ECLI:NL:GHSHE:2009:BI4039

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.005.519
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Venner-Lijten
  • A. Spoor
  • J. Drijkoningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip ‘persoonlijke toeslag’ in de context van CAO en pensioenreglementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een geschil tussen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en [X.]. De zaak betreft de uitleg van het begrip ‘persoonlijke toeslag’ zoals vermeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) en de pensioenreglementen. [X.] had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen UWV, waarin hij stelde dat de grondslag voor zijn prepensioen en pensioen gebaseerd moest worden op zijn brutosalaris, inclusief de autokostenvergoeding die hij ontving. UWV betwistte dit en stelde dat de autokostenvergoeding geen onderdeel uitmaakte van het jaarsalaris zoals gedefinieerd in de CAO.

Het hof heeft vastgesteld dat de GMD-autokostenregeling geen ‘vaste toeslag’ is en dus niet valt onder de bepalingen die in de CAO en de pensioenreglementen zijn opgenomen. Het hof oordeelde dat de autokostenvergoeding een op zichzelf staande regeling is die niet gerelateerd is aan het loon van [X.]. Bovendien werd geconcludeerd dat de GMD-autokostenregeling niet kan worden gekwalificeerd als een ‘persoonlijke toeslag’, omdat deze niet specifiek aan [X.] was toegekend, maar aan alle arbeidsdeskundigen binnen de organisatie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, dat de vorderingen van [X.] had toegewezen, en wees de vorderingen van [X.] af. Tevens werd [X.] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

typ. SH
zaaknr. HD 103.005.519
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 28 april 2009,
gewezen in de zaak van:
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
appellant bij exploot van dagvaarding van 19 april 2007,
advocaat: mr. J. Krijgsman,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. R.G.M. Michels,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond gewezen vonnis van 24 januari 2007 tussen appellant – UWV - als gedaagde en geïntimeerde – [X.] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr., rolnr. 455846, 1754/06)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft UWV, onder overlegging van één productie (genummerd als productie zes), drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot niet ontvankelijk verklaring van [X.] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging van de vorderingen, met veroordeling van [X.] in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [X.] onder overlegging van twaalf producties de grieven bestre¬den.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In overweging 4 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met de eerste grief wordt dit oordeel bestreden, deels terecht. Het hof zal een nieuwe samenvatting geven van de feiten en een omschrijving van het geschil. Het enkele feit dat deze grief in zoverre slaagt, brengt echter nog niet mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2.1. [X.], geboren op [geboortejaar], is op 1 februari 1973 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van UWV, de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD). Via overplaatsingen in 1992 en 2002 is [X.] bij UWV terechtgekomen, laatstelijk in de functie van arbeidsdeskundige tegen een salaris van € 4.126,49 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en overige emolumenten.
4.2.2. Op de arbeidsovereenkomst was de Collectieve Arbeidsovereenkomst Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: de CAO) van toepassing, in de versie van 1 april 2004 - 31 december 2005, welke is overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord.
4.2.3. Ingevolge art. 3.4 lid 1 CAO eindigde het dienstverband van [X.] met ingang van de eerste maand waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd van 62 jaar had bereikt. Op grond van art. 10.1 lid 5 CAO is [X.] per 1 december 2005 verplicht gebruik gaan maken van de door hem bestaande prepensioenregeling.
4.2.4. Onderdeel van de betalingen die [X.] tijdens zijn dienstverband van UWV ontving, was een vergoeding voor het gebruik van zijn privé-auto, gebaseerd op de GMD-autokostenregeling, door [X.] overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding.
4.2.5. Volgens art. 1.1 CAO wordt in de CAO onder “maandsalaris” verstaan: “het voor de medewerker op maandsalaris geldende schaalbedrag behorende bij de salarisschaal volgens welke hij wordt gesalarieerd”.
Blijkens die bepaling wordt onder “jaarsalaris” verstaan: “het maandsalaris maal 12”.
4.2.6. Art. 10 CAO betreft het prepensioen en pensioen. Art. 10.1 lid 1 CAO luidt als volgt:
“Met ingang van 1 januari 2005 geldt voor de medewerker een nieuwe pensioen- en prepensioenregeling die in overleg tussen werkgever en vakverenigingen tot stand komt respectievelijk wordt gewijzigd.
De werkgever draagt er zorg voor dat deze regeling wordt vastgelegd in het pensioenreglement van het eigen ondernemingspensioenfonds.”
Omdat [X.] met ingang van 1 januari 2005 met prepensioen is gegaan, zijn deze regelingen op hem van toepassing. De aanspraak op prepensioen is opgenomen in art. 10.1 lid 3 CAO.
4.2.7. Art. 10.1 lid 8 CAO luidt als volgt:
“Het prepensioen wordt jaarlijks opgebouwd over het in dat jaar geldende jaarsalaris inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en overige vaste toeslagen. Het ouderdomspensioen wordt jaarlijks opgebouwd over dezelfde grondslag verminderd met een franchise. De opbouw bedraagt 1,8% van deze grondslag per jaar. De franchise bedraagt met ingang van 1 januari 2004 € 13.311,88. De franchise wordt jaarlijks aangepast aan de algemene salarisaanpassingen in deze CAO.”
4.2.8. Art. B.12 CAO kent in art. 10.3 een “Garantieregeling pensioen” en in art. 10.4 een “Garantieregeling VUT”. In art. 10.3 CAO is bepaald dat de garantieregeling pensioen wordt “vastgelegd in het pensioenreglement van het eigen ondernemingspensioenfonds” en in art. 10.4 CAO is bepaald dat de garantieregeling VUT wordt “vastgelegd in het VUT-reglement”.
4.2.9. [X.] had op 1 december 2005 nog niet voldoende prepensioen opgebouwd. Daarom is daarnaast door UWV op grond van de ex art. B.12 CAO geldende garantieregelingen aan [X.] een VUT-uitkering toegekend, ter aanvulling op zijn prepensioen.
4.2.10. In casu is van toepassing het Pensioenreglement 2005 van de Stichting Pensioenfonds UWV (hierna ook: het Pensioenreglement), dat is overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord. Art. 2.1 lid 1 van het Pensioenreglement luidt als volgt:
“Onder jaarsalaris van de deelnemer wordt verstaan de som van de in het kalenderjaar geldende bruto maandsalarissen in geld vermeerderd met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering. Voor de bepaling van het jaarsalaris wordt geen rekening gehouden met:
(…)
(…)
toeslagen en emolumenten, tenzij deze voorkomen op de door het bestuur vastgestelde lijst;
(…)”
4.2.11. Art. 2.2 lid 1 van het Pensioenreglement luidt als volgt:
“Onder de pensioengrondslag van de deelnemer wordt verstaan het jaarsalaris verminderd met een franchise. Indien het jaarsalaris lager is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag op nul gesteld.”
4.2.12. In casu is eveneens van toepassing het reglement van de Stichting UWV Vrijwillig Vervroegde Uittreding (hierna ook: het VUT-reglement), dat is overgelegd als productie 2 bij conclusie van antwoord. Art. 6 lid 1 sub a van dit reglement luidt als volgt:
“Als grondslag voor de uitkering geldt het laatstgeldende vaste brutoloon in geld behorend bij de gebruikelijke arbeidsduur op jaarbasis, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, alsmede die onderdelen van het inkomen die door het bestuur op een daartoe bestemde lijst zijn geplaatst (…).”
4.2.13. De hiervoor in de rechtsoverwegingen 4.2.10 en 4.2.12 genoemde lijst is onder meer overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord en luidt als volgt:
“Overzicht toeslagen die pensioengevend zijn (stand per 1 januari 2004)
T.b.v. bestuur pensioenfonds UWV
Vooraf
Onderstaand een overzicht van toeslagen die pensioengevend zijn. Uiteraard betaalt de werkgever daar dan ook pensioenpremie over.
Oud recht toeslagen
Dit zijn vaste toeslagen die gelden voor medewerkers afkomstig uit de oude organisaties. Dit is oud recht. Dat betekent dat deze toeslagen niet meer toegekend kunnen worden aan nieuwe medewerkers. Op termijn zullen deze toeslagen dus verdwijnen. Tussen haakjes staat het aantal medewerkers die daar nog recht op hebben.
(…)
Persoonlijke toeslag (161)
Dit is een verzameling vaste toeslagen die ooit om bijzondere redenen aan individuele medewerkers zijn toegekend bij een van de oude organisaties
(…)”
4.3. [X.] heeft UWV bij dagvaarding van 17 mei 2006 in rechte betrokken en gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht dat de grondslag van het prepensioen (VUT) en het pensioen dient te worden gebaseerd op het brutosalaris van [X.], inclusief de bedragen die aan hem werden betaald in het kader van het gebruik van de auto, te weten het brutosalaris waarover de loonheffing plaatsvond;
UWV zal veroordelen om de (her)berekening van die grondslag te maken of te doen maken binnen twee weken na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,-- (netto) - althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag -voor iedere dag dat UWV dat nalaat;
UWV zal veroordelen om zorg te dragen voor nabetaling van de ten onrechte niet uitbetaalde VUT-uitkering binnen twee weken na betekening van het vonnis;
UWV zal veroordelen om over de achterstallige uitkering aan [X.] te betalen de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
UWV zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente indien UWV deze proceskosten niet betaalt binnen twee weken na betekening van het vonnis.
4.4. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [X.] toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de dwangsom heeft gematigd tot een bedrag van € 50,-- (netto) voor iedere dag dat UWV nalaat een (her)berekening te maken of te doen maken, zoals in het vonnis overwogen.
4.5. De grieven zijn tegen deze beslissingen van de kantonrechter gericht.
4.6. Met de eerste grief wordt de vraag aan de orde gesteld of de financiële voordelen uit de GMD-autokosten¬vergoeding deel uitmaken van de uitkeringsgrondslag van de VUT-uitkering, de prepensioenuitkering en de pensioenuitkering van [X.].
4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de CAO, het Pensioenreglement, het VUT-reglement en de in Rechtsoverweging 4.2.13 genoemde lijst, waarnaar in beide reglementen wordt verwezen, dienen te worden uitgelegd overeenkomstig de CAO-norm. Dit betekent dat in beginsel de bewoordingen en eventueel de daarbij behorende toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die deze CAO zijn overeengekomen en de reglementen hebben opgesteld, voorzover deze niet uit de bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen en de toelichting. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO, de reglementen of de lijst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vergelijk HR 10-12-2004, LJN AR1049, JAR 2005, 31).
4.8. Partijen zijn het erover eens dat de GMD-autokostenregeling geen deel uitmaakt van het “jaarsalaris”, dat in art. 1.1 CAO wordt gedefinieerd als “het maandsalaris maal 12”. Het hof stelt vast dat op grond van art. 10.1 lid 1 CAO en art. B.12 CAO in het Pensioenreglement en het VUT-reglement de hoofdlijnen die in de CAO worden genoemd, nader worden uitgewerkt. Ingevolge art. 2.1 lid 1 Pensioenreglement wordt voor de bepaling van het jaarsalaris geen rekening gehouden met toeslagen en emolumenten, “tenzij deze voorkomen op de door het bestuur vastgestelde lijst”. Ingevolge art. 6 lid 1 sub a VUT-reglement gelden als grondslag voor de VUT-uitkering “die onderdelen van het inkomen die door het bestuur op een daartoe bestemde lijst zijn geplaatst”.
4.9. Partijen verschillen er over van mening of de GMD-autokostenregeling moet worden gekwalificeerd als een toeslag die voorkomt op voormelde lijst (zie hiervoor rechtsoverweging 4.2.13). Volgens [X.] is dit het geval en is de GMD-autokosten- regeling een “persoonlijke toeslag”, die op voormelde lijst wordt vermeld. UWV bestrijdt zulks gemotiveerd.
4.10. In de eerdergenoemde lijst is sprake van “oud recht toeslagen”, zijnde “vaste toeslagen die gelden voor medewerkers afkomstig uit de oude organisaties”. In het overzicht wordt verder een vijftal “oud recht toeslagen” genoemd, waaronder de “persoonlijke toeslag”. Deze “persoonlijke toeslag” wordt omschreven als “een verzameling vaste toeslagen die ooit om bijzondere redenen aan individuele medewerkers zijn toegekend bij een van de oude organisaties”.
4.11. Naar het oordeel van het hof is de GMD-autokostenregeling geen “vaste toeslag”. De betreffende regeling is namelijk, zoals UWV terecht opmerkt, een op zichzelf staande regeling van de kosten van het bezit en het gebruik van een auto ten behoeve van de uitoefening van de werkzaamheden, die niet gerelateerd is aan het loon. Tussen partijen staat vast dat de GMD-autokostenregeling [X.] jaarlijks meer geld opleverde dan hij aan zakelijke kilometers maakte. Ook als de kostenvergoeding een beloningscomponent bevat, omdat deze, zoals in casu, de zakelijk gemaakte autokosten overtreft, dan betekent dat nog niet dat daarmee de regeling het karakter krijgt van een toeslag.
4.12. Daar komt nog bij dat er niet sprake is van een “persoonlijke toeslag”. Het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 1997, dat [X.] bij memorie van antwoord heeft overgelegd, maakt dat niet anders. Dat [X.] aanspraak had op de GMD-autokostenvergoeding, was niet op basis van een aan hem persoonlijk toegekend recht, maar vanwege zijn functie van arbeidsdeskundige. Vaststaat dat ten tijde van het in dienst treden van [X.] alle arbeidsdeskundigen (en trouwens ook alle verzekeringsartsen) deze autokostenvergoeding kregen als onderdeel van het arbeidsvoorwaardenpakket.
4.13. Ten slotte geldt dat de GMD-autokostenregeling voor [X.] niet “vast” was. De GMD-autokostenregeling kent volgens de “Bijlage bij de vergoedingsregeling autokostenverzekering” (overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding) een “vaste” en een “variabele” vergoeding. De “variabele” vergoeding was afhankelijk van het aantal gereden kilometers. De “vaste” vergoeding werd blijkens voormelde bijlage per jaar uitgedrukt in een vergoeding die afhankelijk was van de cataloguswaarde van de auto waarin werd gereden en was dus, zoals UWV terecht opmerkt, gefixeerd op een bedrag afhankelijk van de cataloguswaarde. Ook in die zin was de GMD-autokostenregeling niet “vast”. [X.] betoogt nog dat de betaling niet meer (deels) variabel was of afhankelijk van de cataloguswaarde van de auto en dat op 2 juli 1999 tussen partijen werd afgesproken dat een vaste vergoeding zou worden voldaan en dat een vast bedrag per gereden kilometer werd betaald. Naar het oordeel van het hof maakt deze afspraak, zo deze is gemaakt, echter niet dat daarmee de autokosten- regeling het karakter krijgt van een “persoonlijke toeslag”, zoals deze op de lijst voorkomt.
4.14. Uit het voorgaande volgt dat de GMD-autokosten¬regeling geen toeslag vormt, zoals vermeld op de in rechtsoverweging 4.2.13 weergegeven lijst, zodat de financiële voordelen uit de voormelde autokostenregeling geen deel uitmaken van de uitkeringsgrondslag van de VUT-uitkering, de prepensioenuitkering en de pensioenuitkering. Ook indien een en ander wordt bezien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, dan maakt dit het oordeel niet anders.
4.15. De eerste grief slaagt derhalve en de tweede en derde grief behoeven na het voorgaande geen bespreking meer. Het bewijsaanbod van [X.] wordt als niet ter zake dienend gepasseerd. Het bestreden vonnis wordt vernietigd en de vorderingen van [X.] worden alsnog afgewezen. [X.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [X.] af;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van UWV worden begroot op € 189,87 aan verschotten en € 400,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 335,32 aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Venner-Lijten, Spoor en Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 april 2009.