ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 013.006.009
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Hartog Jager
  • A. van Gink
  • C. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom verbonden aan veroordeling tot betaling van een geldsom aan een derde

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2008, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De vrouw, appellante, had de man, geïntimeerde, aangesproken voor betaling van geldleningen bij ABN AMRO Bank, die volgens haar voor rekening van de man zouden komen na hun echtscheiding. De rechtbank had de vorderingen van de vrouw deels toegewezen, maar de gevorderde dwangsomveroordeling was afgewezen. De vrouw stelde dat de man de verplichtingen uit de geldleningen niet was nagekomen en vorderde betaling aan de bank, met een dwangsom voor het geval de man niet zou betalen.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de weigering van de rechtbank om het vonnis te verbeteren. Echter, het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de dwangsomvordering betrof. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat geen dwangsom kon worden opgelegd, omdat de hoofdveroordeling strekte tot betaling van een geldsom aan een derde. Het hof oordeelde dat de vrouw recht had op een dwangsom, omdat de man niet direct aan haar, maar aan de bank moest betalen.

Het hof bepaalde dat de man een dwangsom van € 100,-- per dag verbeurt indien hij niet tijdig aan de hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 6.000,--. Het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige en veroordeelde de man in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de vrouw waren begroot op € 1.434,31. De uitspraak werd gedaan door de rechters M. den Hartog Jager, A. van Gink en C. van den Bergh.

Uitspraak

typ. SKS
zaaknr. HD 103.006.009
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 16 september 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 3 december 2007,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.Th.M van Zinnicq Bergmann,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna: de man,
niet verschenen,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 10 oktober 2007 tussen de vrouw als eiseres en de man als niet verschenen gedaagde
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 180015/ HA ZA 07-1528)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede naar een schrijven van de rechtbank Breda van 1 november 2007 aan de advocaat van de vrouw, mr. C. de Lange.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven tevens houdende voorwaardelijke aanvulling van gronden en houdende vermeerdering van eis heeft de vrouw, onder overlegging van producties, 2 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van voornoemd vonnis en van de weigering door de rechtbank om tot verbetering van dat vonnis over te gaan, en tot het door het hof opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog te overwegen en te beslissen om de man te veroordelen op de wijze als door de vrouw in het petitum van voornoemde memorie omschreven.
2.2. De vrouw heeft vervolgens een akte houdende productie en voorwaardelijke aanvulling van gronden en houdende vermeerdering van eis genomen. Deze vermeerdering van eis was reeds in het hiervoor in rov. 2.1 genoemde petitum van de memorie van grieven verwoord.
2.3. De vrouw heeft daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven van de vrouw.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2. Partijen zijn op 18 juni 1999 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 21 november 2006 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 9 januari 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.3. De vrouw heeft een procedure jegens de man bij de rechtbank Breda aanhangig gemaakt. De vrouw heeft gesteld dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap een tweetal geldleningen bij de ABN AMRO Bank, hierna: de bank, behoorden. Partijen zouden zijn overeengekomen dat de man voornoemde geldleningen geheel voor zijn rekening neemt en voor betaling hiervan zal zorg dragen uiterlijk binnen een maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man zou dit hebben nagelaten. De vrouw wordt nu door de bank tot betaling aangesproken. De vrouw heeft veroordeling van de man gevorderd tot, kort gezegd, betaling aan de bank van al hetgeen de man uit hoofde van voornoemde geldleningen aan de bank verschuldigd is, zulks op straffe van een dwangsom en/of, voor het geval de man aan vorenstaande veroordeling niet voldoet, tot veroordeling van de man aan de vrouw te betalen al hetgeen de man uit hoofde van voornoemde geldleningen aan de bank verschuldigd is. De vrouw vordert tot slot veroordeling van de man in de proceskosten.
4.4. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van de vrouw deels toegewezen. De gevorderde dwangsomveroordeling en de vordering van de vrouw, strekkende tot veroordeling van de man om aan de vrouw te betalen al hetgeen hij uit hoofde van de geldleningen aan de bank verschuldigd is, zijn afgewezen.
4.5. De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 11 oktober 2007 de rechtbank verzocht de afwijzing van de gevorderde dwangsommen als een kennelijke misslag/verschrijving te zien en over te gaan tot het verstrekken van een herstelvonnis. Bij schrijven van de rechtbank van 1 november 2007 is de advocaat van de vrouw als beslissing van de rechtbank medegedeeld dat voornoemd verzoek wordt geweigerd.
4.6. De grieven van de vrouw hebben betrekking op het door de rechtbank in het bestreden vonnis afwijzen van de gevorderde dwangsommen (grief 1) en de weigering van de rechtbank om het bestreden vonnis te verbeteren (grief 2).
4.7. Ontvankelijkheid hoger beroep (grief 2)
4.7.1. De vrouw heeft mede hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de rechtbank om het bestreden vonnis te verbeteren, zoals weergegeven in voornoemd schrijven van 1 november 2007. Ingevolge artikel 31 lid 4 Rv staat van een weigering van een verzochte verbetering geen hoger beroep open. De vrouw is derhalve in zoverre in haar hoger beroep niet- ontvankelijk. De tweede grief van de vrouw faalt.
4.8. Omvang hoger beroep
4.8.1. Op vordering van de vrouw heeft de rechtbank in het beroepen vonnis als volgt beslist:
“veroordeelt gedaagde (hof: de man) om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het verschuldigde krachtens het ABN AMRO Flexibel Krediet onder nummer [banknummer A.] en het verschuldigde krachtens de ABN AMRO Prive-Limiet.
Plus onder nummer [banknummer B.] geheel voor zijn rekening in te lossen, door betaling, tegen deugdelijk bewijs van kwijting, aan ABN AMRO Bank N.V., van al hetgeen gedaagde (hof: de man) krachtens de overeenkomsten van geldleen onder de voormelde nummers verschuldigd is volgens opgave van deze bank, derhalve inclusief rente en kosten, zodat na die inlossing en betaling alle verplichtingen jegens de bank zijn voldaan en geen schuld resteert, vermeerderd met de door de bank bedongen rente volgens opgave van de bank vanaf de dag dat voormelde termijn is verstreken tot de dag der algehele voldoening”.
4.8.2. Hoewel de vrouw concludeert tot vernietiging van het gehele bestreden vonnis, gaat het hof er gelet op de inhoud van de memorie van grieven van uit dat de vrouw zich kan verenigen met de hiervoor in rov. 4.8.1 omschreven veroordeling van de man, hierna: de hoofdveroordeling. Het hof verstaat het hoger beroep van de vrouw derhalve aldus, dat zij vernietiging van het bestreden vonnis nastreeft voor zover haar grieven daartegen zijn gericht.
4.9. Dwangsommen (grief 1)
4.9.1. De eerste grief van de vrouw richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat de gevorderde dwangsommen niet toewijsbaar zijn. Deze grief slaagt en het bestreden vonnis kan op dat punt niet in stand blijven.
4.9.2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de hoofdregel van artikel 611a Rv gevolgd, inhoudende dat geen dwangsom kan worden opgelegd als de hoofdveroordeling strekt tot betaling van een geldsom. De rechtbank heeft daarmee echter miskend dat voornoemde hoofdregel niet geldt in gevallen waarin de hoofdveroordeling strekt tot betaling van een geldsom aan een ander dan degeen die veroordeling van zijn wederpartij tot die betaling vordert (BenG 9 juli 1981, NJ 1982/190), zoals de vrouw terecht heeft aangevoerd. Nu de vordering van de vrouw ziet op veroordeling van de man tot betaling aan de bank, bestaat derhalve de mogelijkheid aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.9.3. Het hof zal de gevorderde dwangsomveroordeling toewijzen, omdat de vrouw ten aanzien van de hoofdveroordeling geen directe wijze van executie ter beschikking staat. De gevorderde omvang van dwangsommen acht het hof eveneens toewijsbaar.
4.10. Verborgen grief
4.10.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering van de vrouw tot veroordeling van de man om aan haar te betalen al hetgeen hij uit hoofde van de geldleningen aan de bank verschuldigd is afgewezen. In het petitum van de memorie van grieven concludeert de vrouw alsnog tot toewijzing van voornoemde vordering. Zo hierin een grief van de vrouw tegen voornoemde afwijzende beslissing te lezen is, geldt het volgende. Aan een grief mag de eis gesteld worden dat wordt aangegeven door welke overweging of beslissing van de rechtbank de vrouw zich bezwaard voelt, en op welke gronden en hoe, gegrondverklaring van de grief tot een andere beslissing (dictum) kan leiden (HR 3 februari 2006, NJ 2006/120). De vrouw heeft evenwel op geen enkele wijze aangegeven op welke gronden de beslissing van de rechtbank op dit punt onjuist is. Gesteld noch gebleken is evenmin dat de vrouw sedertdien betalingen aan de bank heeft verricht ter zake van bedoelde geldleningen, zodat zij op grond van artikel 6:10 lid 2 B.W. inmiddels een regresrecht op de man zou hebben. Voor zover in voornoemd petitum een grief van de vrouw gelezen moet worden, faalt deze grief dan ook.
4.11. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit hoger beroep.
5. De uitspraak:
Het hof:
verklaart de vrouw niet- ontvankelijk in haar hoger beroep, voor zover gericht tegen de weigering van de rechtbank om tot verbetering van het vonnis van 10 oktober 2007 over te gaan;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Breda van 10 oktober 2007, voor zover daarin de dwangsomvordering van de vrouw is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man een dwangsom van € 100,-- per dag of deel van een dag verbeurt, indien hij na betekening van dit arrest in gebreke blijft met de tijdige en integrale nakoming van de hoofdveroordeling (als hiervoor in rov. 4.8.1 van dit arrest weergegeven), met een maximum van € 6.000,--;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 1.434,31 en veroordeelt de man mitsdien om te voldoen:
a. aan de griffier van het hof wegens:
het in debet gestelde vastrecht € 301,50
explootkosten € 84,31
salaris advocaat € 948,--
op de voet van het bepaalde in artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van dit hof;
b. aan de vrouw het voor haar rekening komende vast recht van € 100,50.
Dit arrest is gewezen door mrs. Den Hartog Jager, Van Gink en Van den Bergh en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 september 2008.