Parketnummer: 20-002752-08
Uitspraak: 6 januari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 10 juli 2008 in de strafzaak met parketnummer 02/801055-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Het Veer te Amsterdam.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 september 2007 te Roosendaal opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een bijl op het hoofd geslagen en/of het hoofd van die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een bijl ingeslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 september 2007 te Roosendaal opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een bijl op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer meermalen met een bijl op het hoofd heeft geslagen. Dat de verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachte raad blijkt uit het volgende. De verdachte heeft het plan opgevat om een commando (een militair) te doden. Om dit plan – door hemzelf plan A genoemd – uit te voeren heeft hij een bijl gekocht. Gewapend met die bijl heeft hij geruime tijd postgevat bij een militaire kazerne in Roosendaal en later nabij het NS-station te Roosendaal. Omdat zich gedurende enkele dagen geen goede gelegenheid voordeed een militair te doden, is hij overgestapt op plan B (het doden van een politieman) of plan C (het doden van een mannelijke burger die geschikt zou zijn om in militaire dienst te gaan). In het NS-station zag hij het latere slachtoffer lopen, die volgens de verdachte geschikt was om in militaire dienst te gaan. Hij is het slachtoffer door de tunnel gevolgd naar de perrons 3-4. Toen het slachtoffer daar de wachtruimte inging, zag de verdachte hem als doelwit in de juiste positie, in de woorden van de verdachte “een perfecte gelegenheid”. De verdachte is vervolgens ook de wachtruimte ingelopen, is achter het (op een bank zittende) slachtoffer gaan staan, zodat deze hem niet zou zien, heeft de bijl uit zijn rugzak gepakt en heeft daarmee meermalen op het slachtoffer ingeslagen.
De verdachte was in het bezit van een plattegrond van Roosendaal. Daar heeft hij tevoren aantekeningen op gemaakt, onder andere de letters A, B en C. Deze staan naar zijn zeggen voor plan A, plan B en plan C.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit op zichzelf een zeer langdurige vrijheidsstraf rechtvaardigt. Het neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte, die ‘een daad wilde stellen’ om aandacht te krijgen voor zijn politieke overtuiging, daarvoor een willekeurige burger als slachtoffer heeft gekozen. Hij heeft dit slachtoffer onverhoeds op zodanige wijze van achteren met een bijl aangevallen dat hij zijn doel – de dood van het slachtoffer – zou bereiken zonder zelf enig risico te lopen. Hij heeft hem met die bijl vervolgens op een beestachtige wijze om het leven gebracht. Uit deze handelwijze spreken een grote mate van genadeloosheid en van lafhartigheid.
Voorts stelt het hof vast dat de verdachte een ernstig gevaar vormt voor het leven van personen en dit zonder doeltreffende behandeling ook in de toekomst zal blijven. Zo heeft hij zich in zijn schriftelijke verklaring in eerste aanleg (die hij ter terechtzitting van het hof heeft gehandhaafd) als volgt uitgelaten: ‘Alle volwassen mannelijke NAVO-burgers zijn legitieme doelwitten en mogen rechtmatig worden gedood’, en ‘Als ik vandaag word vrijgelaten (..) zou ik de eerste mannelijke soldaat die ik zag, doden.
Verdachte heeft geen berouw over zijn daad getoond.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte in beginsel nimmer meer op vrije voeten zou mogen komen en dat een levenslange gevangenisstraf in de rede zou liggen.
Het hof acht een dergelijke gevangenisstraf echter inhumaan, nu verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hij heeft, zo hebben de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum vastgesteld, een psychotische stoornis en wel in een zodanige mate dat het bewezen verklaarde hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Kern van de stoornis is een grootheidswaan. Verdachte had de overtuiging dat hij als wreker van het kwaad dat is aangericht door het kapitalisme, een mannelijk lid van onze maatschappij iets aan moest doen. Daarbij kon hij echter nog wel praktische afwegingen en realistische keuzes maken, zoals het afzien van acties tegen moeilijk te benaderen militaire installaties: hij werd niet totaal in beslag genomen door zijn psychose en hij is niet als volledig ontoerekeningsvatbaar aan te merken.
Het hof volgt de onderzoekers, mede op grond van de eigen uitlatingen van verdachte zowel voor als tijdens het onderzoek ter terechtzitting, in zoverre.
De onderzoekers adviseren de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen als enige afdoende maatregel gelet op de ernst van de stoornis en het ontbreken van ziektebesef bij verdachte.
Naar het oordeel van het hof kan daarmee echter niet worden volstaan. De daad kan verdachte tot op zekere hoogte worden toegerekend en op dit moment ontbreekt het bij verdachte aan inzicht in zijn ziekte en daarmee aan behandelingsmogelijkheden. Het hof wil echter niet bij voorbaat uitsluiten dat de verdachte te eniger tijd, na tot het inzicht te zijn gekomen dat hij behandeling behoeft, een zodanige behandeling ondergaat dat het gevaar, dat hij thans vormt, wordt weggenomen.
Op grond van voorgaande overwegingen meent het hof dat een combinatie van een langdurige gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling de juiste reactie vormt op het bewezen verklaarde feit.
Het hof bepaalt daarbij de duur van de op te leggen gevangenisstraf op twintig jaren.
Teneinde te voorkomen dat verdachte reeds voor de datum van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten nadat tweederde van de vrijheidsstraf is ondergaan, extramurale vrijheden krijgt in het kader van proefverloven tijdens de tbs-behandeling, vindt het hof aanleiding te adviseren dat, in afwijking van de regel van artikel 42, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel, met de verpleging van overheidswege pas wordt aangevangen nadat tweederde van de opgelegde vrijheidsstraf is verstreken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de kosten van de begrafenis van het slachtoffer [slachtoffer], ten bedrage van EUR 3.891,22, zijn betaald door de vader van het slachtoffer, [benadeelde partij]. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht (artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden.
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.891,22. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering betreft de begrafeniskosten, welke ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, [benadeelde partij]. Ingevolge artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan vergoeding van deze kosten worden gevorderd in het strafproces. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De vordering is niet betwist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, met het advies dat pas met de behandeling zal worden gestart nadat verdachte tweederde van de opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [adres], [adres], aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 3.891,22 (drieduizend achthonderdeenennegentig euro en tweeëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 48 (achtenveertig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 3.891,22 (drieduizend achthonderdeenennegentig euro en tweeëntwintig cent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 6 januari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.