangd kan worden, doch thans is niet te voorzien op welke termijn een bijdrage van de vrouw redelijk kan worden geacht en wie dan voor welk deel in de behoefte van [Z.] dient bij te dragen. Het hof is van oordeel dat het thans te vroeg is voor een meer vastomlijnd oordeel dan de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft gegeven en dat de door de man gewenste objectieve maatstaf derhalve niet is vast te stellen.
4.3.5. Nu het hof van oordeel is dat alle grieven falen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zinnen, Van Dijkhuizen en Hompus, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 september 2008.