typ. KM
zaaknr. HD 103.005.407
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 1 september 2009,
gewezen in de zaak van:
de stichting STICHTING JAZZ IN DUKETOWN,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante bij exploot van dagvaarding
van 18 juni 2007,
advocaat: mr. H.C.A. van de Ven,
1. de naamloze vennootschap DELTA LLOYD
SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid PURPLE GROUP B.V.,
gevestigd te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 25 november 2005, 29 november 2006, 14 februari 2007 en 9 mei 2007 tussen appellante
- JID - als gedaagde en geïntimeerden - Delta Lloyd en Purple - als eisers.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 129448/HA ZA 05-1624)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgegane tussen partijen gewezen vonnis van 14 september 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft JID 14 grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd - kort gezegd - dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen waarvan beroep vernietigt en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Delta Lloyd en Purple afwijst, met veroordeling van Delta Lloyd en Purple in de kosten van beide instanties vermeerderd met rente en inclusief nakosten.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben Delta Lloyd en Purple de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd - kort gezegd - dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, JID niet-ontvankelijk zal verklaren althans het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van JID in de kosten in beide instanties.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Hiervoor verwijst het hof naar de memorie van grieven van JID.
4.1. In overweging 2 van het vonnis van 29 november 2006 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. JID heeft in de grieven enkele van deze vaststellingen bestreden. Dit zal bij de bespreking van de grieven aan de orde komen. Het hof zal thans een samenvatting van de tussen partijen niet in geschil zijnde feiten geven.
- Purple houdt zich onder meer bezig met de verhuur van licht- en geluidsapparatuur. Sinds 30 mei 2003 is zij een besloten vennootschap, daarvoor was Purple de handelsnaam van de vennootschap onder firma Purple Sound.
- JID organiseert jaarlijks met Pinksteren onder de naam 'Jazz in Duketowndagen' een jazzfestival in 's-Hertogenbosch. Op ongeveer 10 podia in de binnenstad treden verschillende artiesten op.
- Purple en JID deden sinds 1995 zaken met elkaar waarbij Purple in opdracht van JID het licht en het geluid verzorgde. Purple installeerde daartoe op diverse locaties van het festival haar geluids- en lichtapparatuur; deze apparatuur werd door personeel van Purple bediend.
- In verband met het in 2002 te houden festival heeft Purple JID op 16 januari 2002 een offerte gestuurd waarin per locatie was aangegeven welke sets apparatuur voor welke prijs konden worden geleverd. Onderaan deze offerte is vermeld: 'J.I.D. zorgt voor bewaking op Markt Parade en Uilenburg' (prod. 2 bij inl. dagvaarding). Vervolgens heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een herziene offerte van 16 februari 2002 voor een totaalbedrag van € 25.834,58 excl. btw.
- Bij brief van 20 februari 2002 heeft JID aan Purple bevestigd dat zij akkoord ging met laatstgenoemde offerte; in deze brief berichtte JID verder:'Er zal bewaking worden verzorgd voor de podia op de Uilenburg, de Parade en de Markt' (prod. 3 bij inl. dagvaarding).
- Bij brief van 29 maart 2002 heeft JID wederom bevestigd akkoord te gaan met de offerte van Purple, ditmaal voor een totaalbedrag van € 25.448,17 en heeft zij wederom aangegeven de bewaking op de genoemde podia te zullen verzorgen (prod. 5 bij inl. dagvaarding).
- Ten behoeve van de bewaking van de hiervoor genoemde podia heeft JID [bedrijf 1] ingeschakeld.
- Gedurende het festival is in de nacht van 19 op 20 mei 2002 of in de ochtend van 20 mei 2002 apparatuur van Purple ontvreemd van het podium op de Parade.
- [persoon 2], directeur van Purple, heeft namens Purple op 3 juni 2002 van deze diefstal aangifte gedaan bij de Regiopolitie Brabant-Noord/'s-Hertogen-bosch (prod. 7 bij inl. dagv.).
- Purple had haar materialen voor schade door dief-stal/inbraak verzekerd. De verzekeraar van Purple (waarvan ten processe niet in geschil is dat dit Delta Lloyd is geweest) heeft Purple schadeloos gesteld voor de door haar ten gevolge van de diefstal geleden schade.
- Bij brief van Marsh B.V. (hierna: Marsh) aan PWP Schade Experts (hierna: PWP) d.d. 7 februari 2005 heeft Marsh met betrekking tot de claim van Purple onder haar schadeverzekering het volgende bericht (prod. 3 bij cva): 'Naar aanleiding van uw brief van 2 februari 2005 kunnen wij u mededelen dat wij op 17 mei 2004 [persoon 7] (van PWP, toevoeging hof) telefonisch hebben geïnformeerd dat het dossier kan worden gesloten.'
- Bij emailbericht van 22 februari 2005 heeft [persoon 1] van Purple de penningmeester van JID het volgende bericht (prod. 3 bij cva): 'Met betrekking tot de perikelen rond de verzekeringsclaim op Jazz in Duketown, kan ik berichten dat ik vanmorgen schriftelijke verklaringen heb ontvangen van verzekeraar Marsh, waarin wordt verklaard dat het dossier wordt gesloten.
Hiermee komt een einde aan een lang slepende en vervelende kwestie.
Omdat ik u vandaag niet telefonisch kan bereiken en ik dit niet onnodig wil laten wachten, doe ik u deze kennisgeving per email.
Morgen; woensdag ben ikzelf niet op kantoor, maar laten wij wederzijds proberen om elkaar donderdag 24 januari even telefonisch te contacten om e.e.a. door te nemen en te bevestigen.
Kopieën van de brief van verzekeraar zal ik u vandaag per post doen toekomen.'
4.2.1. Purple en Delta Lloyd hebben JID voor de rechtbank 's-Hertogenbosch gedagvaard. Zij hebben gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, JID veroordeelt tot betaling aan hen van € 14.875,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2002, althans vanaf de dag der dagvaarding, en van € 929,39 wegens buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van JID in de kosten van het geding.
4.2.2. Bij mondeling vonnis van 25 november 2005 (opgenomen in het proces-verbaal van de op die datum gehouden comparitie) heeft de rechtbank JID opgedragen te bewijzen dat zij op basis van een verklaring of gedraging van Delta Lloyd heeft mogen aannemen dat [persoon 1] bevoegd was om namens Delta Lloyd afstand te doen van haar vordering tot schadevergoeding dan wel dat de tekortkoming ten aanzien van het niet terugleveren van de materialen niet aan haar kan worden toegerekend.
4.2.3. Met betrekking tot het tweede deel van voormelde bewijsopdracht overwoog de rechtbank dat JID er niet in was geslaagd de apparatuur van Purple in ongeschonden staat aan Purple terug te leveren en dat Purple daarvoor alleen dan niet aansprakelijk was indien die tekortkoming haar niet kon worden toegerekend. De rechtbank overwoog dat JID had aangevoerd dat zij voor adequate bewaking had gezorgd en dat van haar ten deze niet meer mocht worden verlangd. Volgens de rechtbank was het aan JID om die, door Purple betwiste, stelling te bewijzen.
4.2.4. In het vonnis van 29 november 2006 heeft de rechtbank ten aanzien van het karakter van de overeenkomst tussen Purple en JID voorts overwogen (r.o. 4.2): "In het midden kan blijven of de tussen partijen gesloten overeenkomst een huurovereenkomst dan wel, gezien het feit dat Purple Group tegen betaling ook personeel ter beschikking heeft gesteld, een overeenkomst sui generis was, nu op Jazz in Duketown in ieder geval de verplichting rustte om de apparatuur na afloop van de Jazz in Duketowndagen 2002 in ongeschonden staat aan Purple Group terug te geven".
De rechtbank achtte JID niet geslaagd in het haar bij het mondeling vonnis van 25 november 2005 opgedragen bewijs.
4.2.5. Bij het vonnis van 29 november 2006 heeft de rechtbank Delta Lloyd en Purple een bewijsopdracht gegeven met betrekking tot de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Purple. Delta Lloyd en Purple hebben van bewijslevering afgezien, waarna de rechtbank in het vonnis van 14 februari 2007 van het niet van toepassing zijn van de voorwaarden op de in het geding zijnde overeenkomst is uitgegaan.
4.2.6. Nadat de rechtbank JID bij tussenvonnis van 14 februari 2007 in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over de door Purple gestelde omvang van de dagwaarde van de verloren gegane microfoons, heeft de rechtbank JID bij het eindvonnis van 9 mei 2007 veroordeeld tot betaling aan Purple en Delta Lloyd van € 14.875,05, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2002, en tot betaling van € 929,39 aan buitengerechtelijke incassokosten. JID werd voorts in de proceskosten veroordeeld.
4.3. Tegen het tussenvonnis van 14 februari 2007 is geen grief gericht, zodat JID in haar hoger beroep tegen dat vonnis niet ontvankelijk zal worden verklaard.
4.4.1. In de grieven 1 en 3 stelt JID aan de orde dat zij uit de hiervoor gerelateerde brieven van Marsh aan PWP en van [persoon 1] van Purple aan haar in elk geval heeft mogen concluderen dat voor Purple de zaak was afgedaan en dat de schade van Purple was vergoed.
4.4.2. Deze grieven slagen ten aanzien van de door Purple ingestelde vordering. Nu de schade van Purple door haar verzekeraar is vergoed, is er van schade van Purple geen sprake meer en dient in elk geval haar vordering tot vergoeding van die schade te worden afgewezen. Indien en voor zover Purple jegens JID een vordering tot vergoeding van die schade had, is die vordering krachtens subrogatie op de verzekeraar overgegaan (art. 284 WvK (oud), thans art. 7:962 BW). In de inleidende dagvaarding heeft Purple overigens gesteld dat zij louter ter voorkoming van formele weren mede de onderhavige vorderingen heeft ingesteld.
4.4.3. Voor het overige heeft JID bij een verdere bespreking van de grieven 1 en 3 geen belang, gelet op hetgeen hierna ten aanzien van de overige grieven zal worden overwogen. Gelet op het voorgaande zal het hof de overige grieven alleen in verband met de door Delta Lloyd ingestelde vordering bespreken. Nu het hier gaat om een vordering van Purple die door subrogatie op Delta Lloyd is overgegaan, zal die vordering niettemin worden besproken als vordering van Purple op JID.
4.5.1. In de grieven 2, 4 en 5 stelt JID, kort samengevat, de al dan niet juistheid aan de orde van het oordeel van de rechtbank dat tussen Purple en haar in elk geval een overeenkomst is gesloten waaruit voor JID de verplichting voortvloeide om de apparatuur na afloop van de Jazz in Duketowndagen 2002 in ongeschonden staat aan Purple terug te geven. In grief 8 bestrijdt JID het oordeel van de rechtbank dat zij, JID, tegenover Purple is tekortgeschoten in haar verplichting tot bewaking van de podia. In grief 13 betoogt JID dat de rechtbank ten onrechte haar met het bewijs van haar stellingen heeft belast. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
4.5.2. Naar het oordeel van het hof stelt JID terecht dat de overeenkomst tussen partijen niet kan worden bestempeld als een huurovereenkomst. Van een in handen van JID stellen van de apparatuur voor een eigen gebruik door JID van de apparatuur is in dit geval geen sprake. Purple stelde de apparatuur weliswaar ter beschikking van JID door deze te installeren op de podia van JID maar de bediening van de apparatuur bleef in handen van het eigen personeel van Purple.
4.5.3. De vraag of in deze situatie al dan niet van een verplichting tot teruggave van de apparatuur kan worden gesproken is naar het oordeel van het hof niet relevant. De rechtbank overwoog voor dat geval op zichzelf terecht dat de enkele niet teruggave een tekortkoming oplevert waarvoor JID in beginsel aansprakelijk is tenzij zij feiten en omstandigheden zou stellen en, zo nodig, bewijzen, op grond waarvan die tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. In dit geval staat echter vast dat de apparatuur door een van buiten komende oorzaak, diefstal, is verdwenen en gaat het dus om de vraag of JID dan wel Purple het risico van de diefstal dient te dragen en, zo niet, of zij om andere redenen voor de schade van Purple ten gevolge van de diefstal aansprakelijk kan worden gehouden. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.5.4. Purple heeft zich er aanvankelijk wel op beroepen dat volgens haar algemene voorwaarden het risico van diefstal volledig voor rekening van JID kwam doch na de conclusie van de rechtbank dat deze voorwaarden niet tussen partijen van kracht waren geworden (r.o. 2.6 vonnis 14 februari 2007), hebben Delta Lloyd en Purple zich in hoger beroep niet meer op de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden beroepen, zodat ook in hoger beroep van het niet van toepassing zijn van die voorwaarden moet worden uitgegaan.
4.5.5. In een situatie als de onderhavige, waarin de apparatuur niet feitelijk door JID werd gebruikt en die apparatuur deels (tijdens de uitvoering) onder het toezicht stond van het eigen personeel van Purple en deels (indien dat personeel niet aanwezig was) onder toezicht van de bewaking - waarvan tussen partijen werd overeengekomen dat JID daarvoor zou zorgen -, ligt het naar het oordeel van het hof niet zonder meer voor de hand dat zonder een speciale afspraak tussen partijen daarover het risico van diefstal voor rekening van JID zou moeten komen. Gezien het feit dat Purple de apparatuur tegen schade ten gevolge van diefstal had verzekerd en het feit dat Purple met JID alleen is overeengekomen dat deze voor bewaking zou zorgen, moet er naar het oordeel van het hof juist van worden uitgegaan dat bij gebreke van een specifieke afspraak daarover het risico van diefstal voor rekening van Purple kwam/bleef en dat die diefstal alleen voor rekening van JID komt indien JID terzake die diefstal enig verwijt kan worden gemaakt.
4.5.6. Overigens stelt Purple zich in haar stellingen impliciet ook zelf op dat standpunt nu zij immers (naast haar beroep op een voor risico van JID komen van de diefstal op grond van de algemene voorwaarden) stelde dat de schade ten gevolge van de diefstal aan JID moet worden toegerekend omdat JID tekort was geschoten in haar verplichting om voor bewaking te zorgen. Het gaat, kortom, in het geschil tussen partijen uitsluitend om de vraag of JID wel (standpunt JID) of niet (standpunt Purple) aan haar bewakingsverplichting heeft voldaan.
4.5.7. Naar JID in grief 13 terecht stelt, rust in beginsel op Purple de (stelplicht en) bewijslast van haar stelling dat JID tekort is geschoten in haar bewakingsverplichting. De rechtbank heeft dat bij haar bewijsopdracht aan JID in het mondeling vonnis, indien zij daarbij JID daadwerkelijk met bewijs heeft willen belasten (zie hierna 4.5.8), miskend. De rechtbank heeft, wat er van het al dan niet moeten aannemen van een verplichting van JID tot teruggave ook zij, bij die bewijsopdracht een onterechte koppeling aangebracht tussen die verplichting en de uitsluitend ter discussie staande vraag of JID wel of niet aan haar verplichting om de bewaking te verzorgen heeft voldaan. Zoals hiervoor overwogen kan immers het verlies van de apparatuur ten gevolge van diefstal JID niet worden toegerekend indien JID van het zich voorgedaan hebben van de diefstal geen verwijt kan worden gemaakt.
4.5.8. In de rechtsoverwegingen die de rechtbank aan het tweede deel van de bewijsopdracht in het mondeling vonnis ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank overigens wel overwogen dat het bij de bewijsopdracht ging om de vraag of JID voor adequate bewaking had gezorgd. De overweging van de rechtbank 'dat zij bewezen achtte dat JID er niet in was geslaagd om gedurende de nachtelijke uren voor zodanige bewaking te zorgen dat de materialen weer aan Purple konden worden teruggeleverd' wekt de indruk dat de rechtbank op grond van het enkele feit dat de diefstal zich heeft voorgedaan voorshands tot een niet adequate bewaking heeft geconcludeerd. In zoverre zou het tweede deel van de bewijsopdracht in het mondeling vonnis mogelijk niet als een opdracht tot bewijs maar tot tegenbewijs moeten worden beschouwd.
4.5.9. Ook voor dat geval acht het hof de grief van JID tegen de haar gegeven bewijsopdracht echter gegrond nu uit het enkele feit dat zich een diefstal heeft voorgedaan nog niet kan worden geconcludeerd dat JID niet voor een adequate bewaking heeft gezorgd. De rechtbank heeft met haar invulling van de verplichting van JID om de bewaking te verzorgen - een zodanige bewaking dat de materialen weer aan Purple kunnen worden teruggeleverd - bovendien een uitleg aan de tussen partijen overeengekomen bewakingsverplichting gegeven die noch uit de stellingen van Purple noch uit de correspondentie tussen partijen over die verplichting kan worden afgeleid. Dit geldt temeer nu de zorg voor bewaking doorgaans een inspanningsverplichting en geen resultaatsverbintenis inhoudt en door Purple niet is gesteld dat te dezen tussen partijen anders zou zijn overeengekomen.
4.6.1. Het hof zal thans met inachtneming van het voorgaande bezien of tot een tekortschieten van JID in haar bewakingsverplichting kan worden geconcludeerd. Het hof zal bij die bespreking tevens de in grief 7 bestreden overweging 4.8 van het vonnis van 29 november 2006 betrekken. Nu beide partijen bij hun standpunten ten aanzien van de wel of niet adequate bewaking het handelen van [bedrijf 1] betrekken als aan JID toe te rekenen handelen, zal ook het hof daarvan uitgaan.
4.6.2. Het hof stelt allereerst vast dat door Purple niet is gesteld en ook overigens niet is gebleken dat tussen partijen over de verplichting van JID om te zorgen voor bewaking op de Markt, de Parade en de Uilenburg specifieke afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop die bewaking zou dienen te worden uitgevoerd. Van specifieke aanwijzingen van Purple voor die bewaking is evenmin gebleken. [persoon 2] van Purple heeft het niet gemaakt zijn van specifieke afspraken juist bevestigd in zijn verhoor als getuige. Bij dat verhoor verklaarde [persoon 2] dat zij geen concrete afspraken voor de bewaking hadden gemaakt met JID en dat zij geen nadere informatie hadden verstrekt over de op de podia aanwezige apparatuur.
4.6.3. Naar door Purple is gesteld vonden de Jazz in Duketown dagen in 2002 plaats in het Pinksterweekeinde van 18, 19 en 20 mei 2002. De diefstal (in de nacht van 19 op 20 mei 2002) heeft derhalve niet plaatsgevonden in de eerste nacht maar op een moment dat Purple in elk geval met de wijze van uitvoering door JID van haar verplichting tot het zorgen voor bewaking bekend was. Door Purple is niet gesteld dat zij op enig moment aan JID kenbaar heeft gemaakt dat zij de door JID verzorgde bewaking onvoldoende achtte.
4.6.4. De directeur van [bedrijf 1], [persoon 8], heeft bij zijn verhoor als getuige uiteengezet dat de podia van JID gedurende de uren dat het levendig was in de stad door twee man werden bewaakt en in de rustige uren door één man en dat er daarnaast een mobiele bewaker aanwezig was die tussen de podia patrouilleerde. Volgens [persoon 8] was er sprake van een beveiliging die zwaarder was dan gebruikelijk. De beveiligingsbeambten [persoon 3] en [persoon 4] verklaarden in soortgelijke zin en noemden deze vorm van beveiliging 'gebruikelijk voor evenementen als de Jazz in Duketowndagen' en 'een relatief zware vorm van beveiliging'. Ook de beveiligingsmedewerkster [persoon 5] verklaarde in deze zin. Volgens haar was er op of rond ieder podium in ieder geval één beveiligingsmedewerker en was dat een normale bezetting voor de nacht. De getuige [persoon 6], die in de nacht van de diefstal dienst had op het desbetreffende podium, heeft eveneens verklaard dat hij tot ongeveer 3.30 uur tezamen met een collega aanwezig is geweest en nadien alleen de bewaking heeft gedaan. Het hof ziet in deze verklaringen evenmin enige aanwijzing dat de door JID verzorgde bewaking niet als een adequate bewaking zou kunnen worden bestempeld.
4.6.5. Purple heeft na de getuigenverhoren in eerste aanleg nog wel gesteld dat uit de verklaring van [persoon 6] blijkt dat deze het podium deels vanuit een auto op enige afstand heeft bewaakt. Enige reden waarom de bewaking dientengevolge niet adequaat zou moeten worden geoordeeld is door Purple echter niet aangevoerd. Gegeven het feit dat [persoon 6] ook heeft verklaard dat hij vanaf die plaats de voorzijde van het podium (en daarmee, naar met hof aanneemt, het aan die zijde open zijnde podium) kon waarnemen, kan uit voormelde verklaring van [persoon 6] naar het oordeel van het hof niet zonder meer worden geconcludeerd dat de bewaking onvoldoende is geweest.
4.6.6. Na de getuigenverhoren heeft Purple voorts, onder verwijzing naar de verklaring van [persoon 6], gesteld dat JID heeft nagelaten het beveiligingspersoneel te informeren over de aard van de op het podium aanwezige apparatuur. Ten aanzien van dat verwijt stelt JID terecht dat, indien specifieke instructies gewenst zouden zijn geweest, het bij uitstek op de weg van [persoon 2] en het personeel van Purple zou hebben gelegen om die instructies, al dan niet via JID, aan de beveiliging te geven. Zij kenden bij uitstek de apparatuur die op de verschillende podia aanwezig was en waren de meest aangewezen personen om eventuele bijzonderheden betreffende die apparatuur onder de aandacht van JID en/of het beveiligingsbedrijf te brengen.
4.6.7. Het voorgaande betekent dat naar het oordeel van het hof door Purple onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat JID in haar verplichting om de bewaking op de podia op de Uilenburg, de Parade en de Markt te verzorgen tekort is geschoten en dat ook overigens van een dergelijk tekortschieten ten processe niet (voldoende) is gebleken.
4.7.1. Gelet op het hiervoor overwogene slagen de grieven 2, 4, 5, 7, 8 en 13 en kunnen de grieven 6, 9, 10, 11, 12 en 14 verder onbesproken blijven. De vonnissen van 25 november 2005, 29 november 2006 en 9 mei 2007 moeten worden vernietigd. Ook ten aanzien van Delta Lloyd moeten de vorderingen worden afgewezen. Aan het door Delta Lloyd bij memorie van antwoord gedaan aanbod tot bewijs wordt als niet ter zake dienende voorbij gegaan nu door Delta Lloyd en Purple geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.7.2. Delta Lloyd en Purple zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg en in die van het hoger beroep worden verwezen. Over deze kosten zal de door JID gevorderde wettelijke rente van art. 6:119 BW worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak. Het hof zal deze uitspraak, zoals door JID gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
verklaart JID niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 14 februari 2007;
vernietigt de vonnissen van 25 november 2005, 29 november 2006 en 9 mei 2007 en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Delta Lloyd en Purple af;
veroordeelt Purple Group en Delta Lloyd in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van JID worden begroot op € 550,-- aan verschotten en € 1.808,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 545,85 aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat in het hoger beroep, en bepaalt dat bij niet betaling over deze bedragen de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman,
Fikkers en Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 september 2009.