ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ5958

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00428
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieplicht voor de AWBZ van een in Spanje wonende AOW- en pensioenontvanger

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2009, staat de premieplicht voor de AWBZ van een in Spanje woonachtige belanghebbende centraal. De belanghebbende, die een AOW-uitkering en een pensioenuitkering ontvangt, was tot haar 65e jaar ziekenfondsverzekerd en bleef dat ook na haar 65e. De vraag die aan het Hof werd voorgelegd, was of zij premieplichtig was voor de AWBZ in het jaar 2004, waarin zij ervoor had gekozen als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld.

De Inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het premiebedrag enkel uit de AWBZ-premie bestond. Het Hof oordeelde dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing was op basis van artikel 13, lid 2, letter f, van de Verordening 1408/71. Dit houdt in dat de belanghebbende, ondanks haar woonplaats in Spanje, verzekerd was voor de AWBZ omdat zij verzekerd was op grond van de Ziekenfondswet.

Het Hof concludeerde dat de belanghebbende terecht betrokken was in de premieheffing AWBZ voor het onderhavige jaar. Het beroep van de belanghebbende op gewekt vertrouwen door de Inspecteur werd verworpen, evenals haar stelling dat zij ten onrechte als binnenlandse belastingplichtige was aangemerkt. De Rechtbank had de juiste beslissing genomen en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er waren geen redenen om het griffierecht te vergoeden of om de Staat te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de andere rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00428
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw X, wonende te Y (Spanje), hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 mei 2008, nummer AWB 07/4097, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,
betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004.
Onderzoek ter zitting
De zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 10 juli 2009, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
1. Belanghebbende was in 2004 woonachtig in Spanje. In het onderhavige jaar ontving ze een AOW-uitkering en een pensioenuitkering van het ABP. Voorts had belanghebbende de beschikking over een eigen woning in Spanje. Ze heeft voor 2004 gekozen voor de behandeling als binnenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 opgelegd, waarbij het premiebedrag enkel uit de AWBZ premie bestond. Het premie-inkomen is als volgt berekend:
AOW 13.520
Pensioen ABP 7.048
Af: saldo inkomsten uit eigen woning 2.272-/-
Premie-inkomen 2004 18.296
3. In hoger beroep is, naar het Hof verstaat, uitsluitend in geschil de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar premieplichtig was voor de AWBZ.
4. Belanghebbende was in het onderhavige jaar verzekerd voor de Ziekenfondswet. Tot haar 65e jaar genoot zij een WAO uitkering en was toen verplicht verzekerd voor de Ziekenfondswet krachtens het bepaalde in artikel 3, lid 1, letter a, van de Ziekenfondswet. Na het bereiken van haar 65e jaar, in 2002, werd dit niet anders: Ingevolge artikel 3, lid 1, letter c, van de Ziekenfondswet, is immers verzekerd voor de Ziekenfondswet vanaf de eerste dag van de maand, waarin hij de leeftijd van 65 jaar zal bereiken, degene die naar omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig is en op de laatste dag van de voorafgaande maand verzekerde was. De eis dat belanghebbende hier te lande woonachtig moest zijn, geldt in casu niet, gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 8, van de Ziekenfondswet:
"De voorwaarde dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, onder b of c, naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig is, is niet van toepassing op degene die naar de omstandigheden beoordeeld woonachtig is op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, indien betrokkene met toepassing van de desbetreffende verordening van de Raad van de Europese Unie onderscheidenlijk met toepassing van het desbetreffende verdrag recht op prestaties kan doen gelden, welke in beginsel worden verleend ten laste van de middelen van de ziekenfondsverzekering."
Belanghebbende was derhalve tot haar 65e ziekenfondsverzekerd en bleef dat ook na haar 65e.ondanks haar andersluidende verklaring ter zitting.
5. Gelet op het hiervoor onder 4 overwogene is op belanghebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, lid 2, letter f, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening), de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing. Die wetgeving bepaalt in artikel 7, lid 1, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, dat verzekerd voor de AWBZ degene is, die niet in Nederland woont, doch verzekerd is op grond van de Ziekenfondswet. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende derhalve terecht betrokken in de premieheffing AWBZ voor het onderhavige jaar.
6. Dat belanghebbende wellicht in haar woonland niet altijd een beroep kan doen op bepaalde Nederlandse AWBZ verstrekkingen en voorzieningen, dan wel dat wellicht in het buitenland het niveau van de verstrekkingen en voorzieningen niet hetzelfde is als in Nederland, maakt dat oordeel niet anders.
7. Belanghebbendes beroep gedaan op het vertrouwen, dat bij haar zou zijn gewekt door de standpuntbepaling van de Inspecteur naar aanleiding van de zitting in januari 2007 met betrekking tot de beroepsprocedure inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 gevoerd voor het Hof door haar echtgenoot, kan niet worden gevolgd. Deze standpuntbepaling, verwoord in de brief van de Inspecteur de dato 31 januari 2007 (bijlage 11 bij het verweerschrift bij de Rechtbank) ziet immers uitsluitend op de belastingplicht van belanghebbende en haar echtgenoot in het jaar 2003. Het Hof is ook niet gebleken dat een dergelijk vertrouwen door de Inspecteur anderszins is gewekt. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld, dat bij de definitieve aanslag over het jaar 2003 ook de premie AWBZ verschuldigd was, welke aanslag onherroepelijk vaststaat. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat bij haar het vertrouwen is gewekt door de voorlopige aanslagregeling 2004, overweegt het Hof dat een voorlopige aanslag, behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan niet gebleken is, geen rechtens te honoreren vertrouwen kan wekken ten aanzien van de definitieve aanslag.
8. Voor zover belanghebbende stelt dat zij ten onrechte als binnenlandse belastingplichtige is aangemerkt, overweegt het Hof, dat in deze procedure uitsluitend belanghebbendes premieplicht in geschil is en niet haar belastingplicht. Voor de bepaling van het premie-inkomen mag Nederland naar de vaste jurisprudentie van het EG Hof van Justitie belanghebbendes wereldinkomen tot uitgangspunt nemen.
9. Gelet op al het vooroverwogene heeft de Rechtbank derhalve de juiste beslissing genomen. Het hoger beroep van belanghebbende moet worden verworpen.
Ten aanzien van het griffierecht
10. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en V.M. van Daalen-Mannaerts, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2009.
Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak in plaats van door deze ondertekend door J. Swinkels.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 21 juli 2009
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.