ECLI:NL:GHSHE:2009:BI7625

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.003.869
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • J. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de Direktbank N.V. tegen vonnissen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch inzake consumentenkrediet en zorgvuldigheidsplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Direktbank N.V. tegen vonnissen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die betrekking hebben op een overeenkomst van doorlopend krediet. De zaak betreft de zorgvuldigheidsplicht van de bank jegens de hoofdelijk medeschuldenaar, in dit geval [geintimeerde]. De rechtbank had in eerdere vonnissen geoordeeld dat het onverkort vasthouden aan het overeengekomen rentebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De Direktbank had een kredietovereenkomst gesloten met [geintimeerde] en haar toenmalig partner, waarbij zij zich hoofdelijk verbonden hadden voor een kredietlimiet van ƒ 37.000,--. Na een relatiebreuk ontstond er een betalingsachterstand, waarop de bank diverse aanmaningen heeft gestuurd. Uiteindelijk werd er een schuldregeling getroffen met de partner van [geintimeerde], maar de bank heeft [geintimeerde] niet geïnformeerd over de gevolgen hiervan voor haar positie als medeschuldenaar. Het hof oordeelt dat de bank in haar zorgplicht heeft gefaald door [geintimeerde] niet tijdig te informeren over de schuldregeling en de oplopende rente. Hierdoor is [geintimeerde] in een onevenredig nadelige positie geraakt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met aanpassing van de veroordeling met betrekking tot de rente.

Uitspraak

zaaknr. HD 200.003.869
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 2 juni 2009,
gewezen in de zaak van:
de naamloze vennootschap DIREKTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante bij exploot van dagvaarding van 20 maart 2008,
advocaat: mr. B.Th.H. Boomsma,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
niet verschenen,
op het hoger beroep van de door de recht¬bank ’s-Hertogenbosch onder zaaknummer/rolnummer 156847/HA ZA 07-646 gewezen vonnissen van 20 juni 2007 en 2 januari 2008 tussen appellante – de Direktbank - als eiseres en geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. [geintimeerde] is in hoger beroep niet in rechte verschenen; tegen haar is verstek verleend.
2.2. Bij memorie van grieven heeft de Direktbank zes grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van die memorie is weergegeven.
2.3. Vervolgens heeft de Direktbank de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2. Op 3 maart 2000 heeft de Direktbank met [geintimeerde] en haar toenmalig partner [partner] een overeenkomst van doorlopend krediet gesloten met een kredietlimiet van ƒ 37.000,-- (€ 16.789,87). [geintimeerde] en [partner] hebben zich beiden hoofdelijk en voor het geheel aan deze overeenkomst verbonden. Ingevolge de kredietovereenkomst diende maandelijks een bedrag van ƒ 555,-- (€ 251,85) aan de Direktbank te worden betaald. Deze overeenkomst is een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet (WCK).
4.3. Eind 2000 is een einde gekomen aan de relatie tussen [geintimeerde] en [partner] en is [partner] naar elders verhuisd. Vanaf begin 2001 is in de betaling van de maandelijkse termijnen een achterstand ontstaan en blijven bestaan, waarvoor de Direktbank [geintimeerde] heeft aangemaand op 16 mei 2001, 8 juni 2001, 6 juli 2001, 16 augustus 2001, 10 september 2001 en 19 september 2001. Verder heeft de door de Direktbank ingeschakelde deurwaarder bij brief van 19 september 2001 [geintimeerde] aangemaand en verzocht contact op te nemen om een aanvaardbare oplossing te vinden om de vordering te voldoen. Volgens die brief bedroeg de betalingsachterstand op dat moment ƒ 3.325,-- (€ 1.508,82) en het totaal uitstaande saldo ƒ 36.408,78 (€ 16.521,58).
4.4. In augustus 2002 is door bemiddeling van de gemeente [gemeente] tussen de Direktbank en [partner] een schuld- regeling tot stand gekomen die ertoe heeft geleid dat - na doorbetaling door de gemeente Eindhoven op 8 januari 2003 van een bedrag van € 2.397,28 en op 30 augustus 2005 van een bedrag van € 9.643,40 (in totaal € 12.040,68) - door de Direktbank aan [partner] finale kwijting is verleend.
4.5. Na het aflopen van de schuldregeling met [partner], heeft de deurwaarder zich bij brief van 7 september 2005 namens de Direktbank opnieuw tot [geintimeerde] gewend ter incassering van de restantvordering (productie 4 bij de inlei¬dende dagvaarding). Ondanks verdere aanmaningen is [geintimeerde] niet tot betaling overgegaan.
4.6. In de inleidende dagvaarding van 20 maart 2007 heeft de Direktbank de veroordeling gevorderd van [geintimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 8.712,61, vermeerderd met de overeengekomen rente van thans 0,755% per maand, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens de WCK, vanaf 20 maart 2007 tot de dag der voldoening en met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
4.7. In het tussenvonnis van 20 juni 2007 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen, welke comparitie op 16 augustus 2007 is gehouden. Vervolgens hebben beide partijen een akte genomen, waarna de rechtbank op 2 januari 2008 eindvonnis heeft gewezen. In dat vonnis heeft de rechtbank de vordering van de Direktbank toegewezen met uitzondering van de contractuele rente over de periode van 19 september 2002 tot 2 januari 2008, de datum van het vonnis, welke rente zij de Direktbank heeft ontzegd. De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.8.1. De Direktbank is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft zes grieven aangevoerd, die zich alle richten tegen het vonnis van 2 januari 2008. Tegen het tussenvonnis van 20 juni 2007 zijn geen grieven gericht, zodat de Direktbank in haar beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.8.2. De grieven I t/m V hebben betrekking op het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van het bestreden vonnis van 2 januari 2008 dat zij het volledig vasthouden aan het rentebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht en dat slechts de rente tot 19 september 2002 en vanaf de datum van het vonnis – deze laatste woorden zijn kennelijk weggevallen in het dictum - toewijsbaar is. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.8.3. Bij de beoordeling van de grieven I t/m V stelt het hof voorop dat, anders dan de Direktbank gezien de toelichting op grief I meent, de verwerping door de rechtbank van het door [geintimeerde] in eerste aanleg gedane beroep op rechtsverwerking niet in strijd is met het hiervoor onder rov 4.8.2 weergegeven oordeel van de rechtbank over het door de Direktbank gedane beroep op het rentebeding. Daar waar rechtsverwerking niet kan worden aangenomen, kan mogelijk wel de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.
4.8.4. De vraag die dient te worden beantwoord is of het volledig toepassen van het rentebeding uit de tussen partijen gesloten overeenkomst in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
4.8.5. De Direktbank heeft niet gegriefd tegen de vaststelling door de rechtbank dat zij, de Direktbank, wist dat [geintimeerde] en [partner] uit elkaar waren en dat voor [partner] een schuldbemiddelingstraject liep. Dit staat dus vast. Evenmin heeft de Direktbank gegriefd tegen de vaststelling door de rechtbank dat zij gedurende de loop van de schuldbemiddeling rente (en rente op rente) ten laste van [geintimeerde] heeft bijgeschreven zonder [geintimeerde] daarover in te lichten; [geintimeerde] heeft tussen 19 september 2001 en 7 september 2005 niets van de Direktbank vernomen. Ook dit staat dus vast. Verder kan, gelet op het algemeen bekende principe van een schuldbemiddelingstraject zoals hier aan de orde, als vaststaand worden aangenomen dat de Direktbank reeds bij de totstandkoming van het schuldbemiddelingstraject in augustus 2002 wist dat [partner] niet de hele vordering zou voldoen.
4.8.6. Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden van de Direktbank als zorgvuldig handelende bank had mogen worden verlangd dat zij [geintimeerde] had ingelicht over het met [partner] lopende schuldbemiddelingstraject, wat dit betekende voor haar positie als hoofdelijke medeschuldenaar en haar had gewaarschuwd voor de oplopende rente. Door dit na te laten en [geintimeerde] niet eerder te benaderen dan na afloop van het schuldbemiddelingstraject, vier jaar na het laatste contact tussen de Direktbank en [geintimeerde], is [geintimeerde] de mogelijkheid ontnomen om het oplopen van de vordering door de rente op renteboekingen te voorkomen. Weliswaar kan worden aangenomen dat [geintimeerde] als tweede contractant in principe op de hoogte was van de bij de vordering komende rente, zoals de Direktbank stelt, maar door [geintimeerde] aanvankelijk wel een aantal aanmaningen te sturen en vervolgens gedurende een periode van vier jaren verdere aanmaningen achterwege te laten, [geintimeerde] ook overigens niet te informeren over de stand van zaken en haar evenmin rekeningoverzichten toe te sturen, kan bij haar de indruk zijn ontstaan dat de vordering door [partner] werd of was voldaan. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat de gemiddelde kredietnemer niet exact overziet hoe snel een vordering oploopt door de cumulatieve renteboekingen.
4.8.7. Alles overziende, is het hof van oordeel dat [geintimeerde] door de handelwijze van de Direktbank in een onevenredig nadeliger positie is geraakt doordat de restantvordering inclusief rente en rente op rente pas thans bij haar wordt opgevorderd en dat het onverkort vasthouden aan het rentebeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het argument van de Direktbank dat [geintimeerde] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, maakt dit niet anders. Het oordeel van de rechtbank betreft het gedrag van [geintimeerde] in de procedure, terwijl in dit verband bepalend is het gedrag van de Direktbank jegens [geintimeerde] voorafgaand aan de procedure. Het standpunt van de Direktbank dat de verhouding tussen [geintimeerde] en [partner] haar niet regardeert en dat zij op generlei wijze de indruk heeft gewekt dat de schuldbemiddeling ook ten gunste van [geintimeerde] was, leidt evenmin tot een ander oordeel. Dit staat immers los van de hiervoor onder rov 4.8.6 bedoelde zorgvuldigheidsplicht van de Direktbank.
4.8.8. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is tot hoever de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid in dit geval strekt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de rente berekend tot een jaar na de voorlopig laatste aanmaning van 19 september 2001 – derhalve tot 19 september 2002 - aanvaardbaar is en dat het meerdere – de rente vanaf 19 september 2002 tot de datum van het vonnis - moet worden afgewezen. Aldus wordt aangesloten bij het tijdstip waarop de Direktbank [geintimeerde] had dienen te informeren over de tussen de Direktbank en [partner] tot stand gekomen schuldregeling – augustus/september 2002 – en de datum waarop in rechte de omvang van de vordering van de Direktbank op [geintimeerde] is vastgesteld. Een grond die tot een minder vergaande beperking in de rentevordering zou moeten leiden is door de Direktbank niet aangevoerd. De grieven I t/m V falen.
4.8.9. Grief VI, die zich richt tegen de compensatie van de kosten van het geding in eerste aanleg, faalt eveneens. De rechtbank heeft een bedrag toegewezen van € 16.521,58, vermeerderd met de contractuele rente van 0,755% per maand over de periode van 19 september 2001 tot 19 september 2002 en verminderd met een bedrag van € 14.055.48. Deze toewijzing betekent dat in hoofdsom een bedrag is toegewezen van ongeveer € 4.000,--. Gelet op het door de Direktbank in hoofdsom gevorderde bedrag van € 8.712,61, is dus minder dan de helft van de vordering toegewezen. De Direktbank en [geintimeerde] kunnen daarom worden beschouwd als over en weer in het ongelijk gesteld, zodat compensatie van de proceskosten in de rede ligt.
4.9. De slotsom is dat alle grieven falen. Dit betekent dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de hiervoor in rov 4.8.2 in het dictum van dat vonnis geconstateerde kennelijke misslag rectificeren.
Zoals onder rov 4.8.1 overwogen, zal de Direktbank niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van 20 juni 2007. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Direktbank worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart Direktbank niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 20 juni 2007;
bekrachtigt het vonnis van 2 januari 2008 waarvan beroep met aanvulling van de veroordeling in die zin, dat voor de zinsnede “tot de dag der voldoening” wordt ingevoegd “vanaf de datum van dit vonnis”;
veroordeelt de Direktbank in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Huijbers-Koopman en Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2009.