ECLI:NL:GHSHE:2009:BI2222

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00287
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. van Beelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid belastingrechter in niet-fiscale kwestie omtrent blokkering bankrekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda. De belanghebbende, geboren op 12 februari 1965 en woonachtig in België, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De Rechtbank had het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar de belanghebbende was het niet eens met de overweging dat de belastingrechter niet bevoegd was in verband met de blokkering van zijn bankrekening door zijn onderbewindstelling.

Het Hof constateerde dat de kwestie van de blokkering van de bankrekening een niet-fiscale aangelegenheid betreft, waarover de belastingrechter geen oordeel kan vellen. De belanghebbende verzocht het Hof om de beschikkingsmacht over zijn bankrekening terug te krijgen, maar de Inspecteur concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het zich onbevoegd verklaarde, aangezien de civiele rechter bevoegd is om over dit geschil te oordelen.

De uitspraak van het Hof benadrukt de scheiding tussen fiscale en niet-fiscale kwesties en bevestigt dat de belastingrechter niet kan ingrijpen in zaken die buiten zijn bevoegdheid vallen. De beslissing van het Hof houdt in dat er geen redenen zijn om het door de belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden, en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is op 18 februari 2009 gedaan door de voorzitter N. van Beelen, in tegenwoordigheid van griffier H.J. van den Helm.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 08/00287
Uitspraak van de zesde enkelvoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de heer X,
hierna: belanghebbende
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 maart 2008, kenmerk: AWB 07/4247 inzake het geding tussen:
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur
met betrekking tot de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is de hiervoor vermelde aanslag opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur beslist bij uitspraak van 26 september 2007.
1.2. Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en verder beslist als volgt:
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil;
- vermindert de aanslag premie volksverzekeringen tot een berekend naar een premie-inkomen van € 16.368 waarover uitsluitend premies AWBZ zijn verschuldigd naar een tarief van 13,45%, onder verrekening van € 3.716 aan voorheffingen;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
1.3 Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21
november 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 16 december 2008 aan partijen in afschrift is verzonden.
1.6. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 5 december 2008 mondeling uitspraak wordt gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 8 december 2008 aan partijen verzonden.
1.7. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 18 december 2008 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende, geboren op 12 februari 1965, is sedert mei 2004 woonachtig in België.
2.2. In 2005 genoot belanghebbende vanuit Nederland een W.A.O.-uitkering van bruto € 16.368. Hierop is € 3.716 aan loonheffing ingehouden.
2.3. Belanghebbende heeft geen ander inkomen dan is vermeld onder 2.2.
2.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 niet expliciet gekozen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige. Op grond van artikel 18, § 1, onderdeel b van het Verdrag ter vermijding van dubbele belasting gesloten tussen Nederland en België is de uitkering bedoeld onder 2.2 belastbaar in België.
2.5. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij zich kan verenigen met de gronden zoals die zijn opgenomen in de uitspraak van de Rechtbank onder de punten 2.1 tot en met 2.10. De aanslag is inmiddels door de Inspecteur aangepast en belanghebbende heeft de te veel verschuldigde belasting terugontvangen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zijn hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de onder punt 2.11 van de uitspraak opgenomen grond betreffende de beschikkingsmacht van zijn bankrekening.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende verzoekt het Hof te bepalen dat hij de beschikkingsmacht over zijn bankrekening terugkrijgt.
De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijk-verklaring van het hoger beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het geschil
4.1. De Rechtbank heeft in zijn uitspraak onder punt 2.11 overwogen als volgt:
"Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat hij onder bewind is gesteld en dat de toegang tot de bankrekening, waarop het bedrag van de ambtshalve vermindering is gestort, in verband met deze onderbewindstelling is geblokkeerd. Eerst ter zitting is gebleken dat belanghebbendes grieven voornamelijk betrekking hebben op deze blokkering. De onderbewindstelling en de uitvoering daarvan betreffen echter niet-fiscale kwesties waarin de belastingrechter niet kan en mag treden. ".
4.2. Naar het oordeel van het Hof is de belastingrechter niet bevoegd van dit geschil kennis te nemen en hierover een oordeel te geven. Een geschil als het onderhavige staat ter beoordeling van de civiele rechter.
Ten aanzien van het griffierecht
4.3. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.4. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan op 18 februari 2009 door N. van Beelen, voorzitter, in tegenwoordigheid van H.J. van den Helm, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.