ECLI:NL:GHSHE:2009:BH4240

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.018.209/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kranenburg
  • De Klerk – Leenen
  • Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens fraude met belastingteruggave

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant [X.]. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 februari 2009, waarbij [X.] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.P. Liefting, en de bewindvoerder, de heer M.M.S. Heckers, ook aanwezig was. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en het verslag van de bewindvoerder.

De zaak draait om de vraag of [X.] zich heeft gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het hof constateert dat [X.] wist dat er namens hem onterecht belastinggeld was teruggevraagd, maar dit heeft verzwegen bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling. De belastingschuld is ontstaan binnen vijf jaar voor de indiening van het verzoekschrift, wat in strijd is met de eisen van de Faillissementswet. Ondanks de verklaring van [X.] dat hij op de goede weg is en vast werk heeft, oordeelt het hof dat deze omstandigheden geen aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Maastricht, die eerder had geoordeeld dat [X.] niet te goeder trouw was en dat de fraude van zodanige aard was dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moest worden beëindigd. De rechtbank had overwogen dat [X.] zich niet aan de regels van de schuldsaneringsregeling had gehouden door zijn fraude niet te melden. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is om de schuldsanering voort te zetten, en bevestigt de beslissing om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.

Uitspraak

CMvL
18 februari 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer HV 200.018.209/01
Zaaknummer eerste aanleg 08/461 R
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Arrest
in de zaak in hoger beroep van:
X,
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeentenaam],
appellant,
hierna: [X.],
advocaat: mevrouw mr. V.N. Sakkers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 4 november 2008, waarvan de inhoud bij [X.] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 12 november 2008, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat hij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist oordeelt.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door zijn advocaat mr. C.J.P. Liefting;
- de heer M.M.S. Heckers, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2008;
- het verslag van de bewindvoerder d.d. 18 november 2008 met de daarbij behorende vorderingslijst van crediteuren;
- de ter zitting overgelegde voordracht van de rechter-commissaris in eerste aanleg d.d. 10 september 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift
4. De beoordeling
4.1. Bij vonnis van 12 augustus 2008 is ten aanzien van [X.] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
4.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank Maastricht met toepassing van artikel 350 lid 3 aanhef en sub f Faillissementswet (Fw) op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [X.] zich niet gehouden heeft aan de door hem ondertekende regels van de schuldsaneringsregeling door bij de behandeling van zijn verzoekschrift niet te vermelden dat hij heeft gefraudeerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat voornoemd feit van zodanig ernstige aard is dat zij [X.] niet in staat acht zich gedurende de resterende looptijd van deze schuldsaneringsregeling wel te houden aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bovendien is voormelde belastingschuld niet te goeder trouw ontstaan, aldus de rechtbank.
4.3. [X.] is tegen dit vonnis in beroep gekomen en stelt dat de rechtbank ten onrechte de toepassing van de schuldsanering tussentijds heeft beëindigd.
4.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.4.1. De vraag of er grond bestaat tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dient het hof in dit geval te beantwoorden aan de hand van artikel 350 lid 3 aanhef en sub f Fw. Hierbij gaat het erom of er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid Fw.
4.4.2. In het beroepschrift is verzocht te bepalen dat [X.] niet toerekenbaar tekort is geschoten. Het hof zal dit aldus verstaan dat [X.] verzoekt de voordracht van de rechter-commissaris om de schuldsanering tussentijds te beëindigen alsnog af te wijzen. Voorts heeft de advocaat van [X.] de grief dat de rechtbank haar beslissing heeft genomen zonder [X.] nogmaals te hebben gehoord, ter zitting ingetrokken.
4.4.3. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [X.] verklaard dat hij wist dat er namens hem ten onrechte geld van de belastingdienst was teruggevraagd. Weliswaar heeft hij ter zitting verklaard dat hij het daar niet mee eens was en dat hij onder druk het geld heeft gehouden, maar dit laat onverlet dat hij wist dat er namens hem is gefraudeerd, dat hij daarvan geen aangifte heeft gedaan en dat hij in elk geval een groot gedeelte van dat geld zelf heeft gehouden en heeft uitgegeven. Vast staat dat [X.] dit bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft verzwegen. De ten gevolge van deze fraude ontstane belastingschuld is ontstaan binnen 5 jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Dit blijkt uit het verslag van de bewindvoerder, waarin [X.] heeft aangegeven dat hij gedurende de maanden mei, juli en september 2007 het desbetreffende belastinggeld heeft ontvangen. Ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de daaruit voortgekomen schuld is [X.] niet te goeder trouw geweest. De aard van deze schuld en de wijze van het ontstaan daarvan zijn dusdanig dat er geen aanleiding zou zijn geweest om toepassing te geven aan lid 3 van artikel 288 Fw.
[X.] heeft ter zitting van het hof verklaard, met ondersteuning van de heer [Y.] van de stichting Victory Home te [vestigingsplaats], dat hij al enige tijd op de goede weg is en vast werk heeft. Tegenover de wijze van het ontstaan van de schuld aan de belastingdienst en het korte tijdsverloop tot aan het verzoek tot toelating geven deze omstandigheden echter geen grond om thans tot een ander oordeel te komen.
4.4.4. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, De Klerk – Leenen en Walstock en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.