typ. KM
zaaknr. HD 103.006.137
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
derde kamer, van 7 april 2009,
gewezen in de zaak van:
1. [A.],
wonende te [woonplaats],
2. [B.],
wonende te [woonplaats],
3. [C.],
wonende te [woonplaats],
4. [D.],
wonende te [woonplaats],
5. [E.],
wonende te [woonplaats],
6. [F.],
wonende te [woonplaats],
7. [G.],
wonende te [woonplaats],
8. [H.],
wonende te [woonplaats],
9. [I.],
wonende te [woonplaats],
10. [J.],
wonende te [woonplaats],
11. [K.],
wonende te [woonplaats],
12. [L.],
wonende te [woonplaats],
13. [M.],
wonende te [woonplaats],
14. [N.],
wonende te [woonplaats],
[O.], wonende te [woonplaats],
[P.], wonende te [woonplaats],
[Q.], wonende te [woonplaats],
[R.], wonende te [woonplaats],
[S.], wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal appel bij exploot van
dagvaarding van 24 januari 2008,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
MAASTRICHT AACHEN AIRPORT B.V.,
gevestigd te Maastricht Aachen Airport, gemeente Beek,
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, gewezen vonnis van 25 oktober 2007 tussen principaal appellanten – werknemers - en principaal geïntimeerde - MAA – waarbij de kantonrechter heeft beslist op verzoeken van werknemers en MAA op de voet van artikel 96 Rv.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 255214 EJ VERZ 07- 1605)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben werknemers onder overlegging van drie producties zeven grieven aangevoerd, hun verzoek gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hun gewijzigde verzoek.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft MAA de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het beroepen vonnis voorzover daarin het verzoek van werknemers werd afgewezen, en – naar het hof begrijpt - tot afwijzing van het in hoger beroep gewijzigde verzoek van werknemers.
2.3. Voorts heeft MAA incidenteel appel ingesteld, daarin onder overlegging van producties één grief aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voorzover daarin haar verzoek werd afgewezen, en tot alsnog toewijzing van haar verzoek.
2.4. Werknemers hebben in incidenteel appel geantwoord en tevens bij akte zich uitgelaten over de door MAA overgelegde producties.
2.5. Partijen hebben daarna hun standpunten doen bepleiten ter terechtzitting van het hof van 9 februari 2009 waarbij voor werknemers optrad mr. J.R. Berculo en voor MAA mr. J.L.J.E. Koster.
MAA heeft tijdens pleidooi twee producties overgelegd.
Van de gehouden pleidooien zijn voorts pleitnota’s overgelegd.
2.6. Partijen hebben tenslotte de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven van werknemers strekken ten betoge dat de kantonrechter hun verzoeken ten onrechte heeft afgewezen.
De grief van MAA strekt ten betoge dat de kantonrechter haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen.
in principaal en incidenteel appel
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. Werknemers zijn in dienst van MAA.
Vijf van hen zijn werkzaam als Airport Authority Officers, vier van hen als groepscommandant brandweer (Airport Fire Officers) en de overigen zijn werkzaam als medewerkers Project & Infrastuctuur. Vrijwel allen hebben een dienstverband dat al van vóór 1990 dateert.
Zij werken gemiddeld 38 uur per week in een rooster dat uitgaat van gemiddeld 8 uur werken per dag (sommigen wat meer, anderen wat minder) met een pauze van een half uur.
b. Gedurende de tijd dat de luchthaven open is (van 6.00 uur tot 23.00 uur) dient de luchthaven te beschikken over een brandweerbezetting, waaronder begrepen een alarmbezetting. Tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden en tijdens de pauze vormen werknemers tevens genoemde brandweerbezetting die paraat moet zijn gedurende voormeld tijdvak. Zij werken daarom in ploegen zodanig dat tussen 6.00 uur en 23.00 uur steeds de vereiste bezetting beschikbaar is op de luchthaven.
c. In geval van calamiteiten dienen degenen die de brandweerauto feitelijk bemannen binnen 3 minuten na een alarm beschikbaar te zijn voor en op de brandweerauto’s. Dit betekent dat betrokkenen ook tijdens de pauze zich niet verder dan circa 100 meter van de brandweerauto mogen bevinden.
d. MAA heeft tot 1 januari 2006 de volle pauzetijd vergoed als ware het werktijd in die zin dat deze tijd als extra tijd werd bijgeschreven op de verlofkaart.
e. Met ingang van 1 januari 2006 heeft MAA besloten de pauze slechts voor de helft (15 minuten) te vergoeden als ware het werktijd via bijschrijving op de verlofkaart met dien verstande dat een bijzondere regeling geldt indien tijdens de pauze daadwerkelijk een alarmoproep plaatsvindt (prod. 5 inl. verzoekschrift).
f. Als gevolg daarvan verliezen werknemers bijna 8 (betaalde) verlofdagen per jaar. Werknemers zijn het hiermee niet eens (prod. 6 inl. verzoekschrift).
4.2. Werknemers hebben de kantonrechter op de voet van art. 96 Rv verzocht te bepalen
- dat de pauzetijd als vermeld in de CAO 2003 onverkort doorwerkt en ook in de huidige CAO dient te worden verankerd,
- dat onder de pauzetijd werktijd wordt verstaan met volledige vergoeding, en
- dat MAA haar eenzijdige wijziging ten aanzien van deze bepaling ongedaan maakt met ingang van 1 januari 2006.
4.3. MAA heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd en harerzijds de kantonrechter verzocht te verklaren voor recht
- dat de pauzetijd van een half uur geen werktijd is die behoort te worden doorbetaald, en
- dat de aangeboden consignatieregeling voor brandweertaken (de helft van het half uur pauze wordt vergoed als extra vrije tijd) redelijk is.
4.4. Bij vonnis van 25 oktober 2007 heeft de kantonrechter de vorderingen van werknemers en die van MAA afgewezen.
4.5. Partijen hebben zich hoger beroep voorbehouden als bedoeld in artikel 333 Rv, zodat partijen ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
4.6. In hoger beroep hebben werknemers hun verzoek gewijzigd.
4.6.1. Werknemers verzoeken thans – kort gezegd -
a. een verklaring voor recht dat artikel 6 van de Over- werkregeling CAO 2003 ook na 1 januari 2006 dient te worden toegepast, zulks totdat de toepassing van genoemd artikel 6 op rechtsgeldige wijze eindigt, althans dat het hof omtrent de toepassing van de pauzeregeling vanaf 1 januari 2006 een beslissing neemt zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren;
b. veroordeling van MAA om aan werknemers te betalen het volledige salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, over de uren waarin werknemers recht hadden op een pauze, zulks onder aftrek van de pauzetijd die reeds als “overwerk” op de verlofkaart is toegekend, een en ander vanaf 1 januari 2006 tot het moment waarop deze (salarisbetalings) verplichting op rechtsgeldige wijze eindigt.
4.6.2. MAA heeft het verzoek harerzijds in enigszins gewijzigde bewoordingen gehandhaafd.
MAA verzoekt thans een verklaring voor recht
a. dat de pauzetijd van een half uur geen werktijd is die – volledig – behoort te worden doorbetaald, en
b. dat de aangeboden consignatieregeling voor brandweer- en alarmtaken (de helft van het half uur pauze wordt vergoed als extra vrije tijd) redelijk is.
4.7. De kantonrechter heeft als volgt geoordeeld. Het hof geeft de redenering van de kantonrechter weer in eigen bewoordingen waarbij het hof tevens de datum “25 mei 2005” corrigeert in “25 mei 2004”, zulks naar aanleiding van grief 1 van werknemers.
a. In artikel 6 van de Overwerkregeling die gebaseerd was op art. 405 van de toepasselijke CAO 2003, is een regeling opgenomen voor het geval de werknemer tengevolge van de aard van zijn werkzaamheden geen bepaalde tijden voor het nuttigen van een maaltijd kunnen worden verleend. Daarin is bepaald dat alsdan de gehele tijdsduur tussen begin en einde van de werktijd als werktijd wordt aangemerkt, ook al wordt in die tijd de werknemer wel gelegenheid gegeven tot rusten of het nuttigen van de maaltijd, verder te noemen de pauzeregeling (prod. 1 inl. verzoekschrift)
b. Artikel 405 CAO 2003 en de daarop gebaseerde Overwerkregeling is vervallen bij wijziging van de CAO 2003 in de CAO 2004. Met ingang van 1 juli 2004 is op grond van de CAO 2004 gaan gelden dat de normale arbeidsduur voor werknemers gemiddeld 38 uur per week bedraagt (art. 301) en is een andere regeling voor het verrichten van overwerk gaan gelden zoals neergelegd in het nieuwe artikel 405 (prod. 2 inl. verzoekschrift). Dit is bewust gebeurd blijkens het Onderhandelingsakkoord tussen MAA en vakbonden d.d. 25 mei 2004, punt 3.1. (prod. 2, laatste stuk inl. verzoekschrift).
c. Tot 1 januari 2006 hebben dan ook geen afspraken omtrent de pauzeregeling gegolden, zij het dat MAA de voormalige pauzeregeling (pauzetijd is werktijd) tot 1 januari 2006 wél is blijven toepassen.
d. Tussen de overlegpartners (MAA en de vakbonden) is in de periode 2004-2006 meermalen gesproken over de pauzeregeling. Dit heeft niet geleid tot overeenstemming.
e. MAA heeft gepoogd de instemming van de ondernemingsraad te verkrijgen met een nieuwe regeling van de pauzetijd. De door MAA voorgestelde nieuwe regeling is neergelegd in de brief van MAA d.d. 12 december 2005 (prod. 5 inl. verzoekschrift). Bij brief van 27 december 2005 heeft de ondernemingsraad te kennen gegeven dat hij wegens de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen voor de betrokken werknemers niet kan instemmen met het voorstel (prod. 4 inl. verzoekschrift).
f. MAA heeft rechtsgeldig besloten tot invoering per 1 januari 2006 van de nieuwe pauzeregeling.
g. Niet gebleken is dat de met ingang van 1 januari 2006 ingevoerde pauzeregeling inmiddels is gewijzigd of vervangen in het kader van nadien tussen overlegpartners gevoerd overleg of anderszins.
h. Het verzoek van werknemers is daarom niet toewijsbaar.
4.8. In de grieven 1 tot en met 6 en de toelichting daarop stellen werknemers zich op het standpunt dat de pauzeregeling van art. 6 Overwerkregeling CAO 2003 ook in de periode na 1 juli 2004 is blijven gelden en MAA verplicht is die regeling ook na 1 januari 2006 te blijven toepassen aangezien MAA niet bevoegd is deze regeling eenzijdig te wijzigen per 1 januari 2006.
4.8.1. Werknemers beroepen zich daartoe op het volgende:
a. Artikel 6 van de Overwerkregeling CAO 2003 is bij het vervallen van die overwerkregeling niet bewust afgeschaft, maar is over het hoofd gezien. Partijen bij de CAO hadden niet de bedoeling om artikel 6 inhoudelijk te wijzigen.
b. MAA is de pauzeregeling tot 1 januari 2006 feitelijk blijven toepassen, zodat ook daaruit blijkt dat van een “bewust” afschaffen geen sprake is geweest.
c. Door artikel 6 feitelijk te blijven toepassen (door de pauze-uren bij te schrijven op de verlofkaart) is artikel 6 onderdeel gebleven van de individuele arbeidsovereenkomst van werknemers. MAA is niet bevoegd deze primaire arbeidsvoorwaarde eenzijdig te wijzigen.
d. Na 1 januari 1996 is MAA met de bonden overeengekomen dat met de bonden nader overleg zou worden gevoerd over invoering van een nieuwe pauzeregeling “welke in de plaats van de tot 1 januari 2006 geldende regeling zou treden” (toelichting punt 2 op grief 3).
4.9. Het betoog van werknemers dat het niet de bedoeling van de partijen bij de CAO 2004 (MAA en vakbonden) is geweest de pauzeregeling van art. 6 Overwerkregeling CAO 2003 af te schaffen verwerpt het hof.
4.9.1. Tussen de CAO-partijen van destijds is uitdrukkelijk afgesproken dat de MAA-regeling met betrekking tot overwerk, gebaseerd op art. 405 CAO 2003, vervalt. Werknemers stellen weliswaar dat het niet de bedoeling was dat daarmee ook art. 6 van die overwerkregeling zou vervallen maar uit een bericht van de MAA aan de ondernemingsraad d.d. 8 juni 2004, inhoudende een verzoek tot instemming roosterwijziging (productie 2 bij memorie van antwoord) blijkt dat MAA er wél degelijk vanuit ging dat bedoeld artikel 6 was vervallen, aangezien MAA daarin een roosterwijziging voorstelt “waarbij de middagpauze van 12.00 uur tot 12.30 uur niet als “werktijd” is gerekend” (zie punt 1) en daaraan de mededeling toevoegt: “Indien dit wel als werktijd zal worden aangemerkt zal dit resulteren in een aantal extra uren die op de verlofkaart van een ieder worden bijgeschreven. Hierover dient nog nader overleg gevoerd te worden.”
Dat MAA daar vanuit is gegaan blijkt ook uit een (later) bericht van MAA aan de ondernemingsraad van 3 februari 2005 (prod. 4 mva), inhoudende; “Als vervolg op de afspraak tussen CAO-partners in 2004 dient een besluit te worden genomen ten aanzien van de pauzetijd voor medewerkers die uit hoofde van hun functie beschikbaar moeten blijven m.n. voor de brandweer en alarmcentrale.”
Door werknemers zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de bonden – in tegenstelling tot MAA - niet de bedoeling hebben gehad de pauzeregeling te laten vervallen. Aangenomen al dat zulks niet de bedoeling van de bonden is geweest, zijn door werknemers bovendien geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan MAA zich dat had behoren te realiseren. MAA mocht op grond van het feit dat de bonden instemden met het vervallen van de Overwerkregeling CAO 2003, er dan ook vanuit gaan dat daarmee ook de pauzeregeling van artikel 6 was vervallen.
4.9.2. Uit het feit dat MAA na 1 juli 2004 de pauzeregeling feitelijk is blijven toepassen kan, gelet op het vorenstaande, niet worden afgeleid dat MAA daarmee heeft beoogd dat die pauzeregeling, ondanks het vervallen van de Overwerkregeling CAO 2003, onderdeel bleef van de individuele arbeidsovereenkomst met individuele werknemers. Werknemers hebben voorts geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zij er elk voor zich van mochten uitgaan dat het de bedoeling van MAA was om de pauzeregeling ten aanzien van hen ieder individueel te handhaven terwijl de toepasselijke CAO daarin niet (meer) voorzag. Hetgeen onder 4.9.1. is vermeld, wijst op het tegendeel.
4.9.3. Juist is dat MAA na 1 januari 2006 met de bonden is overeengekomen dat met de bonden nader overleg zou worden gevoerd over invoering van een nieuwe pauzeregeling (prod. D verweerschrift). Uit de formulering van die afspraak kan echter niet worden afgeleid dat MAA daarin erkent dat er tot 1 januari 2006 een pauzeregeling gold zoals vervat in het voormalige artikel 6 overwerkregeling CAO 2003.
4.9.4. Al hetgeen werknemers verder aanvoeren in de toelichting op de grieven 1 tot en met 6 levert, voorzover in dit geding relevant, geen grond op om tot een ander oordeel te komen. De grieven 1 tot en met 6 falen dus.
4.10. In grief 7 betogen werknemers dat de kantonrechter heeft nagelaten te oordelen dat voor werknemers geldt “dat zij ofwel geen pauze kunnen nemen, ofwel dat hun pauze geldt als aanwezigheidsdienst” en derhalve voor hen allen als werktijd dient te gelden conform regelgeving en jurisprudentie.
4.10.1. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op dit onderdeel inderdaad heeft nagelaten te oordelen.
In zoverre is grief 7 gegrond.
4.11. Het hof begrijpt deze grief aldus dat werknemers zich op het standpunt stellen dat zij op grond van regelgeving en (Europese) jurisprudentie er aanspraak op kunnen maken dat MAA hen de pauzetijd van een half uur voor 100% vergoed als werktijd.
4.12. MAA heeft dienaangaande onder verwijzing naar productie 23 (of H23) bij memorie van antwoord gesteld dat de pauzetijd zodanig ingeroosterd kan worden dat deze (behoudens in zeer bijzondere omstandigheden) niet wordt verstoord en dat werknemers hun pauzetijd dus daadwerkelijk ongestoord kunnen genieten met als enige voorwaarde dat zij zich in de naaste omgeving van de werkplek moeten ophouden. MAA stelt dat dit laatste door haar wordt gehonoreerd met, per saldo, 50% van het salaris over die pauzetijd (omgezet in verlof). In de pleitnota stelt MAA dat zij aldus met inachtneming van art. 7:618 BW een gebruikelijk, althans billijk loon heeft vastgesteld. MAA verwijst naar regelingen bij de beroepsbrandweer in Maastricht (mva punt 21 slot), naar brandweerdiensten in Nederland en naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juni 2008, LJN BD6515 (pleitnota punt 10).
4.12.1. MAA heeft voorts gemotiveerd bestreden dat regelgeving of (Europese) jurisprudentie meebrengen dat, ook al kan de onderhavige pauzetijd slechts worden genoten onder de genoemde beperkingen (door haar ook wel aangeduid als consignatiedienst) en zelfs al zou die pauzetijd als aanwezigheidsdienst moeten worden aangemerkt, zulks niet meebrengt dat de pauzetijd op die grond vergoed zou moeten worden op dezelfde voet als normale werktijd.
4.13. Het hof oordeelt als volgt.
De werknemers hebben tegenover bovenvermeld gemotiveerd verweer van MAA niet onderbouwd dat zij op grond van regelgeving of (Europese) jurisprudentie er aanspraak op kunnen maken dat MAA hen de onderhavige pauzetijd op dezelfde voet vergoed als normale werktijd. De door de werknemers aangevoerde argumenten (pag. 15 mvg) ten betoge dat het in feite om aanwezigheidsdiensten gaat en dat die aanwezigheidsdiensten overeenkomstig het Arbeidstijdenbesluit hebben te gelden als arbeidstijd, brengen niet mee dat die diensten in de onderhavige pauzetijd op dezelfde voet vergoed moeten worden als de overeengekomen werktijd van gemiddeld 38 uur. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bedoelde Europese regelgeving en jurisprudentie – als publiekrechtelijk arbeidsrecht - betrekking heeft op de bescherming van werknemers tegen (te) lange werktijden. Deze regelgeving bevat geen directe bepalingen over de beloning van de werktijd.
Ook overigens is het hof niet gebleken dat daarvoor rechtens een grond bestaat.
4.14. Dat brengt mee dat de kantonrechter de verzoeken van werknemers terecht heeft afgewezen.
Dat brengt voorts mee dat de (in hoger beroep gewijzigde) verzoeken van werknemers, voorzover die ertoe strekken te bepalen dat MAA verplicht is de pauzeregeling ook na 1 januari 2006 te blijven toepassen en MAA te veroordelen aan werknemers het volledige salaris te betalen over de pauze-uren niet toewijsbaar zijn.
Grief 7 kan dus niet leiden tot toewijzing van deze verzoeken van de werknemers.
4.15. Met betrekking tot het verzoek van MAA oordeelt het hof als volgt.
De kantonrechter heeft het verzoek van MAA afgewezen op de grond dat hem niet duidelijk is op welke werknemers dat verzoek betrekking heeft en ook niet wat de consignatieregeling inhoudt.
4.16. In de hiertegen gerichte incidentele grief stelt MAA dat haar verzoek betrekking heeft alle 19 werknemers en dat de consignatieregeling inhoudt dat de werknemers die geconsigneerd zijn, een kwartier van hun pauzetijd (van een half uur) gecompenseerd krijgen in de vorm van extra vrije tijd die bijgeschreven wordt op hun verlofkaart.
4.17. Werknemers hebben in de memorie van antwoord in incidenteel appel gesteld dat er geen sprake is van consignatie, maar van aanwezigheidsdienst die volledig als werktijd dient te gelden en volledig als werktijd vergoed moet worden omdat daarvoor het overeengekomen loon geldt.
4.18. Uit hetgeen het hof hierboven heeft overwogen volgt dat deze stelling onjuist is. De pauzeregeling van art. 6 Overwerkregeling CAO 2003 geldt immers sedert 1 juli 2004 niet meer en werknemers hebben niet onderbouwd dat, ook al zou er sprake zijn van aanwezigheidsdienst, uit regelgeving en (Europese) jurisprudentie volgt dat MAA bedoelde pauzetijd volledig als werktijd moet vergoeden.
4.18.1. Het verzoek van MAA is dus toewijsbaar voorzover dat inhoudt voor recht te verklaren dat de pauzetijd van een half uur geen werktijd is die volledig behoort te worden doorbetaald.
4.19. Het resterende verzoek van MAA voor recht te verklaren dat de aangeboden consignatieregeling voor brandweer – en alarmtaken redelijk is zal het hof hierna gelijktijdig beoordelen met het in hoger beroep toegevoegde verzoek van werknemers dat het hof omtrent de toepassing van de pauzeregeling vanaf 1 januari 2006 een beslissing neemt zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.20. In goede justitie komt het hof tot het volgende oordeel.
4.20.1. Nu werknemers hun pauze van een half uur slechts kunnen nemen binnen de geschetste beperkingen, moet ervan worden uitgegaan dat, ofschoon MAA van hen in de pauze niet de arbeidsprestatie verlangt die zij in hun werktijd moeten verrichten, werknemers in de pauze wél een arbeidsprestatie verrichten.
De in de pauze van de werknemers verlangde arbeidsprestatie rechtvaardigt echter niet een beloning die gelijk of gelijkwaardig is aan het voor werktijd (gemiddeld 38 uur) overeengekomen loon, al daarom niet omdat het loon dat voor werktijd is overeengekomen, een vergoeding vormt voor een arbeidsprestatie van een andere inhoud en belasting.
4.20.2. MAA heeft door verwijzing naar andere brandweerdiensten voldoende onderbouwd dat de door haar voorgestelde nieuwe pauzeregeling voorziet in een vergoeding die met inachtneming van de omstandigheden van het geval billijk is.
Werknemers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat een vergoeding van meer dan 50 % van de pauzetijd billijker is. Zij hebben ook geen vergelijkbare gevallen genoemd waarin een hogere vergoeding door de werkgever wordt gegeven.
Werknemers hebben zich ook niet op het standpunt gesteld dat een vergoeding in de vorm van extra vrije tijd voor hen niet acceptabel is. Integendeel, hun primaire verzoek impliceert dat.
4.20.3. Gezien het feit dat tot 1 januari 2006 een vergoeding van 100% voor de pauzetijd door MAA is aangehouden, is het hof met MAA van oordeel dat het in het kader van goed werkgeverschap wél past dat een overgangsregeling wordt toegepast voor de jaren 2006, 2007 en 2008, zoals MAA die op 11 december 2006 aan de bonden heeft voorgesteld (prod. 3 mvg) inhoudende dat voor die jaren extra verlofuren worden gegeven, te weten:
2006: 6 maal 8 uur;
2007: 4 maal 8 uur;
2008: 2 maal 8 uur;
4.20.4. Het hof zal het verzoek van de werknemers en het verzoek van MAA daarom toewijzen zoals in het dictum is vermeld. Het hof gaat er daarbij vanuit dat, wanneer de pauze onverhoopt wordt onderbroken door een alarmoproep, door MAA wordt gehandeld zoals zij in haar brief d.d. 12 december 2005 (prod. 5 inl. verzoekschrift) heeft weergegeven.
4.21. De incidentele grief van MAA is dus gegrond.
Voor de overzichtelijkheid zal het hof het beroepen vonnis ook naar aanleiding van grief 7 van werknemers vernietigen en geheel opnieuw rechtdoen op de verzoeken van werknemers en MAA, zoals hierna is vermeld.
4.22. Nu voor beiden partijen geldt dat hun verzoeken niet onverkort, maar in aangepaste vorm worden toegewezen, zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis d.d. 25 oktober 2007, waarvan beroep;
verklaart voor recht dat de pauzetijd van een half uur geen werktijd is die volledig behoort te worden doorbetaald;
verklaart voor recht dat het redelijk is dat MAA de pauzetijd van een half uur voor werknemers die geconsigneerd zijn voor brandweer- en alarmtaken, voor 50% in de vorm van extra vrije tijd vergoedt, met dien verstande dat daarenboven voor werknemers die op 1 januari 2006 bij MAA in dienst waren, een overgangsregeling geldt op grond waarvan aan hen extra verlofuren worden toegekend, te weten
voor 2006: 6 maal 8 uur;
voor 2007: 4 maal 8 uur;
voor 2008: 2 maal 8 uur;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Zweers-Van Vollenhoven en Van Veen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2009.