Zij hebben ieder bevestigd dat zij samen in het hotel [naam hotel] op de [land] hebben verbleven en aldaar [medepleger 1] hebben gezien. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte nog verklaard dat hij door [medeverdachte 2] [naam] werd genoemd en dat daardoor de andere gasten in het hotel hem ook [naam] noemden.
- De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [medepleger 1] in het hotel een aantal keren contact heeft gehad met twee mannelijke personen [naam] en [naam] genaamd. De getuigen hebben bij een fotoconfrontatie de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] herkend als de personen die zij kennen als [naam] en [naam].
- Ook [medepleger 1] heeft bij een fotoconfrontatie de verdachte en voornoemde medeverdachte aangewezen als de twee mannen die zij [naam] en [naam] noemde en van wie zij instructies kreeg tijdens haar verblijf in de [land]. Zo heeft [verdachte] [medepleger 1] vóór haar vertrek gezegd dat zij haar vorige vliegticket moest verbranden en dat zij bij het uitchecken de rekening op naam van [medeverdachte 2] moest zetten. Ook zei hij dat hij haar koffer bij zich zou houden, dat hij die later zou toesturen als zij weer in Nederland was, en dat in plaats daarvan zij een andere koffer zou krijgen. Deze [verdachte] zou haar haar eigen koffier toesturen als [medepleger 1] weer in Nederland was.
- [medepleger 1] is vervolgens samen met verdachte eerst in een taxi naar [pleegplaats] gegaan en daarna met de bus naar [pleegplaats], alwaar ze de medeverdachte [medeverdachte 2] hebben getroffen. Op aangeven van verdachte is [medepleger 1] met een andere, onbekend gebleven man, die toen bij [medeverdachte 2] was, naar [pleegplaats] gereden. Onderweg heeft de onbekende man aan [medepleger 1] twee vliegtickets gegeven, een met bestemming [pleegplaats] en de ander van [pleegplaats] naar [land 2]. Tegen [medepleger 1] is gezegd dat zij op de luchthaven de twee tickets moest inchecken zodat de koffer, wanneer [medepleger 1] in [pleegplaats] zou aankomen, meteen door zou gaan naar [land 2] terwijl [medepleger 1] in [pleegplaats] zou blijven. Vervolgens heeft die onbekende man haar afgezet bij een motel waar de koffer al voor haar klaarstond. Met een taxi is [medepleger 1] alleen naar het vliegveld gegaan, alwaar ze vervolgens door de douane is aangehouden.
- [medepleger 1] is meegelopen naar het röntgenapparaat voor uitgaande bagage en zag daar de grijze koffer staan die zij eerder bij de vertrekbalie had afgegeven. Aan de koffer was een label bevestigd dat gelijk was aan het label dat bij de controle voor het vertrek werd aangebracht. Het bevatte dezelfde letters, te weten [letters]. Op verzoek heeft [medepleger 1] de koffer geopend met de code 000 en later op het politiebureau bleken in de koffer meerdere rechthoekige pakjes te zitten.
- De in [pleegplaats] aan [medepleger 1] gegeven telefoonnummers die zij in de [land] kon bellen, welke volgens haar van [medeverdachte 2] en [verdachte] waren, zijn de nummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Blijkens de belhistorie van het nummer [telefoonnummer] is in de maanden juni en juli 2006 veelvuldig gebeld met de vier nummers (te weten: [telefoonnummer], [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]) die achterop een visitekaartje stonden geschreven, welk kaartje bij de medeverdachte [medeverdachte 2] op 5 augustus 2006 bij zijn fouillering is aangetroffen.
- Medeverdachte [medepleger 2] heeft verklaard dat [betrokkene] haar op 27 juni 2006 gevraagd heeft of zij kon regelen dat er een meisje “op transport kon”. Zij heeft vervolgens het telefoonnummer, eerder in gebruik bij [medeverdachte 2] gebeld maar kreeg een haar onbekende man aan de telefoon.
Zij heeft deze man gevraagd of er een meisje op transport kon. Een paar dagen later kreeg ze van deze man te horen dat het kon. Met “op transport gaan” wordt bedoeld naar het buitenland gaan om cocaïne te halen. Vervolgens heeft zij van [betrokkene] de naam van [medepleger 1] doorgekregen.
- Op 4 juli 2006 is [medepleger 2] op verzoek van [betrokkene] naar het [naam plein] in [pleegplaats] gegaan om [medeverdachte 1] te ontmoeten. Zij heeft [medeverdachte 1] op het terras bij een horecagelegenheid op het [naam plein] ontmoet. [medepleger 1] was daar toen ook maar zij zat binnen in het etablissement. [medeverdachte 1] heeft [medepleger 2] gevraagd of zij vervoer kon regelen voor [medepleger 1] naar [pleegplaats]. Opnieuw heeft [medepleger 2] gebeld met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] om het vervoer te regelen, waarbij zij die andere man aan de lijn kreeg en die haar mededeelde dat het vervoer zou worden geregeld.
- [medepleger 2] heeft vervolgens op verzoek van [medeverdachte 1] [medepleger 1] naar een hotel in [pleegplaats] gebracht en zij, [medepleger 2], heeft de hotelkamer betaald met geld dat ze van [medeverdachte 1] had gekregen. Ze had van [medeverdachte 1] € 100,00 gekregen.
- De volgende dag is zij met [medepleger 1] en twee onbekend gebleven jongens naar het vliegveld in [pleegplaats] gereisd. [medepleger 1] kreeg van één van die twee jongens een ticket, telefoon en zakgeld. [medepleger 2] verklaart verder dat zij, [medepleger 2], wist dat het om een transport van drugs zou gaan.
- Uit historische printgegevens van telefoonverkeer op 4 juli 2006 blijkt dat er die dag ‘s ochtends telefonisch contact is geweest tussen de telefoonnummers in gebruik bij respectievelijk [medeverdachte 1] en [medepleger 1] en dat ’s avonds een poging tot contact is gewaagd en dat op diezelfde dag ’s avonds tevens telefonisch contact is geweest tussen de telefoonnummers in gebruik bij respectievelijk [medeverdachte 1] en [medepleger 2].
- [medepleger 2] heeft met betrekking tot de medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat zij hem al een paar jaar kent en dat hij eerder betrokken is geweest bij drugstransporten en dat daarbij volgens [medeverdachte 2] eigenlijk alleen blanke mensen ingezet kunnen worden om “te vliegen”.
- [medeverdachte 2] is zelf op 5 augustus 2006 (dus na de ontmoeting met [medepleger 1] op de [land]) op Schiphol aangehouden, komende uit [land 3], met 10 kilo cocaïne in zijn koffer. Voor dit feit is hij veroordeeld.
- Bij een fotoconfrontatie heeft [medepleger 2] de medeverdachte [medeverdachte 2] herkend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij nog verklaard dat zij het nummer van [medeverdachte 2] heeft gebeld en niet van iemand anders, omdat [medeverdachte 2] over de juiste contacten beschikte.
- De getuige [getuige 3], een vroegere partner van de medeverdachte [medeverdachte 1], heeft verklaard dat zij “het één en ander weet” over [medepleger 1].
Zij heeft een foto van [medepleger 1] gezien op het fototoestel van [medeverdachte 1]. Zij verklaart dat [medeverdachte 1] haar vertelde dat hij een meisje naar de [land] zou sturen en dat zij wist dat dit voor drugs was. Zij had in de krant gelezen dat er een meisje uit [pleegplaats] opgepakt was in de [land] voor het smokkelen van drugs. Zij heeft tevens een uitzending van Hart van Nederland gezien, in welke uitzending over [medepleger 1] gesproken werd, en zag dat de uitzending ging over het meisje dat zij op het fototoestel van verdachte had zien staan. Verder verklaart [getuige 3] dat zij [medeverdachte 1] wel eens heeft horen bellen over “het feit dat ze ging vertrekken over hoe laat ze dan wegging”, over “hoe laat het vliegtuig dan wegging” en dat ze met “ze” [medepleger 1] bedoelde. Ze verklaart verder dat hij erg druk bezig was met bellen over de vertrektijd.