Parketnummer : 20-002765-08
Uitspraak : 12 oktober 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 juli 2008 in de strafzaak met parketnummer 03-703920-07 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] over Worms op 17 november 1971,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een gedeelte van EUR 921,68 toegewezen. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering is toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van de eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 2.891,08.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2007 tot en met 26 oktober 2007 in de gemeente [plaats] opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] heftig (heen en weer) te schudden (waardoor ernstig hersenletsel door het schudden van het hoofd is ontstaan) en/of door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op het hoofd te stompen en/of te slaan, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2007 tot en met 26 oktober 2007 in de gemeente [plaats], ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] heftig (heen en weer) heeft geschud en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op het hoofd heeft gestompt en/of heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2007 tot en met 26 oktober 2007 in de gemeente [plaats], aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (te weten ernstig hersenletsel) door opzettelijk meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] heftig (heen en weer) te schudden en/of door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op het hoofd te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 oktober 2007 tot en met 26 oktober 2007 in de gemeente [plaats] opzettelijk [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer] heftig heen en weer te schudden en meermalen op het hoofd te stompen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt alsdan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem primair ten laste gelegde. Hiertoe is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Niet zonder gerede mate van twijfel kan worden vastgesteld, dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge het handelen van verdachte. Immers, gelet op de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde deskundigen Van Rijn, Boele, Mooy en Maes is niet uit te sluiten, dat [slachtoffer] is overleden, tengevolge van de stofwisselingsziekte waar hij aan leed.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige dr. A. Maes haar conclusie bevestigd, dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van ernstig hersenletsel door krachtig schudden in combinatie met heftig botsend geweld op het hoofd. Zij heeft gesteld dat niet uit te sluiten is dat de stofwisselingsziekte waaraan [slachtoffer] leed, een bijdrage heeft geleverd aan het intreden van de dood, doch dat zij over de vraag of dit inderdaad het geval is geweest als deskundige geen uitspraak kan doen, nu de beantwoording van deze vraag buiten haar deskundigheid valt. In dit kader acht het hof relevant de ter terechtzitting in hoger beroep door de deskundige dr. Mooy afgelegde verklaring dat de oogbloeding, zoals zij deze bij [slachtoffer] heeft aangetroffen, nimmer is beschreven in het kader van de specifieke stofwisselingsziekte waaraan [slachtoffer] leed, terwijl de situatie waarin zij het oog van [slachtoffer] heeft aangetroffen volledig past bij schudden, al dan niet in combinatie met harde klappen.
Wat betreft de door de raadsman geopperde mogelijkheid, dat de stofwisselingsziekte waaraan [slachtoffer] leed, mogelijk de doodsoorzaak is, wijst het hof voorts nog op het volgende. De deskundige dr. Van Rijn, ter terechtzitting in hoger beroep gehoord, heeft verklaard dat hij in het hoofd van [slachtoffer] bloed tussen het bot en het harde hersenvlies heeft aangetroffen. Reagerend op deze verklaring van dr. Van Rijn heeft dr. Boele, deskundige op het gebied van stofwisselingsziekten, ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het feit dat op de door Van Rijn genoemde plek bloed is aangetroffen, niet het gevolg kan zijn van de geconstateerde stofwisselingsziekte.
Op grond van bovenstaande verklaringen van de in hoger beroep gehoorde deskundigen, bezien in samenhang met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, is naar het oordeel van het hof in redelijkheid uit te sluiten dat de doodsoorzaak het gevolg is van de betreffende stofwisselingsziekte, maar dat de dood het onmiddellijk gevolg is van het schudden en het op het hoofd stompen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. In zoverre is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de persoon van verdachte is een multidisciplinair onderzoek gedaan door E.E.M. Mol, psychiater, A.J. Verheugt, psycholoog en M. Verhoeven, forensisch milieuonderzoeker. Zij hebben van dat onderzoek een (gezamenlijk) rapport opgemaakt, gedateerd 4 maart 2008. Dit rapport vermeldt - zakelijk weergegeven - onder meer als onderzoeksbevindingen:
- bij betrokkene is sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van ernstige alcoholafhankelijkheid met daarnaast cocaïnemisbruik. Daarnaast is er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en tevens, gezien het al vele jaren ernstig disfunctioneren op meerdere levensgebieden, een persoonlijkheidsstoornis met vooral afhankelijke en ontwijkende kenmerken;
- ten tijde van het ten laste gelegde waren de alcoholafhankelijkheid (betrokken was ernstig onder invloed van alcohol), de zwakbegaafdheid en de persoonlijkheidsstoornis aanwezig;
- de combinatie van de zwakbegaafdheid, de persoonlijkheidsstoornis en de alcoholverslaving maken hem tot een man die in de gegeven situatie een beperkte keuzevrijheid heeft gehad om tot een volwassen oplossingsrichting te komen.
Op grond van de bovenstaande onderzoeksbevindingen komt het hof tot het oordeel dat het bewezen verklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Op te leggen straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Door de raadsman is bepleit dat, mede gelet op de persoon van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een kortere duur dan vier jaar op zijn plaats is. In dit kader heeft de raadsman verwezen naar straffen die zijn opgelegd in, volgens de raadsman, vergelijkbare zaken. Voorts is de raadman van mening dat, gelet op de persoon van verdachte en de relatief lage kans op recidive, met oplegging van een TBS met voorwaarden kan worden volstaan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zijn eigen jonge kind van het leven beroofd. Daarmee heeft hij dat kind het meest kostbare, het recht op leven, ontnomen. Dat hij daarmee ook heel veel leed heeft veroorzaakt bij de moeder en andere nabestaanden behoeft geen nader betoog.
In geval een dergelijk feit wordt gepleegd door een volledig toerekeningsvatbare dader is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur in beginsel op zijn plaats. Nu verdachte echter verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en hij niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld, is het hof in de onderhavige zaak, evenals de rechtbank, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden is.
Het hof heeft acht geslagen op de door de raadsman genoemde rechterlijke beslissingen in soortgelijke zaken. Het hof heeft daarin echter geen aanleiding gevonden om tot strafmatiging te komen. Daartoe zijn de feiten en omstandigheden waaronder het in deze bewezen verklaarde is begaan te verschillend.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het hiervoor reeds genoemde multidisciplinair rapport van 4 maart 2008 en de door de gedragsdeskundigen Mol en Verheugt ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen. Op grond van hun onderzoeksbevindingen komt het hof tot het oordeel
- dat de combinatie van de ernstige alcoholafhankelijkheid, de zwakbegaafdheid en de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene (en daarmee samenhangend het onvermogen tot het aangaan van een blijvende betekenisvolle relatie) bij toekomstige relationele stress opnieuw aanleiding kan geven tot strafbare feiten als thans bewezen is verklaard en;
- dat de ernst van de stoornissen, de ernst van het tenlastegelegde, de duidelijke samenhang tussen de stoornissen en het tenlastegelegde én het gevaar voor recidive met betrekking tot een soortgelijke delictsituatie noodzakelijk maken dat behandeling in een gedwongen gesloten kader zal dienen plaats te vinden.
Met de raadsman onderkent het hof, dat verdachte thans serieus gemotiveerd lijkt om in het kader van aan een terbeschikkingstelling te verbinden voorwaarden een (ambulante) behandeling te ondergaan, maar met name tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven combinatie van alcoholafhankelijkheid, zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsstoornis oordeelt het hof die motivatie, mede ingegeven door de structuur die verdachte thans in detentie wordt geboden, een te zwakke basis. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de omstandigheid dat, zoals de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen ter terechtzitting in hoger beroep ook als hun verwachting hebben uitgesproken, juist in een gedwongen kader in relatief korte tijd een goede basis kan worden gelegd tot verantwoorde terugkeer in de samenleving. Tegen deze achtergrond zal het hof dan ook - in lijn met de vordering van de advocaat-generaal - in de beslissing een advies opnemen omtrent het aanvangstijdstip.
Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Dit feit is door verdachte begaan vanuit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De algemene veiligheid van personen eist de oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte, alsmede dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt bovendien opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof neemt ook hier (mede) in aanmerking de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde en de inhoud van voornoemde rapportage die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.891,08. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 921,68.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof merkt daarbij op dat nabestaanden ingevolge artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering slechts aanspraak kunnen maken op vergoeding van zaakschade. Dit impliceert dat in deze zaak slechts de vergoeding van de kosten samenhangende met de crematie (EUR 333,- + EUR 248,58 + EUR 175,18) toewijsbaar is. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de door het hof opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert dat de maatregel van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gebracht, bij voorkeur op het moment dat verdachte voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking zou komen.
Gelast de teruggave aan [benadeelde] van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- bed, babymeubel, compleet babymeubel, ledikant en ladekast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor een bedrag van EUR 756,76 (zevenhonderdenzesenvijftig euro en zesenzeventig cent) toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 756,76 (zevenhonderdenzesenvijftig euro en zesenzeventig cent).
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], domicilie kiezende te (1076 CJ) [plaats] ten kantore van mr. C. van Oppen, aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 756,76 (zevenhonderdenzesenvijftig euro en zesenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. S.C. van Duijn,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 12 oktober 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.