Parketnummer : 20-002360-08
Uitspraak : 26 maart 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 16 juni 2008 in de strafzaak met parketnummer 02/801479-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich niet tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het onder 2 ten laste gelegde. Voorts richt het hoger beroep zich niet tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het als bestuurder van een voertuig (bestelauto) onder invloed van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II verkeren, zoals dit onder 3 primair ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, waarbij verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde werd vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten “Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet”, en het onder 3 primair ten laste gelegde, te weten “Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en waarbij verdachte ter zake van feit 1 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen werd ontzegd voor de duur van 3 jaren, zal bevestigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2007 in de gemeente Moerdijk, arrondissement Breda, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en/of een/of meer andere stof(fen), met een door hem bestuurde (bestel)auto met (te) hoge snelheid gelet op de situatie ter plaatse en/of gelet op de weersomstandigheid tegen de auto van voornoemde [slachtoffer] is gereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 december 2007 in de gemeente Moerdijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam,
- terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
- met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, althans met een gelet op de plaatselijke omstandigheden te hoge snelheid,
een voor hem op de rijbaan rijdend motorrijtuig te naderen en/of (vervolgens) niet voldoende de snelheid van het door hem bestuurde voertuig te verminderen en/of niet dan wel niet behoorlijk uit te wijken, (mede) waardoor een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en/of het voor hem rijdende motorrijtuig, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
3.
hij op of omstreeks 19 december 2007 te Moerdijk als bestuurder van een voertuig, (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 december 2007 te Moerdijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 635 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat verdachte met het voor dit misdrijf vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehandeld.
Voorts is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde rijgedrag van verdachte niet als roekeloos als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 december 2007 in de gemeente Moerdijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door in hoge mate onvoorzichtig,
- terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en
- met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, althans met een gelet op de plaatselijke omstandigheden te hoge snelheid,
een voor hem op de rijbaan rijdend motorrijtuig te naderen en vervolgens niet voldoende de snelheid van het door hem bestuurde voertuig te verminderen en niet behoorlijk uit te wijken, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en het voor hem rijdende motorrijtuig, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood
3.
hij op 19 december 2007 te Moerdijk als bestuurder van een voertuig, bestelauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten alcohol, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde overweegt het hof het navolgende.
Het hof heeft het drankgebruik van verdachte - waardoor verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 - in de vaststelling dat verdachte in hoge mate onvoorzichtig heeft gereden, niet verdisconteerd.
Voor zover de verdediging met de stelling dat verdachte er “gewoonweg geen rekening mee had gehouden dat er op de afrit een auto met een dergelijk lage snelheid zou rijden” heeft bedoeld aan te voeren dat het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden mede te wijten is aan de schuld van de bestuurder van het voor verdachte op de rijbaan rijdende motorrijtuig (in welk motorrijtuig [slachtoffer] op de achterbank zat), verwerpt het hof dit verweer. Het hof is van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het door hem veroorzaakte verkeersongeval zoals dit bewezen is verklaard en is daarmee van oordeel dat het ontstaan van dit verkeersongeval geheel aan hem is toe te rekenen. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn naar 's hofs oordeel geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 175, eerste lid aanhef en onder a en derde lid, van die wet.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid, van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, anders dan van de zijde van verdachte ter verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 januari 2009 meerdere keren ter zake van rijden onder invloed is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw onder invloed van alcoholhoudende drank aan het verkeer deel te nemen;
- de mate waarin het onder 1 bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden van [slachtoffer].
Het hof acht de door de advocaat-generaal gevorderde straf, zowel wat strafsoort als strafmaat betreft, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
Op te leggen bijkomende straf
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde en voor een duur als hieronder vermeld - welke duur langer is dan van de zijde van verdachte ter verdediging is bepleit, nu het hof de na te melden duur meer passend acht - aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl degene die aan dat feit schuldig is verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.
3.
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Aldus gewezen door mr. J. Huurman - Van Asten, voorzitter, mr. Y.G.M. Baaijens - Van Geloven en mr. H.P. Vonhögen,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 26 maart 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.