ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004103-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag na steekincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren op 5 augustus 1959, heeft op 28 juni 2008 zijn levensgezel in hun woning te 's-Hertogenbosch met een mes gestoken, wat resulteerde in steekwonden in de rechterflank en rechterborst van het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de ruzie met zijn levensgezel twee messen gepakt en is naar de bovenverdieping gegaan, waar hij het slachtoffer heeft gestoken. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, en heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar hem wel veroordeeld voor poging tot doodslag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard door in vitale delen van het lichaam te steken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, zonder voorwaardelijke straf, en moet een schadevergoeding van EUR 11.180,40 betalen aan het slachtoffer. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004103-08
Uitspraak : 20 april 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 oktober 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-845336-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 5 augustus 1959,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van een schadevergoeding, welke in totaal hoger is dan de vordering in eerste aanleg. De benadeelde partij kan voor dit hogere gedeelte van de vordering niet worden ontvangen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt toegewezen, voor wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van EUR 7.500,- en voor wat betreft de verzochte materiële schade in zijn geheel, met uitzondering van de kosten voor het voordeurslot en de kosten die zijn verzocht na de behandeling in eerste aanleg.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2008 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn levensgezel) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar borst(streek) en/of buik(streek), in elk geval in haar (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
indien het vorenstaande niet tot veroordeling mocht leiden, subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juni 2008 te 's-Hertogenbosch aan een persoon, te weten [slachtoffer] (zijn levensgezel) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden in buik en borst, heeft toegebracht, waarbij onder andere de lever werd geraakt, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een scherp en/of puntig voorwerp, in haar borst(streek) en/of buik(streek), in elk geval in haar (boven)lichaam te steken en/of snijden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het hof stelt, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de avond van 27 juni 2008 in de woning aan de [straatnaam] te
’s-Hertogenbosch, waar hij met zijn levensgezel woonde, ruzie gekregen met zijn levensgezel [slachtoffer]. Na middernacht heeft [slachtoffer] op 28 juni 2008 omstreeks 1.30 uur of later zich onttrokken aan die ruzie en is naar de bovenverdieping van de woning gegaan om te gaan slapen. Alvorens te gaan slapen, is zij naar de badkamer gegaan. Kort nadat [slachtoffer] naar boven was gegaan, besloot verdachte haar achterna te gaan om te situatie – naar eigen zeggen - te normaliseren. Verdachte is daarbij niet rechtstreeks de trap naar boven opgelopen, maar is eerst de keuken (begane grond) ingelopen en heeft daar uit een messenblok twee messen, te weten een vleesmes en een aardappelschilmesje, gepakt. Nadat hij deze messen had gepakt, is verdachte de trap naar boven opgelopen. Bijna bovenaan de trap heeft verdachte zich - naar eigen zeggen - gerealiseerd dat hij messen bij zich had. Ook heeft hij zich toen afgevraagd wat hij daarmee deed. Op het moment dat hij zich dat realiseerde, is verdachte niet terug naar beneden gelopen, maar is hij de trap verder naar boven opgelopen. Op de bovenverdieping aangekomen heeft verdachte [slachtoffer] in de badkamer aangetroffen. Naar eigen zeggen heeft verdachte, terwijl hij de twee messen in zijn hand had, haar daar zien staan en heeft hij haar aangesproken. [slachtoffer] heeft echter niet naar verdachte omgekeken, maar heeft hem, in de beleving van de verdachte, opzettelijk en volledig genegeerd. Daardoor werd verdachte zo woedend, dat hij [slachtoffer] met het vleesmes in haar rechterflank heeft gestoken. [slachtoffer] draaide zich naar verdachte toe en stapte op hem af daarbij zeggende “Doe het niet, doe het niet”. Verdachte heeft haar toen voor een tweede keer gestoken. Tengevolge van die steken heeft [slachtoffer] een steekwond in de rechterflank en een steekwond in de rechterborst opgelopen.
Meteen hierna is [slachtoffer] de trap naar de begane grond afgelopen. Zij is op de trap ten val gekomen en is onderaan de trap blijven liggen. Verdachte heeft toen waargenomen dat haar kleding op buikhoogte doorweekt was. Naar eigen zeggen wist hij dat dit bloed moest zijn. Ook hoorde verdachte haar rochelend ademhalen en besefte hij dat zij levensgevaarlijk gewond was. Hierop heeft verdachte op 28 juni 2008 te 1.56 uur het alarmnummer 112 gebeld en heeft hij de voordeur opengezet. Om 2.03 uur is de politie vervolgens ter plaatse gekomen en om 2.06 uur de ambulance, waarna om 2.20 uur [slachtoffer] per ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd.
Vrijspraak
Met de rechtbank en de verdediging en anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende bewijs dat verdachte de messen in de keuken heeft gepakt met de bedoeling met die messen [slachtoffer] neer te steken. Het feit dat verdachte messen in de keuken heeft gepakt en de trap naar boven is opgelopen, zou op zich naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen duiden op voorbedachte raad, maar onder de gegeven omstandigheden kan hier niet zonder meer van worden uitgegaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich eerst op de trap realiseerde dat hij messen bij zich had en ze toen niet heeft teruggebracht naar de keuken, omdat hij dacht toch niet te durven steken en het louter bij zich hebben van de messen er wellicht toe zou kunnen bijdragen dat hij de aandacht van [slachtoffer] zou krijgen. De eerste keer heeft hij, naar eigen zeggen, in een opwelling van woede gestoken toen hij door [slachtoffer] werd genegeerd. Deze lezing van verdachte kan op basis van het voorhanden bewijsmateriaal niet worden weerlegd. Verdachte heeft daarna nogmaals gestoken toen [slachtoffer] zich naar hem toedraaide en zei “Doe het niet, doe het niet”. Dat volgde direct op de eerste steek. Het hof acht aannemelijk dat ook deze tweede steek nog in de opwelling is gedaan.
Dientengevolge zal verdachte worden vrijgesproken van poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2008 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn levensgezel [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in haar borststreek en in haar buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof is van oordeel dat uit de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht - in casu het tweemaal steken met een vleesmes in vitale delen van het lichaam - naar algemene ervaringsregels volgt dat de kans op de dood aanmerkelijk is. Elk weldenkend mens kan en dient zich deze aanmerkelijke kans te realiseren.
Van omstandigheden waarom dit in casu niet zou gelden voor verdachte is niet gebleken. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten de dood, dat het - behoudens contra-indicaties waarvan in casu niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte minstgenomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsvrouwe heeft betoogd dat de verdachte ter zake van poging tot doodslag dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft zij – op de gronden als verwoord in de schriftelijke pleitnotities - aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred van de verdachte. De verdachte heeft de dood van het slachtoffer [slachtoffer] voorkomen door kort na zijn handelen het alarmnummer 112 te bellen en zo de hulpdiensten in te schakelen. De gedragingen van verdachte na de bewuste steekpartij zijn essentieel voor het niet-overlijden van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
Art. 46b van het Wetboek van Strafrecht luidt:
"Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."
Bij de beoordeling of sprake is van vrijwillige terugtred moet het volgende worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Bij de beantwoording van de vraag of van zodanig optreden sprake is, is mede van belang of en zo ja in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd. Hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder ligt het in de rede om vrijwillige terugtred aan te nemen (vgl. HR 3 maart 2009, LJN BF8844).
In casu heeft verdachte, naar hij zelf heeft verklaard, in het wilde weg gestoken in de richting van vitale delen van het lichaam van [slachtoffer]. Dit steken met een mes als het onderhavige had op zich al, gelet op de aard van het misdrijf en op de aard van de gedragingen, zeer wel onmiddellijk of kort erna tot de dood van [slachtoffer] kunnen leiden. Dat het slachtoffer niet is overleden is niet te danken aan de wijze waarop en de richting waarin verdachte heeft gestoken, maar aan het toeval dat de steken niet meteen dodelijk waren. Wat er ook zij van het nadien inroepen van hulp door verdachte, dat de dood niet onmiddellijk of kort na het steken en voordat er hulp kon worden geboden is ingetreden, is niet een omstandigheid van de wil van de dader afhankelijk. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
De advocaat-generaal heeft – subsidiair – voor hetzelfde feit een gevangenisstraf voor de tijd van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, gevorderd.
De raadsvrouwe heeft verzocht om bij een op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als ‘iets minder toerekeningsvatbaar’ moet worden beschouwd. Dit kan volgens de raadsvrouwe van invloed zijn op de op te leggen straf.
Het hof neemt bij de op te leggen straf het volgende in aanmerking.
Het hof komt tot bewezenverklaring van poging tot doodslag. Naar het oordeel van het hof kan bij voltooide doodslag in de regel niet worden volstaan met een lagere straf dan 6 jaar. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum (voor doodslag is dat strafmaximum 15 jaar gevangenisstraf; bij poging te verminderen met een derde) en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In beginsel acht het hof voor een poging tot doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren passend en geboden achten.
Verdachte heeft zonder invoelbare reden het bewezen verklaard feit begaan. Hij heeft het slachtoffer tot tweemaal toe in haar lichaam gestoken, waardoor het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Zij ondervindt daar nog altijd psychische en fysieke gevolgen van.
Door zijn daad heeft de verdachte het basale vertrouwen dat zijn levenspartner, ondanks de relatieproblemen, in hem kon stellen onherstelbaar beschaamd.
De omstandigheid dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, acht het hof in het licht van de ernst van het bewezen verklaarde feit geen strafverminderende omstandigheid. Wel aanwezige geweldsrecidive zou eerder een strafverhogende omstandigheid zijn geweest.
Gelet op het over verdachte opgemaakte pro justitia rapport d.d. 15 september 2008 van dr. E.D.M. Masthoff, psychiater, beschouwt het hof verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als toerekeningsvatbaar. Het hof volgt de conclusies en het advies uit dat rapport en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Anders dan de raadsvrouwe ziet het hof in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, geen reden om tot strafvermindering te komen. Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
4 jaar passend en geboden. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, in de persoon van de verdachte, noch in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, aanleiding om te bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 12.518,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 5.037,70. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum vonnis tot de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Zoals reeds overwogen zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, voorzover de vordering hoger is dan die in eerste aanleg.
Ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering heeft de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De volgende posten komen voor toewijzing in aanmerking:
- smartengeld (immateriële schade): EUR 10.000,-
- eigen risico (materiële schade): EUR 150,-
- ziekenhuiskosten (materiële schade): EUR 950,-
- reiskosten (materiële schade): EUR 80,40 +
EUR 11.180,40
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof zal de wettelijke rente voor wat betreft smartengeld toewijzen vanaf de datum van het delict. Voor de overige toegewezen kostenposten zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van het voegingsformulier (in eerste aanleg) door de benadeelde partij.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, voor zover het betreft de kostenposten ‘kostgeld’ (EUR 250,-) en ‘voordeurslot’ (EUR 49,90), aangezien deze kosten niet in direct causaal verband staan met verdachtes bewezen verklaarde handelen.
Voor het overige (schoonmaakkosten EUR 1.000,-) is de vordering naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Derhalve is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder impliciet primair ten laste gelegde (poging moord) heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het impliciet subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot doodslag.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij, voor zover de in hoger beroep ingediende vordering hoger is dan de vordering in eerste aanleg, voor dit hogere gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 11.180,40 (elfduizend honderdtachtig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 10.000,- vanaf 28 juni 2008 en over EUR 1.180,40 vanaf 25 september 2008.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [straatnaam][adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 11.180,40 (elfduizend honderdtachtig euro en veertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 190 (honderdnegentig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 10.000,- vanaf 28 juni 2008 en over EUR 1.180,40 vanaf 25 september 2008.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering af, voor zover het betreft de posten ‘kostgeld’ (EUR 250,-) en ‘voordeurslot’ (EUR 49,90).
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], in haar vordering voor het overige (schoonmaakkosten EUR 1.000,-) niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. F. van Beuge,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 20 april 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F. van Beuge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.