typ. KM
zaaknr. HD 103.002.424
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
eerste kamer, van 31 maart 2009,
gewezen in de zaak van:
de maatschap [X.] ADVIES ACCOUNTANTS &
BELASTINGADVISEURS,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.P.F.W. van Eijck,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 13 april 2005 onder nummer 110822/HA ZA 04-1158 gewezen vonnis in de vrijwaringzaak tussen appellante - [X.] - als eiseres en geïntimeerde – [Y.] B.V. - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 1 september 2004.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [X.], onder overlegging van producties, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [Y.] B.V., onder overlegging van producties, de grieven bestreden, en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De ontvankelijkheid van [X.] in het hoger beroep
3.1 Op 13 april 2005 is door de rechtbank ’s-Hertogenbosch eindvonnis gewezen in twee gevoegde zaken: (i) de hoofdzaak (met nummer 97824/HA ZA 03-1421) tussen [Y.] B.V. en een zevental mede-eisers en gedaagde [X.], en (ii) de onderhavige vrijwaringzaak (met nummer 110822/HA ZA 04-1158) tussen [X.] als eiseres en [Y.] B.V. als gedaagde.
3.2 [X.] is van beide zaken in hoger beroep gekomen. Op 11 juli 2005 zijn de appeldagvaardingen in de hoofdzaak betekend aan het kantoor van de advocaat en procureur in eerste aanleg van [Y.] c.s. In de onderhavige vrijwaringzaak is de appeldagvaarding eerst op 18 augustus 2005, derhalve niet binnen de termijn als bepaald in art. 339 lid 1 Rv, aan [Y.] B.V. betekend.
3.3 [X.] heeft bij memorie van grieven gesteld dat de appeldagvaarding in de vrijwaringzaak tengevolge van een beroepsfout van de deurwaarder niet tijdig is uitgebracht. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De appeldagvaardingen in beide zaken (hoofdzaak en vrijwaring) zijn bij brief van 6 juli 2005 van haar procureur aan de deurwaarder te [vestigingsplaats] toegezonden om deze op formaliteiten te controleren en te betekenen. Bij navraag zijdens het kantoor van de advocaat van [X.] op 12 juli 2005 is door de deurwaarder bevestigd dat de dagvaardingen waren betekend. Op 18 juli 2005 werd alleen de dagvaarding in de hoofdzaak door de deurwaarder retour gezonden aan de procureur; de appeldagvaarding in de vrijwaringzaak werd niet geretourneerd. [X.] heeft als productie 2 bij memorie van grieven een brief van 9 augustus 2005 van haar procureur overgelegd waarin deze vermeldt dat hij op 9 augustus 2005 telefonisch bij de deurwaarder heeft geïnformeerd naar het afschrift van de uitgebrachte appeldagvaarding in de vrijwaringzaak, en dat de deurwaarder hem heeft bericht dat die dagvaarding kennelijk nimmer is uitgebracht.
[X.] stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar EHRM 6 december 2001, EHRC 2002,6 en EHRM 11 januari 2001, EHRC 2001,17, dat fouten van de deurwaarder geen gevolgen horen te hebben voor de ontvankelijkheid van partijen in een civiele procedure, en dat de rechter in de onderhavige procedure herstel van de gemaakte fout mogelijk moet maken en in elk geval een niet-ontvankelijk verklaring achterwege behoort te laten.
3.4 [Y.] B.V. heeft zich bij memorie van antwoord op het standpunt gesteld dat [X.] in haar hoger beroep niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor zover de door [X.] ingeschakelde deurwaarder een fout zou hebben gemaakt, dienen de gevolgen daarvan voor rekening van [X.] te komen.
Het hof overweegt als volgt.
3.5 Het vonnis in de vrijwaringzaak is uitgesproken op 13 april 2005. Derhalve was de laatste dag van de beroepstermijn drie kalendermaanden nadien (art. 339 lid 1 Rv). Vaststaat dat binnen die beroepstermijn niet een appeldagvaarding aan [Y.] B.V. is betekend.
3.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt en eindigt duidelijkheid te bestaan, en moet derhalve aan beroepstermijnen strikt de hand worden gehouden. Een uitzondering daarop is door de Hoge Raad slechts gerechtvaardigd geacht in geval degene die hoger beroep instelt ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een vonnis had gewezen en dat het vonnis hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de beroepstermijn is toegezonden of verstrekt (HR 28 november 2003, NJ 2005, 465). Dat van een uitzondering als door de Hoge Raad aangenomen sprake is in de onderhavige zaak niet gebleken.
3.7 [X.] heeft zijn stelling dat in het onderhavige geval een niet-ontvankelijk verklaren achterwege behoort te blijven onderbouwd met een beroep op art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), stellende dat bij de toepassing van de nationale regels die betrekking hebben op de toegang tot de rechter een excessief formalisme moet worden vermeden. Zij heeft in dit verband verwezen naar de (onder 3.3 genoemde) uitspraken van het EHRM in een tweetal Griekse zaken, waarin als gevolg van een fout van de deurwaarder termijnen werden overschreden.
3.8 Het hof overweegt dat, wat er zij van de toepasselijkheid van de aangehaalde uitspraken van het EHRM in het onderhavige geval – in casu is het [X.] zelf die het geding aanhangig heeft gemaakt en die in hoger beroep is gegaan -, het beroep van [X.] op een beweerde fout van de deurwaarder haar reeds daarom niet kan baten, omdat zij nog tot 18 augustus 2005 heeft gewacht met het uitbrengen van een dagvaarding aan [Y.] B.V. Blijkens de hiervoor onder 3.3 vermelde brief van 9 augustus 2005 van de procureur van [X.] is immers reeds op 18 juli 2005 geconstateerd dat de appeldagvaarding in de vrijwaringzaak ontbrak. [X.], althans haar procureur, had toen kunnen weten dat er (mogelijk) iets mis was gegaan met de betekening van die dagvaarding, en het komt dan voor risico van [X.] dat er toen geen actie is ondernomen en dat er, naar haar zeggen, pas op 9 augustus 2005 bij de deurwaarder is geïnformeerd. Uitgaande van de datum van 18 juli 2005, moet worden geoordeeld dat er door [X.] te lang is gewacht met het alsnog uitbrengen van een dagvaarding in de onderhavige vrijwaringzaak. Zulks brengt mee dat onverkort aan de termijn van art. 339 lid 1 Rv de hand dient te worden gehouden, zodat [X.] in het onderhavige appel niet kan worden ontvangen.
3.9 Het hof zal [X.] niet ontvankelijk verklaren en haar, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordelen.
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 13 april 2005 in de vrijwaringzaak tussen [X.] en [Y.] B.V. gewezen;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [Y.] B.V. tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 490,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Hendriks-Jansen en Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2009.