ECLI:NL:GHSHE:2008:BG8174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002066-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Eijsenga
  • M.J.H.J. de Vries - Leemans
  • F. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet in Eindhoven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op 3 november 2007 in Eindhoven. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze met een getuige bij een café naar buiten liep, van achteren benaderd en op zijn rug gesprongen. Vervolgens heeft de verdachte met een mes in de richting van het hoofd van het slachtoffer gestoken. Het slachtoffer heeft een snijwond aan zijn rechteroor opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar het hof oordeelde anders. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen goederen aan de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002066-08
Uitspraak : 19 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 mei 2008 in de strafzaak met parketnummer 01/825603-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
thans verblijvende in PI Tilburg te Tilburg.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Reclassering, zal opleggen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave zal gelasten van de onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 november 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp voorwerp, (met kracht) in en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft
gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 november 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp voorwerp, (met kracht) in en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen, dat verdachte op 3 november 2007 te Eindhoven met voorbedachten rade heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat hij van de onder het primair ten laste gelegde impliciet primair ten laste gelegde “poging tot moord” zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 november 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt het navolgende naar voren:
- Op 3 november 2007 omstreeks 00:30 uur kwam verdachte op [slachtoffer] en [getuige], die op dat moment bij café “[naam café]” te Eindhoven naar buiten liepen, aflopen;
- Na een kort gesprek tussen [slachtoffer] en verdachte is verdachte weggelopen en zijn [slachtoffer] en [getuige] doorgelopen;
- Kort hierna is verdachte naar [slachtoffer] gelopen en is op diens rug gesprongen. Door [slachtoffer] wordt verklaard dat hij een arm in de richting van zijn gezicht zag gaan en dat hij ineens een stekende pijn voelde aan zijn rechteroor en dat er bloed uit zijn oor stroomde. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat, toen verdachte hem op zijn rug sprong, hij iets blinkends en een houder bij zijn nek voorbij zag flitsen;
- Door [getuige] is verklaard dat hij zag dat [slachtoffer], toen verdachte hem vanachter in de nek sprong, zijn hoofd wegdraaide, dat verdachte een steekbeweging maakte in de richting van de nek van [slachtoffer] en dat [slachtoffer], omdat hij schrok en bewoog, niet in zijn nek maar ergens wat hoger richting hoofd werd geraakt. Verdachte is vervolgens achteruit gelopen;
- [getuige] heeft voorts ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij bij verdachte een mes heeft gezien toen verdachte achteruit liep en dat verdachte het mes in dezelfde hand hield als waarmee hij de steekbeweging had gemaakt. Ook heeft hij verklaard dat verdachte, toen hij de beweging maakte, daarna zijn hand naar beneden trok;
- Volgens de zich in het dossier bevindende medische informatie had [slachtoffer] een snijwond in zijn rechter oorlel. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door de arts gestelde diagnose.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken met een mes en dat hij dusdoende, gelet op de aard van zijn gedragingen, te weten het steken met een mes in de richting van het hoofd van [slachtoffer] en vervolgens het naar beneden trekken van dat mes, en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, te weten het op de rug springen van [slachtoffer] op een voor [slachtoffer] onverhoeds moment, de kans dat [slachtoffer] ten gevolge van verdachtes handelen het leven zou laten, welke kans naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, willens en wetens heeft aanvaard. Het hof acht derhalve, anders dan door de verdediging is betoogd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde “poging tot doodslag” heeft begaan. Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45, eerste lid, van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 december 2008 eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld;
- de omstandigheid dat het hier gaat om geweldpleging in het uitgaansleven, gepleegd in de nachtelijke uren, hetgeen maatschappelijk zeer onwenselijk is;
- het gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Gezien het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de mededelingen van verdachte hieromtrent, acht het hof het, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, niet zinvol de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Reclassering aan het voorwaardelijk deel van de hierna te vermelden straf te verbinden.
Het hof komt op grond van voormelde overwegingen tot oplegging van een straf die lager is dan de straf die door het openbaar ministerie is gevorderd en die hoger is dan de straf die namens de verdachte ter verdediging is bepleit.
Van de zijde van verdachte is betoogd dat het hof bij de bepaling van de hoogte van een eventueel op te leggen vrijheidsbenemende straf, acht dient te slaan op de werking van de huidige Wet voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat een straf als door de advocaat-generaal is gevorderd thans betekent dat verdachte ter zake van het onvoorwaardelijke deel van die straf niet meer kan rekenen op vervroegde invrijheidstelling.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Het hof acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de hierna op te leggen straf in zijn effect, zowel ten aanzien van de strafsoort als de strafmaat het meest passend bij de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte de onder het primair ten laste gelegde impliciet primair ten laste gelegde “poging tot moord” heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot doodslag.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen goederen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten een shirt; een spijkerbroek en een jas.
Aldus gewezen door mr. H. Eijsenga, voorzitter, mr. M.J.H.J. de Vries - Leemans en
mr. F. van Es,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 19 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.