ECLI:NL:GHSHE:2009:BI8710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.014.739
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Draijer-Udo
  • A. van Teeffelen
  • J. Philips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot draagkracht en gezinsomstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man dient te betalen voor zijn minderjarige dochter, geboren in 1995. De man was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Maastricht, waarin was bepaald dat hij per 1 juli 2007 € 260,-- per maand aan kinderalimentatie moest betalen. De man voerde aan dat zijn financiële situatie was veranderd door de komst van een nieuwe partner, die niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het hof oordeelde dat de nieuwe gezinssituatie van de man op zich niet voldoende was om de alimentatie te verlagen, maar dat de omstandigheden van het geval wel in overweging moesten worden genomen. Het hof heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij met ingang van 1 april 2008 een draagkracht had van € 175,-- per maand. Dit bedrag werd volledig toegewezen aan de kinderalimentatie voor zijn dochter. De eerdere beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk bekrachtigd, maar de alimentatie voor de periode na 1 april 2008 werd verlaagd naar € 175,-- per maand. Het hof benadrukte dat de alimentatie volledig ten goede moest komen aan de dochter en niet gebruikt mocht worden voor de schulden van de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

RJH
10 juni 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer HV 200.014.739/01
Zaaknummer eerste aanleg 120164 / FA RK 07-711
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J.C. Linssen,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.S. van Gans.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 15 juli 2008, waarvan de inhoud bij hen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 september 2008, heeft de man verzocht voormelde beschikking, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling der gronden, te vernietigen en te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind [de dochter], met ingang van 1 april 2008 wordt gesteld op nihil, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen lager bedrag dan door de rechtbank is vastgesteld.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 november 2008, heeft de vrouw het verzoek van de man bestreden en verzocht om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van deze zaak in eerste aanleg van 13 november 2007 (abusievelijk staat op het proces-verbaal vermeld de datum 15 juli 2008);
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man van 23 maart 2009;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 23 maart 2009, alsmede de brief van die advocaat van 31 maart 2009.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Bij die gelegenheid zijn de man en zijn advocaat gehoord, alsmede de advocaat van de vrouw.
Het hof heeft geconstateerd dat de vrouw op behoorlijke wijze is opgeroepen, maar dat zij niet ter zitting is verschenen.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. De tussen partijen gegeven echtscheidingsbeschikking van 5 oktober 2000 is op 10 november 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2. Uit het huwelijk van partijen is te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995 [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter] ) geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
[de dochter] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
4.3. Bij tussen partijen gegeven beschikking van 5 januari 2001 heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2001 aan de vrouw een onderhoudsbijdrage voor [de dochter] dient te betalen van € 113,45 per maand.
Die onderhoudsbijdrage bedraagt volgens de bestreden beschikking inclusief de wettelijke indexeringen per 1 januari 2008 € 134,13 per maand.
4.4. Bij haar op 5 juni 2007 ter griffie ingekomen verzoekschrift heeft de vrouw de rechtbank verzocht om de aan de man opgelegde onderhoudsbijdrage voor [de dochter] met ingang van 5 juni 2007 nader vast te stellen op € 260,-- per maand.
4.4.1. De man heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.
4.5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - met wijziging van voormelde beschikking van 5 januari 2001 – de door de man voor [de dochter] te betalen bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding met ingang van 1 juli 2007 nader vastgesteld op € 260,-- per maand.
Tegen die beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld.
Behoefte van [de dochter]
4.6. De behoefte van [de dochter] aan de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage van € 260,-- per maand staat in hoger beroep niet (meer) ter discussie.
Draagkracht van de man
4.7. De door de man tegen de bestreden beschikking aangevoerde grieven hebben alle betrekking op zijn stelling dat hij met ingang van 1 april 2008 geen, althans een verminderde, draagkracht heeft om de bij de betreden beschikking aan hem opgelegde onderhoudsbijdrage ad € 260,-- per maand voor [de dochter] te betalen.
4.8. Het voorgaande houdt in dat de draagkracht over de periode 1 juli 2007 tot 1 april 2008 door de man niet aan het oordeel van het hof is voorgelegd, zodat de bestreden beschikking in zoverre in stand dient te worden gelaten.
4.9. Met betrekking tot de draagkracht van de man met ingang van 1 april 2008 zal het hof uitgaan van de navolgende (financiële) omstandigheden van de man.
Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
1. € 29.126,-- aan totaal in 2008 genoten fiscaal inkomen, welk inkomen het hof heeft becijferd (na extrapolatie) aan de hand van de bij brief van de advocaat van de man van 23 maart 2009 overgelegde jaaropgaaf 2008 van de huidige werkgever van de man, genaamd [X.] Capital, alwaar de man met ingang van 3 maart 2008 werkzaam is.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de man desgevraagd erkend dat evengemeld fiscaal jaarloon - anders dan de man in zijn desbetreffende grief heeft aangevoerd - te rekenen over een geheel kalenderjaar per saldo hoger zal zijn dan het fiscaal jaarloon (€ 27.150,--) dat de man blijkens de door hem overgelegde jaaropgaaf in 2007 bij zijn vorige werkgever [Y.] B.V. verdiende. Het hof zal met dit nieuwe gegeven rekening houden;
2. € 2.074,-- op jaarbasis of wel ongeveer € 173,-- per maand wegens algemene heffingskorting van de huidige partner van de man, die niet beschikt over een eigen arbeidsinkomen, waarover hierna meer;
B. Lasten van de man
1. met betrekking tot het aan de kant van de man in aanmerking te nemen normbedrag overweegt het hof het volgende.
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat hij met ingang van 1 april 2008 duurzaam is gaan samenwonen met een niet verdienende partner, die vanaf die datum volledig voor zijn rekening komt.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2007 (LJN: BC0658) is het enkele feit dat de man zijn leven is gaan delen met een nieuwe partner en hij zich aldus heeft begeven in een nieuwe gezinssituatie, in beginsel niet voldoende om de ten behoeve van [de dochter] , die bij de vrouw woont, verschuldigde onderhoudsbijdrage op een lager bedrag te bepalen dan anders verschuldigd zou zijn.
Volgens deze uitspraak kunnen omstandigheden van het geval evenwel met zich brengen dat het betalen van de verschuldigde alimentatie een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin van de man zou aantasten, met welke omstandigheden - mede in aanmerking genomen de verdiencapaciteit van de nieuwe partner en de belangen van de alimentatiegerechtigde kinderen - eveneens rekening dient te worden gehouden.
De vrouw stelt dat de huidige partner van de man in staat moet worden geacht door het verrichten (al dan niet fulltime) van betaalde werkzaamheden volledig te voorzien in de eigen kosten van levensonderhoud en huisvesting, zodat zij in dat opzicht in de draagkracht berekening van de man niet ten laste van de man komt en die partner bovendien met het door haar te verwerven arbeidsinkomen voor de helft kan bijdragen in de gemeenschappelijke woonlasten met de man.
Ten aanzien van die partner is uit de overgelegde stukken gebleken dat zij thans 52 jaar oud is en dat zij om gezondheids redenen al gedurende een reeks van jaren (thans circa 14 jaar geleden) niet meer heeft kunnen deel-nemen aan het arbeidsproces, dat zij volgens het overgelegde sociaal medisch rapport van 29 maart 2007 veel medische klachten heeft, waaronder slijtage aan de wervelkolom, zenuwblokkades, reumatische en astmatische alsook psychische klachten, en dat zij voor die klachten is aangewezen op veel hulp van derden. Voorts blijkt uit een eveneens overgelegde verklaring van de huisarts van 16 maart 2009 dat de partner van de man last heeft van fibromyalgie.
De zojuist weergegeven omstandigheden van die partner in onderling verband en samenhang beziende komt het hof tot de slotsom, dat genoegzaam aannemelijk is te achten dat die partner onder de gegeven omstandigheden thans niet in staat is tot (volledige of gedeeltelijke) deelname aan het arbeidsproces en dat hernieuwde (volledige of gedeeltelijke) deelname aan het arbeidsproces binnen afzienbare termijn onder voormelde omstandigheden vooralsnog uitgesloten moet worden geacht. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de gevolgen van de huidige economische recessie.
Het vorenstaande betekent dat die partner, die niet over enige vorm van uitkering beschikt, voor haar noodzakelijke minimale kosten van levensonderhoud voorlopig volledig zal zijn aangewezen op de man.
Dat betekent dat het hof aan de kant van de man rekening zal houden met het wwb-normbedrag voor een echtpaar, exclusief de gemiddelde basishuur, ter bestrijding van de noodzakelijke algemene kosten van levensonderhoud. Dit normbedrag voldoet naar het oordeel van het hof aan de criteria die ingevolge voormelde uitspraak van de Hoge Raad mogen worden gesteld aan een redelijk bestaansniveau;
2. woonlasten bestaande uit:
a. € 503,-- per maand aan hypotheekrente;
b. € 71,-- per maand aan hypotheekaflossing/premie leven;
c. € 95,-- per maand aan overige forfaitaire woonlasten.
d. Tevens wordt rekening gehouden met het eigenwoningforfait van € 638,-- op jaarbasis.
Uit hetgeen hiervoor onder B.1 is overwogen wordt derhalve geen rekening gehouden met enige door de huidige partner van de man te betalen aandeel in deze lasten, zodat de stelling van de vrouw in zoverre geen doel treft;
3. € 325,-- per maand aan totale in aanmerking te nemen ziektekosten, bestaande uit:
a. € 106,-- per maand aan totale verschuldigde CZ-premie voor de man;
b. € 120,-- per maand aan totale verschuldigde Menzis-premie voor de partner van de man;
c. € 163,-- per maand aan ingehouden werknemers deel premie zorgverzekeringswet, voortvloeiende uit de desbetreffende in eerder genoemde jaaropgaaf 2008 vermelde gegevens en becijferd op dezelfde wijze als hiervoor ten aanzien van het fiscaal jaarloon is overwogen;
d. € 13,-- per maand aan verplicht eigen risico;
e. € 77,-- per maand dient vervolgens op de totale kosten in mindering te worden gebracht wegens het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW;
4. Geen rekening wordt gehouden met overige niet (meer) in hoger beroep door de man opgevoerde lasten, zoals betalingen aan de Finata Bank en Comfort Card.
4.10.1. Alle voormelde financiële gegevens van de man in onderling verband en samenhang beziend, daarbij rekening houdende met alle fiscale aspecten van het geval, waaronder:
- de voor de man geldende algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
- de fiscale aftrekbaarheid van de betaalde hypotheekrente;
- het fiscaal voordeel wegens aftrek buitengewone uitgaven kinderen;
komt het hof tot het oordeel dat de man met ingang van 1 april 2008 een draagkracht heeft van € 175,-- per maand.
4.10.2. Nu naar het oordeel van het hof het redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin van de man aldus niet wordt aangetast, overweegt het hof - daarbij de voorheen per 1 juli 2007 geldende op de man rustende dringende wettelijke verplichting tot het betalen van de kinderalimentatie voor [de dochter] van € 260,-- per maand in het bijzonder in aanmerking nemend - dat de aldus bij de man becijferde draagkrachtruimte in het onderhavige geval voor 100% aan [de dochter] beschikbaar gesteld dient te worden.
4.10.3. Het hof is van oordeel dat de man in staat is om met een bedrag van € 175,-- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] . De nieuwe voorrangsregeling voor kinderalimentatie van art. 1:400 BW maakt deze uitkomst niet anders.
Het hof merkt daarbij nog op dat het uiteraard de bedoeling is dat de aldus berekende alimentatie, waarbij een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, ook volledig aan [de dochter] ten goede komt en dat deze niet bedoeld is (deels) ter delging van de schulden van de vrouw in de schuldsaneringsregeling.
Op het hoger beroep van de man zal het hof beslissen op de hierna aangegeven wijze.
Proceskosten
4.11. Het vorenstaande geeft het hof geen aanleiding om de man - zoals door de vrouw verzocht - te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep, zodat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
4.11.1. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 15 juli 2008, doch uitsluitend voor wat betreft de aan de man opgelegde onderhoudsbijdrage ad € 260,-- per maand gedurende de periode van 1 juli 2007 tot 1 april 2008
en
vernietigt die beschikking in zoverre voor wat betreft de periode met ingang van 1 april 2008
en
stelt de door de man voor [de dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995, met ingang van 1 april 2008 nader vast op € 175,-- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de op het hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Draijer-Udo, Van Teeffelen en Philips, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.