ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9996

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.004.712
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Aarts
  • M. Venner-Lijten
  • J. Slootweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de CAO GGZ met betrekking tot wachtgeld en onbekwaamheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de Stichting Aangepaste Werkvormen Oostelijk Zuid-Limburg tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak draaide om de uitleg van de CAO GGZ, specifiek de bepalingen omtrent het recht op wachtgeld in het geval van onbekwaamheid. De appellant, [X.], stelde dat zij recht had op wachtgeld op basis van artikel 1 lid 1 sub d van hoofdstuk 15 van de CAO GGZ, en betwistte de uitleg van de Stichting dat onbekwaamheid niet gelijkgesteld kan worden aan arbeidsongeschiktheid. Het hof oordeelde dat de CAO AGGZ, de materiële voorganger van de CAO GGZ, een vergelijkbare wachtgeldregeling bevatte en dat de uitleg van de Stichting correct was. Het hof concludeerde dat met 'onbekwaamheid' in de zin van de CAO GGZ niet arbeidsongeschiktheid wordt bedoeld. De grieven van [X.] werden deels toegewezen, maar de vordering tot wachtgeld werd afgewezen. Het hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en compenseerde de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 17 maart 2009.

Uitspraak

zaaknr. HD 103.004.712
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 17 maart 2009,
gewezen in de zaak van:
STICHTING AANGEPASTE WERKVORMEN OOSTELIJK ZUID-LIMBURG DER SJTIEL,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. N.J.W.M. de Leeuw,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeentenaam],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. van Muijen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 september 2008 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen onder rolnummer/zaaknummer 06-4206/228782 gewezen vonnis van
15 november 2006.
6. Het tussenarrest van 16 september 2008
Bij genoemd arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door de Stichting en iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. De Stichting heeft onder overlegging van twee producties een akte na tussenarrest genomen, waarna [X.] een antwoordakte na tussenarrest heeft genomen.
7.2. Ten slotte hebben partijen de gedingstukken weer overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. [X.] stelt dat zij met ingang van 1 mei 2005 recht heeft op wachtgeld en baseert haar vordering op art. 1 lid 1 sub d van hoofdstuk 15 van de CAO GGZ (2003-2004).
8.2. In de rechtsoverwegingen 4.9.2 en 4.9.3 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat voor de uitleg van een CAO onder omstandigheden relevant is wat er in de bij de betreffende CAO behorende toelichting is vermeld. Voorts overwoog het hof dat volgens de Stichting in de bij de CAO GGZ behorende toelichting staat dat met onbekwaamheid in hoofdstuk 15 niet wordt bedoeld: arbeidsongeschiktheid. Daarop heeft het hof, alvorens verder te beslissen, de Stichting verzocht om deze toelichting bij akte in het geding te brengen en bij die gelegenheid tevens aan te geven of en zo ja op welke wijze die toelichting voor [X.] kenbaar was. In afwachting van de te nemen akten werd iedere verdere beslissing aangehouden.
8.3. Daarop heeft de Stichting bij akte na tussenarrest aangegeven dat zij niet in staat is de betreffende toelichting in het geding te brengen, aangezien zij geen lid is van de werkgeversorganisatie die is aangesloten bij GGZ Nederland. Voorts heeft de Stichting in die akte gesteld dat, hoewel het zou kunnen zijn dat [X.] via de bij de CAO GGZ aangesloten bond over deze toelichting beschikt, zij formeel niet weet of en zo ja in hoeverre [X.] bekend was met deze toelichting.
De Stichting heeft nog aangegeven dat de CAO van de materiële voorganger van GGZ Nederland, de CAO Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (hierna ook: CAO AGGZ) van 1989 een met de CAO GGZ vergelijkbare wachtgeldregeling bevat waarin een vergelijkbare terminologie wordt gebezigd. Volgens de Stichting luidt art 46 lid 1 van deze CAO als volgt:
“De werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, wiens arbeidsovereenkomst wordt beëindigd wegens:
- opheffing van de funktie van de werknemer;
- reorganisatie, waardoor de werkzaamheden van de werknemer overbodig zijn geworden;
- fusie, liquidatie of gehele dan wel gedeeltelijke sluiting van de instelling;
- onbekwaamheid van de werknemer, welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten;
heeft recht op wachtgeld overeenkomstig de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Wachtgeld. Onder het begrip onbekwaamheid, welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten, wordt voor de toepassing van deze regeling niet arbeidsongeschiktheid verstaan.”
Voorts luidt art. 47 lid 1 CAO AGGZ van 1993-1994 volgens de Stichting aldus:
“Aan de werknemer wiens dienstbetrekking wordt beëindigd wegens vermindering of beëindiging der werkzaamheden wegens reorganisatie van de instelling dan wel wegens onbekwaamheid welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten, wordt met ingang van de dag dat het ontslag ingaat door de werkgever een wachtgeld toegekend op grond van de Uitvoeringsregeling Wachtgeld.”
In de toelichting onder deze bepaling staat, zo stelt de Stichting, expliciet vermeld:
“(…) Onder de ontslaggrond “onbekwaamheid welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten” wordt in de zin van de wachtgeldregeling niet arbeidsongeschiktheid verstaan.”
De Stichting wijst erop dat de CAO AGGZ later de CAO GGZ is geworden en dat de wachtgeldregeling daarmee inhoudelijk niet of nauwelijks is gewijzigd en concludeert dat in de lijn van de CAO GGZ onder het begrip ‘onbekwaamheid’ niet dient te worden verstaan ‘arbeidsongeschiktheid’.
8.4. [X.] op haar beurt vindt het merkwaardig dat de Stichting er niet in is geslaagd om de toelichting op de CAO GGZ in het geding te brengen. [X.] is niet op de hoogte van het bestaan en de inhoud van deze toelichting. Wat betreft de beide bepalingen uit de CAO AGGZ, waarnaar de Stichting verwijst, merkt [X.] op dat niet valt te verifiëren of het inderdaad gaat om de CAO’s van 1989 respectievelijk 1993-1994. Voorts wijst [X.] erop dat het onderscheid tussen arbeidsongeschiktheid en onbekwaamheid dat in elk geval in 1994 nog werd gemaakt, niet wordt gemaakt in de CAO GGZ 2003-2004 en ook niet in de CAO GGZ 2006-2008, die zij bij memorie van antwoord in het geding heeft gebracht. [X.] wijst er nogmaals op dat in de CAO Gehandicaptenzorg 2005-2007 het hier bedoelde onderscheid wèl expliciet wordt gemaakt.
8.5. Het hof overweegt als volgt.
8.5.1. Aan de orde is de vraag of [X.] ‘onbekwaam’ is in de zin van art. 1 lid 1 sub d van hoofdstuk 15 CAO GGZ.
8.5.2. Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof van belang de stelling van de Stichting dat de CAO AGGZ de materiële voorganger is van de CAO GGZ. Het hof begrijpt dat de CAO AGGZ volgens de Stichting dezelfde werkingssfeer had en dus op dezelfde werkgevers en werknemers van toepassing was als daarna de CAO GGZ. Dat de CAO AGGZ de materiële voorganger is van de CAO GGZ, is door [X.] niet weersproken. Weliswaar stelt [X.] dat niet valt te verifiëren dat de door de Stichting aangehaalde bepalingen uit de CAO AGGZ, welke bepalingen in rechtsoverweging 8.3 zijn geciteerd, afkomstig zijn uit de CAO AGGZ van 1989 respectievelijk 1993-1994, maar [X.] heeft daarmee niet gemotiveerd bestreden dat beide bepalingen afkomstig zijn uit een CAO AGGZ. Dit staat overigens ook vermeld op de door de Stichting overgelegde kopieën. Evenmin heeft [X.] de stelling van de Stichting bestreden dat de wachtgeldregeling in de CAO GGZ vergeleken met die in de CAO AGGZ niet of nauwelijks is gewijzigd.
8.5.3. In art. 46 lid 1 CAO AGGZ, waarnaar de Stichting verwijst, wordt expliciet opgemerkt dat onder onbekwaamheid niet arbeidsongeschiktheid wordt verstaan. Daarbij stelt het hof vast dat de tekst van die bepaling dan wel niet woordelijk gelijk is aan art. 1 lid 1 sub d hoofdstuk 15 CAO GGZ, maar daar toch in elk geval grote overeenstemming mee vertoont. Volgens beide bepalingen heeft de werknemer ingeval van onbekwaamheid die niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten, recht op wachtgeld.
8.5.4. Ook volgens het door de Stichting genoemde art. 47 lid 1 CAO AGGZ heeft de werknemer wiens dienstbetrekking wordt beëindigd wegens onbekwaamheid die niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten, recht op wachtgeld. Blijkens de toelichting bij deze bepaling wordt onder ‘onbekwaamheid welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten’, welke zinsnede haast woordelijk is terug te vinden in art. 1 lid 1 sub d hoofdstuk 15 CAO GGZ, uitdrukkelijk niet arbeidsongeschiktheid verstaan.
8.5.5. De conclusie uit het voorgaande dient te zijn dat de CAO AGGZ de materiële voorganger is van de CAO GGZ, dat de wachtgeldregeling van de CAO AGGZ vergeleken met (later) de CAO GGZ inhoudelijk niet of nauwelijks is gewijzigd, dat bovendien in de bepalingen uit beide CAO’s AGGZ, evenals in de CAO GGZ, sprake is van ‘onbekwaamheid [van de werknemer] welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten’, terwijl voorts blijkens de bepaling uit de respectievelijke CAO’s AGGZ, dan wel blijkens de toelichting daarop evident is dat met ‘onbekwaamheid’ in de CAO AGGZ, niet arbeidsongeschiktheid wordt bedoeld. Met onbekwaamheid wordt in de CAO AGGZ gedoeld op omstandigheden gelegen buiten de persoon van de werknemer.
8.5.6. Voor de uitleg van de hier aan de orde zijnde bepaling uit de CAO GGZ acht het hof, afgezien van het voorgaande, verder van belang dat, naar de Stichting onbestreden heeft gesteld, ingevolge art. 15 lid 1 van de (eveneens) verwante (zorg)CAO Gehandicaptenzorg 2005-2007 een werknemer die voor onbepaalde tijd is aangesteld en uitsluitend wordt ontslagen wegens (sub c) “onbekwaamheid c.q. ongeschiktheid voor de in de instelling te vervullen functie die niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten, als gevolg van ontwikkelingen in de organisatie of ten aanzien van zijn functie dan wel beroep, die buiten de persoon van de werknemer liggen”, recht heeft op wachtgeld. Blijkens die bepaling is onbekwaamheid c.q. ongeschiktheid het gevolg van ontwikkelingen in de organisatie of ten aanzien van de functie of het beroep van de werknemer, gelegen buiten diens persoon van de werknemer en wordt daar arbeidsongeschiktheid niet onder verstaan.
8.5.7. Aldus moet worden vastgesteld dat in de bepalingen in de direct aan de hier bedoelde CAO GGZ voorafgaande CAO’s, die betrekking hebben op een aanspraak op wachtgeld, het daarin gebezigde begrip ‘onbekwaamheid’ uitdrukkelijk niet mede omvat het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’, terwijl in een qua werkingssfeer met de hier bedoelde CAO GGZ vergelijkbare CAO Gehandicaptenzorg 2005-2007, mede gezien de inrichting van het hoofdstuk ‘wachtgeld’ en de daarbij gebezigde opzet en redactie nog immer een dergelijk onderscheid wordt gebezigd. Enig aanknopingspunt voor een uitleg, zoals door [X.] gebezigd, in (uitsluitend) de zuiver taalkundige zin – waarin geen rekening wordt gehouden met de ontstaansgeschiedenis en de duiding van het begrip ‘onbekwaamheid’ als hiervoor verwoord – heeft het hof in de stellingen van [X.] niet aangetroffen. Het enkele feit dat ook in de latere CAO GGZ (met looptijd 2006-2008) de huidige redactie is gehandhaafd (anders dan bijvoorbeeld in de CAO Gehandicaptenzorg) is daarvoor onvoldoende.
8.5.8. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat met ‘onbekwaamheid’ in de zin van art. 1 lid 1 sub d van hoofdstuk 15 CAO GGZ niet wordt bedoeld arbeidsongeschiktheid. De werknemer heeft ingevolge de CAO GGZ derhalve enkel op grond van arbeidsongeschiktheid nog geen recht op wachtgeld. Wèl bestaat er recht op wachtgeld voor de arbeidsongeschikte werknemer wiens arbeidsovereenkomst wegens één van de redenen genoemd in artikel 1 lid 1 sub a tot en met d van hoofdstuk 15 CAO GGZ, alle gelegen buiten zijn persoon, wordt beëindigd.
8.5.9. De grieven 1 en 3 slagen derhalve en de tweede grief behoeft niet afzonderlijk te worden besproken. Het hof zal voor de duidelijkheid het in oppositie gewezen vonnis van 15 november 2006 voorzover het de conventie betreft geheel vernietigen en opnieuw rechtdoen. Daarbij worden de vorderingen van [X.] voorzover zij betrekking hebben op het wachtgeld (zie het petitum van de dagvaarding van 11 mei 2006 sub 1 en 2) afgewezen. Nu partijen wat het geschil in conventie betreft over en weer op onderdelen in het gelijk worden gesteld – de vordering van [X.] betreffende niet-genoten verlofuren is tot een bedrag van € 450,58 toegewezen - zal het hof de proceskosten in eerste aanleg compenseren. Grief 4 slaagt derhalve deels. [X.] wordt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
9. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het in oppositie gewezen vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen van 15 november 2006, voorzover in conventie gewezen en vernietigt bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen van 14 juni 2006 (zaaknr./rolnr. 224505 CV EXPL 06-3164) en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de Stichting om aan [X.] te betalen een bedrag van € 450,58 aan niet genoten verlofuren;
compenseert de proceskosten wat betreft het geschil in eerste aanleg, des dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de Stichting tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 338,29 aan verschotten en € 1.341,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Venner-Lijten en Slootweg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2009.