8.7 Ten slotte dient beoordeeld te worden of geïntimeerde sub 1 t/m 4 bewezen heeft dat (naam 2) niet beschikkingsbevoegd was. Het gaat hier uiteraard om de vraag of (naam 2) bevoegd was om de eigendom van het schilderij te doen overgaan (zie ondermeer onderdeel 4.7.2 laatste volzin en onderdeel 4.7.3, tweede alinea, van het tussenarrest) en niet om de vraag óf (naam 2), door zo te handelen als hij heeft gedaan, daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de consignatieovereenkomst met (naam 1).
Daartoe dient allereerst beoordeeld te worden of geïntimeerde sub 1 t/m 4 is geslaagd in het bewijs dat hij bij de afgifte ten verkoop van het schilderij aan (naam 1), de beschikkingsbevoegdheid om de eigendom van het schilderij te doen overgaan niet aan (naam 1) heeft doen toekomen. Nu het een mondelinge overeenkomst tussen geïntimeerde sub 1 t/m 4 en
(naam 1) betreft, zijn de getuigenverklaringen van geïntimeerde sub 1 t/m 4 en (naam 1) daarbij van doorslaggevend belang. Immers, niet is gesteld of gebleken dat anderen daarbij aanwezig waren. Getuige (naam geïntimeerde) heeft bij de rechtbank hierover niets verklaard, hetgeen niet zo verwonderlijk is nu de bewijsopdracht bij de rechtbank ook niet hier op zag. In hoger beroep is (naam geïntimeerde) niet als getuige gehoord. Getuige (naam 1) heeft noch bij de rechtbank noch bij het hof voldoende duidelijk verklaard dat de consignatieovereenkomst, die hij met (naam geïntimeerde) had, niet inhield dat hij de eigendom van het schilderij niet mocht doen overgaan naar een derde. Nu geïntimeerde sub 1 t/m 4 geen ander steekhoudend bewijs op dit punt heeft geleverd, is niet komen vast te staan dat (naam 1) niet bevoegd was om de (beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de) eigendom van het schilderij aan derden te doen overgaan.
Met betrekking tot de vraag of (naam 1) vervolgens bij de consignatieovereenkomst met (naam 2) de beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van dit schilderij niet aan (naam 2) heeft doen overgaan, geldt het volgende.
Getuige (naam curator) verklaart niets ten gunste van dit onderdeel van het probandum; (naam 2) heeft zich tegenover hem er niet over uitgelaten hoe hij dacht over zijn beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van het schilderij.
Getuige (naam 1) verklaart bij dit hof onder meer dat hij het schilderij bij (naam 2) heeft laten afleveren in verband met de consignatieovereenkomst en dat hij sindsdien een aantal keren bij (naam 2) heeft geïnformeerd omtrent een eventuele verkoop van het schilderij. Uit deze getuigenverklaring blijkt niet expliciet dat (naam 2) niet de bevoegdheid had verkregen om het schilderij als middellijk vertegenwoordiger voor rekening van (naam 1) en diens opdrachtgever (naam geïntimeerde) te verkopen en te leveren. Mogelijk bedoelt (naam 1) dit wel zo, maar dit acht het hof onvoldoende duidelijk uit de verklaring en de tekst van de consignatieovereenkomst naar voren komen. Waar getuige (naam 1) verklaart dat hijzelf de koopovereenkomst op zou stellen en dat (naam 2) vóór een eventuele verkoop eerst overleg met hem, (naam 1), zou plegen, hoeft dit immers niet zonder meer gezien te worden als een voorwaarde voor het bestaan van beschikkingsbevoegdheid. Getuige (naam 1)verklaart voorts dat hij met (naam 2) had afgesproken dat als zijn cliënt het schilderij wilde kopen, de koper het geld aan (naam 1) of (naam geïntimeerde) diende te betalen. Ander steekhoudend bewijs ten gunste van dit onderdeel van het probandum is niet aanwezig.
Daarentegen is er wel bewijs aanwezig dat in een andere richting dan dit deel van het probandum wijst.
(Naam 1) heeft vervolgens het schilderij in consignatie gegeven aan (naam 2), eveneens om het schilderij te verkopen. Zowel de verklaring van getuige (naam 1) in eerste aanleg – welke getuigenverklaring bekrachtigd wordt in diens getuigenverklaring bij dit hof – als de getuigenverklaring van (naam 2) in eerste aanleg maken duidelijk dat het de bedoeling was dat (naam 2) het schilderij zou verkopen en leveren ten behoeve van – uiteindelijk - geïntimeerde sub 1 t/m 4. De opdracht, die in deze overeenkomst besloten lag, lijkt veeleer (naam bedrijf) beschikkingsbevoegd te hebben gemaakt om op eigen naam maar voor rekening van (naam 1)/geïntimeerde sub 1 t/m 4 het schilderij te verkopen en te leveren. Getuige (naam 2) verklaart (bij de rechtbank) dat toen hij het schilderij van (naam 1) in consignatie kreeg, met hem is afgesproken voor welk bedrag hij het schilderij mocht verkopen. De omstandigheid dat (naam 2) het voor een lager bedrag dan afgesproken heeft verkocht, brengt niet zonder meer mee dat hij niet beschikkingsbevoegd was om het schilderij voor
(naam 1) te verkopen en te leveren.
Uit de verklaring van (naam 2), afgelegd als verdachte in de strafzaak tegen hem en zoals weergegeven op pagina 6 (geheel onderaan) en 7 van het proces-verbaal d.d. 2 december 2005 (prod. 7 mem. na enq.), volgt bepaald niet zonder meer dat voorgaande getuigenverklaring van (naam 2) onjuist is.
Het hof komt derhalve tot de conclusie dat ook dit bewijs niet door geïntimeerde sub 1 t/m 4 is geleverd.