ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 3 februari 2009,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonend te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 26 september 2007,
advocaat: mr. G.P. Oberman,
BABY-DUMP BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. M.O. de Bont,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnis van 28 juni 2007 tussen appellant – hierna: [X.] - als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerde – hierna: Baby-Dump - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 484851 rolnr. 06-10890)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] dertien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van de vorderingen die [X.] in eerste aanleg heeft ingesteld met veroordeling van Baby-Dump in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Baby-Dump de grieven bestreden en kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [X.] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke over die kosten vanaf 14 dagen na datum arrest.
2.3 [X.] heeft daarna nog een akte genomen, waarbij hij producties in het geding heeft gebracht die reeds eerder zouden zijn overgelegd, en een kleine omissie in de memorie van grieven heeft hersteld.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken in kopie overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.] is op 17 juni 1992 in dienst getreden van Baby-Dump als magazijn medewerker. [X.] heeft zich opgewerkt tot werkvoorbereider/administratie. Hij gaf in deze functie leiding aan de gehele administratie en rapporteerde aan de directeur van Baby-Dump, [Y.].
Zijn laatstgenoten maandloon bedroeg € 3.809.50 bruto, te vermeerderen met vakantiebijslag.
4.1.2. Begin 2006 wilde [X.] zijn hypothecaire lening oversluiten, in verband met de bekostiging van een verbouwing van zijn woonhuis. Daartoe diende [X.] een werkgeversverklaring aan zijn hypotheekadviseur over te leggen. [X.] heeft vervolgens, op 15 april 2006, zelf een werkgeversverklaring opgesteld en ondertekend, waarbij hij de handtekening van [Y.] voornoemd heeft nagebootst. Deze werkgeversverklaring heeft hij aan een hypotheekverstrekker gegeven.
Op zichzelf waren de in die verklaring opgenomen gegevens juist.
4.1.3. Op 14 juni 2006 is [Y.] telefonisch benaderd door een werknemer van een hypotheekverstrekker (Quion Groep BV), die bij [Y.] navraag deed over genoemde werkgeversverklaring.
[Y.] heeft aangegeven daar niets van af te weten, en op zijn verzoek is deze verklaring aan hem toegezonden. Uit de verklaring blijkt dat er een stempel is gebruikt van Baby-Dump die niet meer bij haar in gebruik was, en dat er een valse handtekening was geplaatst van [Y.].
[Y.] heeft vervolgens diezelfde dag in aanwezigheid van een extern adviseur, [Z.], hierover opheldering gevraagd aan [X.]. [X.] heeft erkend dat hij de handtekening van [Y.] onder de werkgeversverklaring had geplaatst. Hij gaf als toelichting dat [Y.] op dat moment afwezig was en [X.] die handtekening met spoed nodig had.
4.1.4. [X.] heeft tijdens dat gesprek een verklaring ondertekend (prod. 4 bij cva), waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Aan dhr [X.] is gevraagd of hij de handtekening van [Y.], directeur van Baby-Dump ooit vervalst, nagemaakt heeft. Dhr [X.] antwoordde daarop:
Ik heb die handtekening vervalst, dat kan ook al een keer eerder zijn gebeurd.”
4.1.5. [X.] is tijdens dit gesprek op 14 juni 2006 op staande voet ontslagen. Dit is hem bevestigd bij brief van 14 juni 2006, waarin de volgende ontslagreden is genoemd:
“U hebt onder meer mijn handtekening vervalst op een werkgeversverklaring die gedateerd is op 15 april 2006.
U pleegt valsheid in geschrifte, in ieder geval vervalst u, zelfs meerdere keren mijn handtekening. Dit vervalsen, zowel los van als ook in onderling verband gezien met de functie die u vervuld, het uit hoofde van die functie extra in u te stellen vertrouwen, maakt dat ik u heb gezegd dat u op staande voet bent ontslagen. U bent ons vertrouwen volkomen onwaardig geworden.”
4.2.1. [X.] heeft aangevoerd dat in week 16 van 2006, de week van Pasen, zijn hypotheekadviseur aandrong op spoed in verband met het op dat moment kunnen aangaan van een hypothecaire lening met een lage rente. [X.] diende binnen twee dagen een werkgeversverklaring te overleggen. Omdat [Y.] toen in het buitenland verbleef, heeft [X.] die verklaring zelf ingevuld en de handtekening van [Y.] maar zelf geplaatst. [X.] legt ter staving van de vereiste spoed een verklaring dd. 4 juli 2006 over van zijn hypotheekadviseur, [A.], werkzaam bij [E.].
[X.] beseft dat hij beter telefonisch contact had kunnen opnemen met [Y.]. [Y.] heeft achteraf verklaard dat hij in dat geval toestemming zou hebben gegeven om de verklaring te ondertekenen.
Hij heeft onder zeer zware druk van Baby-Dump en [Z.], namelijk dat zij bij justitie aangifte zouden doen als hij niet zou tekenen, de verklaring ondertekend waaruit hiervoor in 4.1.4. is geciteerd.
Baby-Dump heeft geen schade geleden door zijn handelen. [X.] heeft zich niet bevoordeeld.
[X.] stelt zich op het standpunt dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, er geen dringende reden was die het ontslag op staande voet rechtvaardigde. [X.] heeft Baby-Dump in rechte betrokken en vorderde in 1e aanleg:
een verklaring voor recht dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet kennelijk onredelijk is;
een verklaring voor recht dat het ontslag onregelmatig is;
veroordeling van Baby-Dump tot betaling aan [X.] van de gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 BW gelijk aan drie maanden loon, € 14.399,91;
een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag groot € 61.713,90 bruto, subsidiair schadevergoeding op te maken bij staat;
veroordeling van Baby-Dump in de proceskosten.
4.2.2. Baby-Dump heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen. Zij voert aan dat, gelet op de leidinggevende functie van [X.] als hoofd administratie, deze het vertrouwen van Baby-Dump ernstig heeft geschonden.
[X.] is op een vrije zaterdag naar het kantoor gegaan en heeft, toen verder niemand aanwezig was, die werkgeversverklaring zelf ondertekend en de handtekening van [Y.] vervalst. [Y.] was toen niet in het buitenland, zoals [X.] beweert. [Y.] was in Nederland en had geen vakantie. Op zaterdag zijn de winkels geopend en [Y.] was op zaterdag 15 april 2006 gewoon aan het werk. [Y.] was bereikbaar voor [X.]. [X.] heeft het telefoonnummer van de mobile telefoon van [Y.], maar heeft niet gebeld.
[X.] zelf daarentegen was van donderdag 13 april 2006 tot en met maandag 17 april 2007 met verlof. Het past niet bij integer en correct gedrag dat [X.] zelfs niet even heeft gemeld wat hij heeft gedaan. Baby-Dump vordert in reconventie:
- een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet op 14 juni 2006 rechtsgeldig door haar is gegeven;
- veroordeling van [X.] tot betaling aan Baby-Dump van de gefixeerde schadevergoeding ad € 14.429,00, te weten de opzegtermijn bij regelmatig ontslag zijnde van 3,5 maanden salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2006 althans vanaf 8 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeling van [X.] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 700,- te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [X.] in de kosten van het geding.
4.2.3. De kantonrechter heeft de vorderingen van [X.] in conventie afgewezen en de vordering in reconventie van Baby-Dump toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.4. [X.] is van deze beslissingen in hoger beroep gekomen.
4.3.1. De grieven 1 tot en met 10 en 13 hebben alle betrekking op de vraag of het ontslag op staande voet is gegeven op grond van een dringende reden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet dient de aard en ernst van de aan het ontslag ten grondslag gelegde reden te worden afgewogen tegen de door [X.] aangevoerde persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag. Grief 5 slaagt in zoverre, dat het juist is dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden alle omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag voor [X.], in aanmerking dienen te worden genomen. De kantonrechter heeft ten onrechte eerst aangenomen dat er sprake is van een dringende reden en vervolgens onderzocht of deze het ontslag rechtvaardigt. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW rechtvaardigt immers de aanwezigheid van de dringende reden op zich de onverwijlde opzegging onder mededeling van die reden. De kantonrechter heeft echter feitelijk wel degelijk de omstandigheden van [X.] meegewogen in zijn beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet.
4.3.2. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat aan een handtekening onder een document dat tot bewijs dient van enig feit dermate veel belang wordt gehecht in de samenleving dat de vervalsing daarvan als een ernstige misstap moet worden aangemerkt. De opmerking in grief 2 van [X.] dat het onderhavige stuk geen rol speelt in de samenleving maar alleen tussen werknemer en werkgever cq de “hypotheekverstrekker”, oordeelt het hof onbegrijpelijk dan wel gegrond op een onjuiste interpretatie van deze overweging. Het is duidelijk dat hier met “samenleving” de maatschappij wordt bedoeld. Dat aan de echtheid van een schriftelijk stuk in het algemeen veel belang wordt gehecht, blijkt onder meer uit de bewijskracht die art. 156 Rv. hieraan geeft. De grief faalt.
4.3.3. In grief 1 voert [X.] aan, dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het enkele feit dat de handtekening is vervalst een subjectieve en objectieve reden oplevert voor het tonslag op staande voet.
Wat er ook zij van de juistheid van deze overweging, het hof oordeelt het ontoelaatbaar dat een werknemer, uitsluitend in zijn eigen belang, een handtekening van zijn werkgever fingeert, wetende dat die verklaring voor derden, in dit geval zijn hypotheekbank, essentieel is en dat alles zonder zijn werkgever daar uit eigen beweging over te informeren. Dit is, ook de persoonlijke omstandigheden en de gevolgen van het ontslag voor [X.] in aanmerking genomen, het hof verwijst hier naar overweging 4.3.8, een voldoende reden voor ontslag op staande voet, mede gezien de leidinggevende positie van [X.] en het als hoofd administratie in hem te stellen vertrouwen. [X.] geeft geen andere verklaring voor zijn gedrag dan de noodzaak van een snelle handtekening van de afwezige directeur. Baby-Dump heeft echter gemotiveerd betwist dat [Y.] afwezig was, en [X.] is daar niet meer op teruggekomen. Het moet er dus voor worden gehouden dat [Y.] wel bereikbaar was voor [X.]. Het heimelijk gedrag van [X.] is dan des te kwalijker. Bovendien heeft [X.] evenmin gemotiveerd bestreden de stelling van werkgeefster dat hij “het meer heeft gedaan”.
In grief 1 verwijst [X.] voorts naar hetgeen hij in het algemeen gedeelte van zijn memorie van grieven heeft aangevoerd onder de alinea’s 25 tot en met 37. [X.] voert aan dat het ontslag niet onverwijld aan hem is gegeven. Hij stelt dat het onwaarschijnlijk is dat een hypotheekverstrekker een werkgeversverklaring controleert. Volgens [X.] valt uit de door hem ondertekende verklaring, waarin aan het slot is vermeld dat de hypotheekverstrekker zal worden geïnformeerd, af te leiden dat deze is geïnformeerd door Baby-Dump en niet andersom. [Y.] heeft op 14 juni 2006 tegen hem gezegd dat hij en zijn broer, [F.], wakker hebben gelegen van deze zaak. Daaruit blijkt volgens [X.] dat [Y.] in ieder geval op 13 juni 2006 reeds bekend moet zijn geweest met de aan [X.] verweten feiten.
Het hof is van oordeel dat de stellingen die [X.] aanvoert ter betwisting van het onverwijld gegeven zijn van het ontslag slechts gissingen bevatten en mitsdien onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd zijn. Voor bewijslevering aan de zijde van [X.] op dit punt is derhalve geen plaats.
Overigens is het hof van oordeel dat, ook indien [Y.] reeds op 13 juni 2006 op de hoogte zou zijn geweest van de vervalste handtekening, het van zorgvuldigheid getuigt dat Baby-Dump eerst [X.] hierover heeft willen horen. Het op 14 juni 2006 gevolgde ontslag kan daarom ook in dat geval zonder meer als onverwijld gegeven worden aangemerkt.
Grief 1 faalt.
4.3.4. Grief 3, die opkomt tegen de overweging van de kantonrechter dat het voor de kwalificatie ernstige misstap geen verschil maakt of de werkgever wel of geen nadeel, hetgeen het hof begrijpt als financieel nadeel, heeft ondervonden, faalt, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van grief 1 is overwogen en beslist.
De overwegingen van de kantonrechter dat het evident is dat Baby-Dump wel nadeel heeft ondervonden van deze vervalsing is zonder meer juist, nu dit nadeel reeds bestaat uit het geschonden vertrouwen van Baby-Dump. Grief 4 faalt derhalve eveneens.
4.3.5. Grief 6, waarin [X.] opkomt tegen het volgens hem door de kantonrechter in zijn oordeel betrekken van de betwisting door Baby-Dump dat [X.] gedurende zijn dienstverband altijd goed heeft gefunctioneerd, gaat uit van een onjuiste lezing van het vonnis.
De kantonrechter is immers uitgegaan van de veronderstelling dat [X.] wel goed gefunctioneerd heeft in de afgelopen 14 jaar.
4.3.6. [X.] stelt voorts dat in de ontslagbrief als reden voor het ontslag is gegeven dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd. Volgens [X.] is niet voldaan aan de delictsomschrijving van art. 225 Sr, omdat er geen sprake is van gebruik in het maatschappelijk verkeer, waarbij er sprake is van misleiding en er nadeel kan ontstaan. Baby-Dump, noch de hypotheekverstrekker hebben enig nadeel van zijn handelen ondervonden.
Het hof verwerpt dit argument. Uit de ontslagbrief blijkt zonneklaar dat het vervalsen van de handtekening onder de werkgeversverklaring en het feit dat [X.] mogelijk ook nog vaker de handtekening van [Y.] heeft vervalst, de redenen zijn voor het ontslag. Of zulks al dan niet voldoet aan de strafrechtelijke kwalificatie van het begrip valsheid in geschrift is blijkens deze brief niet de essentie van de ontslagreden en oordeelt het hof dan ook niet ter zake doende.
Tot slot voert [X.] aan, dat de handtekening niet diende om een valse weergave van essentiële feiten te presenteren.
Het hof oordeelt dat dit doet er echter niet aan afdoet dat door het vervalsen van de handtekening van zijn directeur ten onrechte en valselijk de indruk wordt gewekt dat de verklaring van die directeur afkomstig is en dat voorts [X.] diens vertrouwen ernstig geschonden heeft.
4.3.7. Grief 8 komt op tegen de overweging van de kantonrechter dat het [X.] zwaar is aan te rekenen dat hij Baby-Dump niet achteraf op de hoogte heeft gesteld van de vervalsing. Volgens [X.] staat dit niet als reden genoemd in de ontslagbrief en mag de kantonrechter de gronden voor het ontslag niet ambtshalve aanvullen.
Het hof verwerpt deze grief. Het is voor [X.] blijkens de ook door hem weergegeven inhoud van het gesprek op 14 juni 2006 waarin hem ontslag is gegeven, zonder meer duidelijk geweest dat het stiekem vervalsen van de handtekening de reden voor het ontslag op staande voet is, ook al staat die heimelijkheid niet vermeld in de ontslagbrief. Er is geen sprake van dat de kantonrechter door deze overweging de gronden voor het ontslag heeft aangevuld. Het hof merkt hier overigens op dat het, evenals de kantonrechter, niet vermag te begrijpen waarom [X.] niet getracht heeft [Y.] te bereiken om over het probleem van het urgent nodig hebben van een werkgeversverklaring overleg te plegen dan wel een en ander direct aan deze te melden.
4.3.8. [X.] wijst op de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem hebben gehad: Hij is 41 jaar oud en de hoofd- kostwinner. Hij heeft zich bij Baby-Dump opgewerkt tot zijn laatste positie, maar heeft geen diploma’s. Het feit dat hij op staande voet is ontslagen, heeft tot gevolg gehad dat hij niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering; hij heeft nood- gedwongen een aanmerkelijk lager betaalde baan met een salaris van eerst € 3.000 en later € 2.000 minder per maand moeten aannemen.
[X.] wijst er voorts op dat hij steeds goed heeft gefunctioneerd.
Het hof oordeelt als volgt.
Het is duidelijk dat het ontslag op staande voet voor [X.] bijzonder ernstige (financiële) gevolgen heeft, met name vanwege de grote teruggang in inkomen. Hier staat echter tegenover dat van Baby-Dump niet gevergd kan worden om de arbeids- overeenkomst met [X.] te laten voortduren zodra bekend werd dat hij de handtekening van [Y.] onder een werkgevers- verklaring vervalst had en dit mogelijk vaker heeft gedaan.
Het hof oordeelt dit een dermate ernstige inbreuk in het vertrouwen dat Baby-Dump moet kunnen stellen in iemand als [X.] die een leidinggevende positie in haar bedrijf bekleed en hoofd is van de administratie, dat het belang van Baby-Dump bij directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst zwaarder weegt dan de nadelen die [X.] daarvan ondervind. Goed functioneren in het verleden en het feit dat het dienstverband 14 jaar heeft geduurd, kan daaraan niet afdoen.
Het hof oordeelt dan ook een dringende reden voor het ontslag op staande voet aanwezig. Het ontslag is rechtsgeldig gegeven.
Uit bovenstaande overwegingen volgt dat ook de grieven 9, 10 en 13 falen.
4.3.9. De grieven 11 en 12 komen op tegen de toewijzing van de gefixeerde schadevergoeding aan Baby-Dump en tegen de hoogte van het toegewezen bedrag, te weten drie maandsalarissen.
Het hof oordeelt dat, nu uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, Baby-Dump terecht aanspraak maakt op de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7: 680 BW.
Grief 11 faalt derhalve. Grief 12 slaagt, aangezien de hoogte van deze schadevergoeding gelijk is aan de door werknemer in acht te nemen opzegtermijn. [X.] zou zelf hebben kunnen opzeggen tegen 1 augustus 2006. Hij is dus slechts het loon over die periode aan Baby-Dump verschuldigd bij wijze van gefixeerde schadevergoeding. De door Baby-Dump in zijn memorie van antwoord aangehaalde toelichting heeft betrekking op de situatie dat de opzegging niet rechtsgeldig zou zijn geoordeeld, en is dus niet van toepassing. Het vonnis waarvan beroep zal op dit punt worden vernietigd als na te melden.
4.4. [X.] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep gevallen aan de zijde van Baby-Dump.
bekrachtigt onder verbetering en aanvulling van gronden het vonnis waarvan beroep voorzover in conventie gewezen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover in reconventie [X.] is veroordeeld tot betaling aan Baby-Dump van een bedrag groot € 14.429,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 juni 2006, en, opnieuw recht doende:
veroordeelt [X.] tot betaling aan Baby-Dump van een schadevergoeding groot € 5.714,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2006 tot aan de dag der voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis gewezen in reconventie voor het overige;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Baby-Dump tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 248,- aan verschotten en € 894 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. Drijkoningen, Spoor en Slootweg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2009.