4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellant] heeft in 2000 van [persoon 1] een perceel met opstallen gekocht en geleverd gekregen, gelegen aan het [adres 1] te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Het perceel ligt op de hoek van het [adres 1] en de [adres 2].
b. [persoon 1] heeft in 1983 aan de linkerzijde van de woning, aan de zijde van de [adres 2], een garage gebouwd. Omdat het bouwplan groter was dan het te bebouwen stuk van zijn perceel heeft hij een strook grond van de gemeente gekocht.
c. Van de voorzijde van het perceel bezien ligt links van die aangekochte strook grond een strook grond van ongeveer 40 cm breed over de gehele lengte van het perceel [adres 1], door partijen aangeduid als de gele strook grond. Links naast de gele strook grond, van de voorkant van het perceel tot het begin van de garage, bevindt zich een strook grond van eveneens ongeveer 40 cm breed, door partijen aangeduid als de groene strook grond. De grond langs de [adres 2] naast deze groene en gele strook grond is door de gemeente ingericht als groenstrook.
d. In 1983 heeft [persoon 1] een erfafscheiding geplaatst waarbij hij de groene en de gele strook grond bij zijn tuin heeft getrokken. Hij heeft de aldus omheinde grond, inclusief de gele en de groene stook, ingericht als tuin en oprit.
e. In 2001 heeft [appellant] het door [persoon 1] destijds op de grens van de groene strook grond en de groenstrook van de gemeente geplaatste hekwerk verwijderd en vervangen door een lage taxushaag.
f. Op de grens tussen de groene strook grond en de groenstrook van de gemeente staat een els die door de gemeente in 1970 is geplant. Het door [persoon 1] geplaatste hek sloot aan weerzijden aan op de stam van de boom. Datzelfde is het geval met de naderhand door [appellant] geplante taxushaag.
g. In een brief van 23 januari 2004 schreef [appellant] aan de gemeente:
"(...)
Grenzend aan de hoek van mijn perceel (...), gelegen op het kruispunt [adres 1] en [adres 2], staat op gemeentegrond een fraaie, maar tamelijk grote boom. De stam van deze (gemeente-)boom staat ongeveer 0,5 meter naast mijn perceel en oprit.
(...)"
[appellant] verzocht in deze brief de gemeente de boom te snoeien.
h. De gemeente schreef in reactie daarop per brief van
13 mei 2004 aan [appellant] dat was geconstateerd dat [appellant] zijn oprit en tuin heeft uitgebreid op gemeentegrond. De gemeente verzocht [appellant] het in gebruik genomen stuk gemeentegrond te ontruimen en terug te gaan binnen de erfgrens van zijn perceel.
i. Tussen partijen is vervolgens een correspondentie gevoerd, waarbij [appellant] zich erop beriep dat hij door verjaring eigenaar van de grond was geworden. Bij brieven van 10 oktober 2006 en 17 oktober 2006 heeft de gemeente aan de advocaat van [appellant] geschreven dat zij akkoord ging met verjaring voor wat betreft de gele strook grond, maar niet voor wat betreft de groene strook. De gemeente lichtte dit aldus toe: zij achtte het aannemelijk dat de familie [persoon 1] destijds de gele strook grond nodig had om achterom te kunnen gaan, maar voor de groene stook gold dat niet.
j. Bij dagvaarding van 4 juni 2007 vorderde [appellant] - kort gezegd - een verklaring voor recht dat de groen gearceerde strook grond krachtens verkrijgende verjaring in eigendom is gaan behoren aan [appellant] en veroordeling van de gemeente om medewerking te verlenen aan het doorvoeren van zodanige kadastrale aanpassingen en aanpassingen van de openbare registers dat daaruit kan worden afgeleid dat [appellant] inmiddels eigenaar is van de bedoelde groen gearceerde strook grond, op straffe van een dwangsom.
k. De gemeente vorderde in reconventie - kort gezegd - [appellant] te veroordelen tot ontruiming van het perceel kadastraal bekend gemeente Nuenen c.a. sectie F 2506, op verbeurte van een dwangsom.
l. Nadat de kantonrechter een comparitie had gehouden op de locatie [adres 1] te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten heeft hij de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en de vordering van de gemeente in reconventie toegewezen. De kantonrechter overwoog dat moet worden aangenomen dat de rechtsvoorganger van [appellant] de groene strook grond niet te goeder trouw in gebruik heeft genomen. Daarom moet worden uitgegaan van een termijn voor verkrijgende verjaring van 20 jaar. Deze termijn zou, nu de inbezitneming van de groene strook grond plaatsvond in 1983, in 2003 zijn verstreken, wanneer [appellant] het bezit op dezelfde wijze zou hebben voorgezet als zijn rechtsvoorganger. De kantonrechter oordeelde dat dat niet het geval was, gelet op de brief van [appellant] van 23 januari 2004, waarin [appellant] te kennen gaf dat de boom ongeveer een halve meter naast zijn perceel en oprit staat. Deze afstand is ongeveer de breedte van de groene strook. [appellant] heeft de groene strook grond dus kennelijk niet in bezit genomen en zich als eigenaar daarvan gedragen. Toen het debat tussen partijen over de groene strook grond in het jaar 2004 ontstond, was de termijn van 20 jaar nog niet ten gunste van [appellant] verstreken, aldus de kantonrechter.