typ. KM
zaaknrs. HD 103.002.484 en HD 103.003.318
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 2 juni 2009,
gewezen in de zaken van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG/KANTOOR MAASTRICHT,
kantoorhoudende te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.A. Cnossen,
als vervolg op de door het hof onder rolnrs. C0501320 en C0600410 gewezen incidentele arresten van 30 januari 2007 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maasticht onder nummer 86896/HA ZA 03-918 tussen appellant – verder te noemen [appellant] - als opposant en geïntimeerde – verder te noemen de Ontvanger – als geopposeerde gewezen tussenvonnis van 23 maart 2005 en het door de rechtbank Maastricht tussen dezelfde partijen in deze zaak gewezen eindvonnis van 4 januari 2006.
5. De incidentele arresten van 30 januari 2007
Bij genoemde arresten zijn de onderhavige zaken gevoegd en is voorts de voeging bevolen van deze zaken met de bij dit hof thans onder zaaknummers HD 103.000.207, HD 103.002.483 en HD 103.003.315 aanhangige zaken, van welke zaken de eerstgenoemde aanhangig is tussen de coöperatie met beperkte aansprakelijkheid NEDERLANDSE CONSTRUCTIE EN HANDELSCOÖPERATIE VAN ECT BA, handelend onder de naam NCH (verder: NCH) en [appellant] enerzijds en de Ontvanger anderzijds en de twee laatstgenoemde aanhangig zijn tussen NCH enerzijds en de Ontvanger anderzijds. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
Na het incidentele arrest heeft de Ontvanger in alle gevoegde zaken een gelijkluidende memorie van antwoord genomen, waarbij hij een productie heeft overgelegd en de grieven heeft bestreden.
Op 26 februari 2009 heeft pleidooi plaatsgevonden in alle gevoegde zaken. Namens de Ontvanger is het woord gevoerd door mrs. J.M. Rovers en E.D. Geuns. Zij hebben pleitaantekeningen overgelegd. Namens NCH is niet gepleit, bij gebrek aan recent contact tussen NCH en haar advocaat. Namens [appellant] is het woord gevoerd door mr. J.M.H. Römkens. Hij heeft eveneens pleitaantekeningen overgelegd.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven – waarmee het geschil in volle omvang aan het hof is voorgelegd - verwijst het hof naar de memories van grieven in beide zaken.
8.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
8.1.1. Sinds oktober 1998 drijft de vennootschap naar Pools recht J.E. Constructions Spolka Z.o.o. h/o E.C.T. Maasdok (verder: ECT Maasdok), aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] een scheepswerf, scheepswerf Maasdok genaamd.
8.1.2. Op 16 december 1998 is NCH opgericht. Tussen ECT Maasdok en NCH is een management-overeenkomst gesloten, inhoudend dat NCH voor rekening van ECT managementwerkzaamheden en administratieve taken uitvoerde, tegen betaling door ECT Maasdok aan NCH. Tot juli 2002 ontplooide NCH geen andere activiteiten dan het voeren van de administratie van ECT Maasdok.
8.1.3. [appellant] houdt zich als zelfstandige bezig met het bemiddelen bij totstandkoming van reparatieovereenkomsten tussen scheepseigenaren en scheepswerven. [appellant] heeft onder meer bemiddeld bij de totstandkoming van een reparatieovereenkomst tussen ECT Maasdok en Ara Bulktransport B.V. (verder: Ara Bulk) betreffende de duwbakken “Black”, “Joke”, “Ilse” en “ARA Madrid” (voorheen genaamd “Blue” en verder zo te noemen). [appellant] heeft een factuur voor bemiddelingskosten daarvoor gezonden aan Ara Bulk gedateerd 17 juni 2002.
8.1.4. Op 8 juli 2002 heeft de Ontvanger aan ECT Maasdok een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 tot een bedrag van € 7.053.335,-. Op diezelfde dag heeft de Ontvanger een dwangbevel aan ECT Maasdok betekend.
8.1.5. Op 8 juli 2002 is vervolgens een overeenkomst gesloten tussen NCH en ECT Maasdok met de volgende inhoud:
A. ECT will temporary cease all its activities at the shipyard Maasdok, [vestigingsplaats] as a result from receipt on 8 July 2002 from a tax bill from the Dutch tax authorities for Euro 7.053.335,00 supported by a tax authority bailiff action. This tax bill and the bailiff actions will be disputed by ECT as incorrect en not reflecting the business scope of the company (…)
B. In order to protect third parties, not a part from this dispute with the tax authority, ECT has requested NCH to take over on a temporary basis the “going concern” activities.
C. Going concern business will be handled by NCH for its own account, subject that a minimum profitability is gained on the actual projects in execution. (…) The present contracts and agreements are ceased to NCH with immediate effect per 8 July 2002, until the tax situation has cleared up and will allow ECT to take back its operations at Maasdok.
D. ECT allows NCH to operate its properties and supplies presently at the shipyard to fulfill the “going concern” agreement in order tot fully protect third parties like, but not limited to, customers, ship owners, suppliers of goods and services.
8.1.6. Volgens een uittreksel uit het handelsregister d.d. 20 augustus 2002 is [bestuurder] enig bestuurder van ECT Maasdok. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van diezelfde datum is genoemde [bestuurder] één van de drie bestuurders van NCH.
8.1.7. Omdat betaling van de belastingaanslag door ECT Maasdok uitbleef, heeft de ontvanger executoriale derdenbeslagen gelegd onder opdrachtgevers van ECT Maasdok, onder wie Ara Bulk en Vienna C.V. (verder: Vienna). Van Vienna vernam de Ontvanger dat zij geen facturen ontving van ECT Maasdok, maar van NCH. De Ontvanger heeft Vienna en Ara Bulk vervolgens laten weten dat ook de door NCH gefactureerde bedragen mogelijk door het derdenbeslag zouden zijn getroffen. Dientengevolge hebben Vienna en Ara Bulk de betaling van de facturen aan NCH opgeschort met een beroep op art. 6:37 BW. NCH heeft in kort geding gevorderd de Ontvanger te veroordelen aan de derde beslagenen mede te delen dat de facturen van NCH niet onder het door de Ontvanger gelegde derdenbeslag zouden vallen. Die vordering is afgewezen bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 9 september 2002.
8.1.8. In een daarna door Ara Bulk tegen NCH aangespannen kort geding, waarbij Ara Bulk vorderde dat NCH de duwbakken “Joke”, “Ilse” en “Blue” aan haar zou afgeven, heeft NCH zich verweerd tegen de vordering van Ara Bulk onder meer met de stelling dat niet zij, maar [appellant] als Ara Bulk’s contractspartij met betrekking tot de opdracht van reparatiewerkzaamheden aan de duwbakken “Joke”, “Ilse” en “Blue” heeft te gelden.
8.1.9. Op 17 september 2002 hebben NCH en [appellant] een kort geding tegen de Ontvanger aanhangig gemaakt en gevorderd de Ontvanger te veroordelen het executoriaal beslag onder Ara Bulk ten laste van NCH dan wel [appellant] op te heffen, dan wel aan Ara Bulk mede te delen dat de vorderingen van [appellant] en/of NCH ter zake de reparaties aan de duwbakken “Joke”, “Ilse” en “Blue” niet onder het beslag vielen. NCH en [appellant] stelden zich op het standpunt dat [appellant] de opdrachtnemer betreffende de werkzaamheden aan deze duwbakken is geweest, welke werkzaamheden [appellant] vervolgens heeft ondergebracht bij een coöperatie van Poolse arbeiders, Pomorsa Spoldzielnia Remontowo- Budowlana (verder: de Pommerische Coöperatie). De vordering van NCH en [appellant] is afgewezen bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 1 oktober 2002. Van dit vonnis zijn NCH en [appellant] tezamen in hoger beroep gekomen. Deze procedure heeft het zaaknummer HD 103.000.207.
8.1.10. NCH heeft aan Ara Bulk een voorschotnota d.d. 25 juli 2002 toegezonden betreffende duwbak “Joke” voor een bedrag van € 37.000,-. Deze nota is door Ara Bulk aan NCH betaald. NCH heeft aan Ara Bulk een factuur d.d. 19 augustus 2002 toegezonden betreffende de duwbak “Black” voor een bedrag van € 47.604,23. De Pommerische Coöperatie heeft [appellant] op 10 september 2001 een factuur verzonden “for works since 12th of July till 9th of September for the project ‘Joke’” voor een bedrag van € 85.213,-, met vermelding van personen die aan de duwbak hebben gewerkt.
[appellant] heeft aan Ara Bulk een factuur d.d. 11 september 2002 toegezonden betreffende de duwbak “Joke” voor een bedrag van € 85.213,-. De Pommerische Coöperatie heeft aan [appellant] een pro forma factuur gedateerd “11 wrzesnia 2002” (hof: september) gestuurd voor een bedrag van € 76.691,70.
8.1.11. Op 23 september 2002 is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht aan de Ontvanger verlof verleend voor het leggen van conservatoir (derden)beslag onder NCH en [appellant] ten laste van ECT Maasdok. Deze beslagen zijn op 9 en 10 oktober 2002 gelegd. De ontvanger heeft vervolgens bij dagvaarding van 22 oktober 2002 een bodemprocedure jegens NCH en [appellant] aanhangig gemaakt, waarin hij zich op het standpunt stelde dat NCH en [appellant] jegens hem onrechtmatig handelden doordat door hun toedoen de Ontvanger als schuldeiser van ECT Maasdok in zijn verhaalsmogelijk- heden is geschaad. Volgens de Ontvanger hebben ECT Maasdok, NCH en [appellant] schijnconstructies in het leven geroepen. De Ontvanger vorderde een verklaring voor recht dat NCH en [appellant] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en hun hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 7.053.335,-, subsidiair tot schadevergoeding op te maken bij staat.
8.1.12. Omdat NCH en [appellant] verstek lieten gaan is de primaire vordering jegens hen toegewezen bij verstekvonnis van 2 juli 2003, zaaknr. 81262/HA ZA 03-130.
8.1.13. NCH en [appellant] zijn ieder apart in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis, [appellant] bij verzetdagvaarding van 18 september 2003. De zaak [appellant]/Ontvanger kreeg het zaaknummer 86896/HA ZA 03-918. De Ontvanger heeft bij conclusie van antwoord in oppositie zijn eis vermeerderd in die zin dat hij tevens vorderde [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van de conservatoire beslagen daaronder begrepen.
8.1.14. In haar tussenvonnis van 23 maart 2005 is de rechtbank in rov. 4.6 tot het oordeel gekomen dat sprake is geweest van een schijnhandeling van [appellant]. In rov. 4.7 heeft de rechtbank overwogen dat zij in de procedure tussen NCH en de Ontvanger tot het oordeel is gekomen dat onder de naam van NCH de activiteiten van ECT Maasdok op dezelfde voet zijn voortgezet en dat dit is gebeurd met het oogmerk om de mogelijkheden voor de Ontvanger om zijn vordering op ECT Maasdok te verhalen te bemoeilijken, zo niet onmogelijk te maken. Volgens de rechtbank heeft [appellant] kennis gedragen van deze constructie en heeft hij de stelling dat hij als opdrachtgeverheeft opgetreden eveneens ingenomen met het oogmerk om de mogelijkheid voor de Ontvanger om zijn vordering op ECT Maasdok dan wel NCH te verhalen (deels) te bemoeilijken. De rechtbank achtte [appellant] aansprakelijk voor de schade voorzover die voortvloeit uit het verhinderen van dat verhaal. De rechtbank overwoog dat de Ontvanger nader diende te onderbouwen welke schade daaruit voor hem is voortgevloeid. Daartoe heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van de Ontvanger.
8.1.15. [appellant] is van dit tussenvonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft bij memorie van grieven vier (ongenummerde) grieven tegen het tussenvonnis aangevoerd. Deze procedure is bij het hof aanhangig onder zaaknr. HD 103.002.484. In eerste aanleg had [appellant] nog opheffing van een beslag gevorderd, althans dat de Ontvanger mededelingen zou doen als in rov. 3.2 van het tussenvonnis van 23 maart 2005 omschreven. De rechtbank heeft deze vordering niet toewijsbaar geoordeeld. Daartegen heeft [appellant] geen grief gericht.
8.1.16. De rechtbank heeft – ondanks het hoger beroep – een eindvonnis gewezen op 4 januari 2006. In dit vonnis heeft de rechtbank het verzet van [appellant] tegen het verstekvonnis gedeeltelijk gegrond verklaard en het vonnis vernietigd voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van een bedrag dat de som van € 155.566,95 te boven gaat, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. [appellant] heeft ook tegen het eindvonnis hoger beroep ingesteld en bij memorie van grieven daartegen eveneens vier grieven aangevoerd. Deze procedure is bij het hof aanhangig onder zaaknr. HD 103.003.318.
8.2. Omdat [appellant] in België woonachtig is draagt deze zaak een internationaal karakter. Nu partijen hun stellingen hebben gebaseerd op Nederlands recht gaat het hof ervan uit dat partijen stilzwijgend voor toepassing van dat recht hebben gekozen.
8.3. De kern van het geschil is de vraag of [appellant] onrechtmatig jegens de Ontvanger heeft gehandeld, doordat hij een schijnconstructie in het leven heeft geroepen met het oogmerk de Ontvanger de inning van zijn vordering op ECT Maasdok te bemoeilijken of onmogelijk te maken. Volgens de Ontvanger heeft [appellant] nooit zelfstandig opdrachten aangenomen en aan scheepseigenaren gefactureerd en zijn [appellant] en de Pommerische Coöperatie niet bekend bij de Kamer van Koophandel.
8.4. De vraag of de belastingaanslag terecht is opgelegd aan ECT Maasdok moet daarbij buiten beschouwing blijven, omdat die vraag zal worden beoordeeld in de door ECT Maasdok aanhangig gemaakt fiscale procedure. Ook indien een aanslag nog niet definitief is vastgesteld kan de Ontvanger uit hoofde van onrechtmatige daad ageren. Al hetgeen [appellant] met betrekking tot die aanslag heeft aangevoerd kan dus buiten beschouwing blijven.
8.5. [appellant] heeft het volgende gesteld:
Het is juist dat [appellant] gewoonlijk optreedt als bemiddelaar tussen schippers en werven. Aanvankelijk heeft [appellant] ECT Maasdok verzocht de reparaties aan de duwboten van ARA te verrichten. Toen ECT Maasdok haar werkzaamheden staakte en de opdracht aan [appellant] teruggaf heeft [appellant] aan NCH gevraagd de werkzaamheden uit te voeren. NCH heeft vervolgens reparaties verricht aan de duwboot “Black” en heeft Ara Bulk daarvoor gefactureerd. [appellant] had NCH ook verzocht werkzaamheden aan de duwbak “Joke” te verrichten. NCH was daartoe bereid en zond daarop vooruitlopend een voorschotnota aan Ara Bulk. Vanwege problemen met de Ontvanger in verband met de beslaglegging heeft NCH nadien deze opdracht aan [appellant] teruggegeven, voordat zij werkzaamheden aan de “Joke” had verricht. NCH heeft vervolgens hetgeen Ara Bulk bij wijze van voorschot op de werkzaamheden aan de “Joke” had betaald verrekend met haar factuur terzake van de “Black”, die Ara Bulk nog niet had voldaan. [appellant] heeft daarna de Pommerische Coöperatie opdracht gegeven de werkzaamheden aan de duwbak “Joke” uit te voeren. [appellant] heeft daarbij gehandeld in zijn eigen belang en ter uitvoering van zijn afspraken met Ara Bulk, en niet om de Ontvanger te benadelen. Deze heeft door zijn handelwijze volgens [appellant] geen schade geleden, omdat de schuldenaar van de Ontvanger, ECT Maasdok, immers haar activiteiten had gestaakt en geen werkzaamheden aan de duwbak “Joke” heeft uitgevoerd. Op het handelen van ECT Maasdok had [appellant] geen invloed.
8.6. Het hof heeft in de met deze zaken gevoegde zaken met zaaknrs. HD103.002.483 en HD103.003.315 tussen NCH en de Ontvanger heden eveneens arrest gewezen. Het hof is daarin tot het oordeel gekomen dat NCH in feite de activiteiten van ECT Maasdok heeft voortgezet en daarbij misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen beide ondernemingen om verhaal van de Ontvanger op door opdrachtgevers te betalen bedragen te verijdelen. Het hof heeft die handelwijze van NCH onrechtmatig geacht.
8.7. Het feit dat sprake was van een schijnconstructie tussen ECT Maasdok en NCH betekent echter niet dat ook sprake was van onrechtmatig handelen van [appellant].
8.8. Naar het oordeel van het hof heeft de Ontvanger – op wie de stelplicht en eventueel de bewijslast van zijn stellingen rust - onvoldoende onderbouwd dat [appellant] zeggenschap had inzake het handelen van ECT Maasdok en/of NCH en betrokken was bij of kennis had van de tussen hen uitgevoerde schijnconstructie. [appellant] vervulde geen functie bij ECT Maasdok of NCH, maar was werkzaam als zelfstandig bemiddelaar. Het enkele feit dat [appellant] bemiddelde tussen scheeps- eigenaren en - onder meer - ECT Maasdok en NCH als scheepswerven brengt niet mee dat [appellant] op de werf en bij deze bedrijven “de touwtjes in handen had”, zoals de Ontvanger heeft gesteld. De Ontvanger heeft evenmin feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat [appellant] op de hoogte was van de tussen ECT Maasdok en NCH gesloten overeenkomst en van het feit dat die overeenkomst als een schijnconstructie moet worden beschouwd.
8.9. Van een door [appellant] in het leven geroepen schijnconstructie zou sprake zijn indien de door hem voorgewende situatie – dat hij de opdracht van Ara Bulk ter zake van de reparatie van de duwbak “Joke” voor eigen rekening en risico aan de Pommerische Coöperatie heeft gegeven - afweek van de werkelijke situatie en de werkelijke situatie feitelijk overeenstemde met de situatie zoals die voorheen gold, toen ECT Maasdok reparatiewerkzaamheden uitvoerde. De Ontvanger heeft onvoldoende gesteld om tot een dergelijke schijnconstructie te kunnen concluderen. Voor [appellant] was de situatie aldus dat de reparatieopdracht ter zake van de duwbakken eerst door ECT Maasdok en vervolgens door NCH werd teruggegeven. Duidelijk is dat [appellant] een eigen belang had bij de uitvoering van de reparatieopdrachten, omdat hij immers reeds commissie daarvoor in rekening had gebracht, welke hij wilde behouden, terwijl hij bovendien in zijn relatie tot Ara Bulk er belang bij had dat de opdracht tot een goed eind werd gebracht. Het enkele feit dat [appellant] normaal gesproken geen opdrachten voor eigen rekening en risico liet uitvoeren is onvoldoende om te concluderen tot een schijnhandeling. Hier was immers sprake van een uitzonderlijke situatie. [appellant] heeft aannemelijk gemaakt dat hij voor de uitvoering van de opdracht zijn toevlucht moest zoeken bij een bedrijf dat werkzaam was op de betrokken werf aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats], omdat de duwbakken zich daar bevonden. Uit productie 2 bij conclusie van repliek in oppositie blijkt dat de Pommerische Coöperatie een huurcontract ter zake van een scheepsdok aldaar had sinds 17 april 2000. De gespecificeerde factuur van de coöperatie genoemd in rov. 8.1.10 maakt aannemelijk dat de werkzaamheden feitelijk door de Pommerische Coöperatie zijn verricht, de Ontvanger heeft zijn betwisting daarvan onvoldoende onderbouwd. Weliswaar is die factuur ten onrechte gedateerd op 10 september 2001 in plaats van 2002, maar aangenomen moet worden dat dit jaartal op een vergissing berust, gezien ook het nummer van de rekening, 12002. Het enkele feit dat de Pommerische Coöperatie niet is ingeschreven in de Kamer van Koophandel in Nederland doet daaraan niet af. [appellant] heeft een bewijs van inschrijving bij de Poolse Kamer van Koophandel overgelegd. Gesteld noch gebleken is dat de situatie waarin de Pommerische Coöperatie de reparatiewerkzaamheden uitvoerde in feite overeenstemde met de situatie zoals die voorheen gold, toen ECT Maasdok de werkzaamheden uitvoerde c.q. liet uitvoeren. Van enige binding tussen deze coöperatie en ECT Maasdok is immers geen sprake, hetgeen wordt onderstreept door het feit dat de Ontvanger heeft gesteld dat hij de Pommerische Coöperatie niet kende, zodat deze kennelijk ook in de administratie van ECT Maasdok niet voorkwam.
8.10. Het feit dat NCH een voorschotnota inzake de duwbak “Joke” aan Ara Bulk heeft gezonden doet niet af aan de hiervoor weergegeven conclusie van het hof. Ten tijde van die verzending ging NCH er immers nog van uit dat zij de werkzaamheden zou verrichten. Hetzelfde geldt voor de door de Ontvanger aangevoerde omstandigheid dat Ara Bulk heeft betwist dat zij aan [appellant] opdracht heeft gegeven tot reparatie van de duwbak. Ara Bulk heeft die stelling ingenomen in een procedure tegen NCH, waarin [appellant] geen partij was. Het hof acht niet onmogelijk dat Ara Bulk geen juiste perceptie van de gang van zaken had, nu [appellant] normaal gesproken niet als opdrachtnemer maar als bemiddelaar optrad en de opdracht eerder was gesloten met NCH. Ook het feit dat er, naast hetgeen daaromtrent in rov. 8.9 met betrekking tot de datum is vermeld, enige onduidelijkheid bestaat met betrekking tot de facturering door de Pommerische Coöperatie acht het hof van te geringe betekenis om aan te nemen dat van een schijnhandeling van [appellant] sprake was.
8.11. De slotsom is dat de grieven van [appellant] tegen de rechtsoverwegingen 4.6, 4.7 en 4.8 van het tussenvonnis d.d. 23 maart 2005 slagen. Dit vonnis dient daarom te worden vernietigd. Ook het eindvonnis, dat daarop voortbouwt, kan derhalve niet in stand blijven. Het hof zal beide vonnissen vernietigen. De Ontvanger dient te worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij zal worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
in zaaknr. HD 103.002.484:
vernietigt het tussenvonnis van 23 maart 2005;
in zaaknr. HD 103.003.318:
vernietigt het eindvonnis van 4 januari 2006;
in zaaknrs. HD 103.002.484 en HD 103.003.318:
verklaart het verzet van [appellant] gegrond;
wijst de vordering van de Ontvanger af;
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van de procedure in beide instanties, met uitzondering van kosten van de verzet- dagvaarding, aan de zijde van [appellant] begroot op € 205,- aan verschotten en € 14.449,50 aan salaris van de advocaat in eerste aanleg en op € 5.887,80 aan verschotten en € 11.422,- aan salaris van de advocaat in hoger beroep, de kosten van het incident daaronder begrepen;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Huijbers-Koopman en Struik en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2009.