B. Lasten van de man
1. met betrekking tot het aan de kant van de man in aanmerking te nemen normbedrag overweegt het hof het volgende.
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat hij met ingang van 1 april 2008 duurzaam is gaan samenwonen met een niet verdienende partner, die vanaf die datum volledig voor zijn rekening komt.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2007 (LJN: BC0658) is het enkele feit dat de man zijn leven is gaan delen met een nieuwe partner en hij zich aldus heeft begeven in een nieuwe gezinssituatie, in beginsel niet voldoende om de ten behoeve van [de dochter] , die bij de vrouw woont, verschuldigde onderhoudsbijdrage op een lager bedrag te bepalen dan anders verschuldigd zou zijn.
Volgens deze uitspraak kunnen omstandigheden van het geval evenwel met zich brengen dat het betalen van de verschuldigde alimentatie een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin van de man zou aantasten, met welke omstandigheden - mede in aanmerking genomen de verdiencapaciteit van de nieuwe partner en de belangen van de alimentatiegerechtigde kinderen - eveneens rekening dient te worden gehouden.
De vrouw stelt dat de huidige partner van de man in staat moet worden geacht door het verrichten (al dan niet fulltime) van betaalde werkzaamheden volledig te voorzien in de eigen kosten van levensonderhoud en huisvesting, zodat zij in dat opzicht in de draagkracht berekening van de man niet ten laste van de man komt en die partner bovendien met het door haar te verwerven arbeidsinkomen voor de helft kan bijdragen in de gemeenschappelijke woonlasten met de man.
Ten aanzien van die partner is uit de overgelegde stukken gebleken dat zij thans 52 jaar oud is en dat zij om gezondheids redenen al gedurende een reeks van jaren (thans circa 14 jaar geleden) niet meer heeft kunnen deel-nemen aan het arbeidsproces, dat zij volgens het overgelegde sociaal medisch rapport van 29 maart 2007 veel medische klachten heeft, waaronder slijtage aan de wervelkolom, zenuwblokkades, reumatische en astmatische alsook psychische klachten, en dat zij voor die klachten is aangewezen op veel hulp van derden. Voorts blijkt uit een eveneens overgelegde verklaring van de huisarts van 16 maart 2009 dat de partner van de man last heeft van fibromyalgie.
De zojuist weergegeven omstandigheden van die partner in onderling verband en samenhang beziende komt het hof tot de slotsom, dat genoegzaam aannemelijk is te achten dat die partner onder de gegeven omstandigheden thans niet in staat is tot (volledige of gedeeltelijke) deelname aan het arbeidsproces en dat hernieuwde (volledige of gedeeltelijke) deelname aan het arbeidsproces binnen afzienbare termijn onder voormelde omstandigheden vooralsnog uitgesloten moet worden geacht. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de gevolgen van de huidige economische recessie.
Het vorenstaande betekent dat die partner, die niet over enige vorm van uitkering beschikt, voor haar noodzakelijke minimale kosten van levensonderhoud voorlopig volledig zal zijn aangewezen op de man.
Dat betekent dat het hof aan de kant van de man rekening zal houden met het wwb-normbedrag voor een echtpaar, exclusief de gemiddelde basishuur, ter bestrijding van de noodzakelijke algemene kosten van levensonderhoud. Dit normbedrag voldoet naar het oordeel van het hof aan de criteria die ingevolge voormelde uitspraak van de Hoge Raad mogen worden gesteld aan een redelijk bestaansniveau;