Parketnummer: 20-001551-08
Uitspraak : 12 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 11 april 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-626970-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van EUR 14.218,13, met dienovereenkomstige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 101 dagen hechtenis, en met afwijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2].
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
dat hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006, in elk geval op of omstreeks 18 december 2006 te Moergestel, in een perceel (gelegen aan de [straat] [[huisnummer]]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans hij, verdachte, alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, in elk geval op of omstreeks 18 december 2006 ongeveer 2643 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006, in elk geval op of omstreeks 18 december 2006 te Moergestel, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad in een (gedeelte van een) (bedrijfs)pand (gelegen aan de [straat] [[huisnummer]]), (telkens) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, in elk geval op of omstreeks 18 december 2006 ongeveer 2643 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006 in elk geval op of omstreeks 18 december 2006 te Moergestel, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen opzettelijk daartoe (een) (gedeelte van) voornoemd (bedrijfs)pand (onder) te verhuren, althans ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven persoon/personen.
2.
dat hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006, in elk geval op of omstreeks 18 december 2006 te Moergestel, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans hij, verdachte, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een elektriciteitswerk (meterkast) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 1], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen (grote) hoeveelheid elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
3.
dat hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006 te Moergestel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) (aantal) kozijn(en) en/of balk(en) en/of dak, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voorzover in de tenlastelegging omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het misdrijf onder 1 primair is het hof van oordeel dat de hierna ten laste van verdachte bewezen verklaarde feitelijke gedraging – te weten: het ter beschikking stellen van een gedeelte van een bedrijfspand gelegen aan de [adres] te Moergestel, waar de hennepkwekerij is aangetroffen – nog niet met zich mee brengt dat tussen verdachte en de twee onbekend gebleven personen bij de uitvoering van het misdrijf van opzettelijke hennepteelt een ‘nauwe en bewuste samenwerking’ bestond. De verdachte heeft bij het plegen van dit misdrijf slechts een ondersteunende rol gespeeld. Niet aannemelijk is geworden dat hij feitelijk heeft meegewerkt aan het inrichten van de hennepkwekerij en aan de verzorging, oogst en verkoop van de hennepplanten. Overtuigend bewijs dat hij, na het afsluiten van het huurcontract, nog in de loods is geweest, ontbreekt. Per saldo kan niet meer worden vastgesteld dan dat de verdachte de loods heeft gehuurd en als afnemer van energie een overeenkomst heeft gesloten met [benadeelde 1], een en ander om derden in staat te stellen hennep te telen. Van het medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde misdrijf zal verdachte bijgevolg worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 ten lastegelegde diefstal van elektriciteit is het hof van oordeel dat noch uit het voorhanden procesdossier noch uit het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat verdachte opdracht had gegeven tot, dan wel op de hoogte was van, het afnemen van elektrische stroom buiten de elektriciteitsmeter om, dan wel dat hij zichzelf aan die diefstal heeft schuldig gemaakt. Het hof zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 3 ten lastegelegde beschadiging/vernieling overweegt het hof het volgende.
De beschadigingen aan kozijnen, balken en dak zijn een gevolg van de verbouwingen die in de gehuurde loods zijn uitgevoerd bij het inrichten van de hennepkwekerij. In wezen gaat het om verbouwingen van het gehuurde met het oog op het gebruik daarvan. Dit is niet wederrechtelijk (als bedoeld in art. 350 Sr), ook niet als het feitelijk gebruik dat aldus van het gehuurde gemaakt wordt, afwijkt van de bestemming van het gehuurde volgens het huurcontract. Eventuele beschadigingen die tijdens de huurperiode aan het gehuurde ontstaan, moeten in beginsel ongedaan worden gedaan bij het einde van de huur. Dit alles wordt beheerst door de regels van burgerlijk recht. Eventuele wanprestatie van de huurder is op zichzelf geen wederrechtelijke beschadiging of vernieling. Van het opzettelijk toebrengen van – in het licht van het gebruik van het gehuurde - niet-functionele beschadigingen is niet gebleken.
De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken, nog daargelaten dat er geen bewijs is dat de verdachte de onderhavige beschadigingen zelf of in vereniging met anderen heeft toegebracht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onbekend gebleven personen in de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006 te Moergestel, met elkaar telkens opzettelijk hebben geteeld in een gedeelte van een bedrijfspand gelegen aan de [adres], een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 22 april 2006 tot en met 18 december 2006 te Moergestel opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door opzettelijk daartoe een gedeelte van voornoemd bedrijfspand ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven personen .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet junctis de artikelen 47, eerste lid, aanhef en onder 1e, 48, aanhef en onder 2e, en 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van die wet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
- de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2008 reeds meermalen ter zake van Opiumwetdelicten werd veroordeeld.
Het hof zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Met het opleggen van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen, met betrekking tot en met behulp waarvan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan en die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet, op grond waarvan het hof deze voorwerpen aan het verkeer onttrokken zal verklaren.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend in verband met het onder 2 tenlastegelegde. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd
Nu de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend in verband met het onder 3 tenlastegelegde. Deze vordering is in eerste aanleg deels toegewezen. Voor het overige is de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, met bepaling dat hij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voor zover de vordering is toegewezen duurt deze van rechtswege voort in hoger beroep.
Nu de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 48, 49 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplichtigheid aan: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 2643 hennepplanten
- 11 staande ventilatoren
- 1 dompelpomp
- 63 assimilatielampen 600 watt
- 119 assimilatielampen 400 watt
- 180 transformatoren
- 1 hygrometer
- 6 x voeding
- 6 inbouwventilatoren
- 2 EC - PH- meters.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk.
Veroordeelt elk van de benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de betreffende vordering gemaakt, begroot op (telkens) nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.G. Sillevis Smitt,
in tegenwoordigheid van A.J.H.M. van Baast, griffier,
en op 12 februari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.G. Sillevis Smitt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.