ECLI:NL:GHSHE:2009:BK0346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.029.817
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Milar
  • J. Lamers
  • A. Renckens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoeftebepaling partneralimentatie en peildatum verdeling conform overeenkomst tussen partijen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake de behoeftebepaling van partneralimentatie en de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man, appellant in principaal appel, heeft verzocht om de bestreden beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en opnieuw te bepalen dat partijen in de behoefte van hun kind [B.] moeten voorzien naar rato van ieders draagkracht. De vrouw, geïntimeerde in principaal appel en appellant in incidenteel appel, heeft de verzoeken van de man bestreden en zelf verzoeken ingediend om de bestreden beschikkingen op bepaalde punten te vernietigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 september 2009, waarbij beide partijen en hun advocaten zijn gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en de brief van de advocaat van de vrouw. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld. De man betwistte de hoogte van de alimentatie en de wijze van waardering van de huwelijksgoederengemeenschap.

Het hof heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de echtscheiding, maar heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [B.] vastgesteld op € 550,-- per maand. De rechtbank had eerder de alimentatie voor de vrouw vastgesteld, maar het hof heeft de behoefte van de vrouw beoordeeld aan de hand van de 'hofmethode'. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat zij over een vermogen beschikt dat haar in staat zou stellen zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd, met inachtneming van de overwegingen in deze beschikking.

Uitspraak

PJ
13 oktober 2009
Sector Civiel recht
Zaaknummer HV200.029.817/01
Zaaknummer eerste aanleg 175998 / FA RK 08-2880
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna: de man,
advocaat: mr. V.F. van Nielen-Westerouen van Meeteren,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. G.L. Brokking-van Alphen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de op 8 januari 2009 door de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen gegeven beschikking, zoals die is gewijzigd bij beschikking van die rechtbank van 19 februari 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2009, heeft de man verzocht de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat partijen in de behoefte van [B.] voorzien naar rato van ieders draagkracht;
- te bepalen dat de bijdrage door de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw wordt gesteld op nihil;
- te bepalen dat als peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap zal gelden de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) in de registers van de burgerlijke stand, dan wel de datum van verdeling;
- de door de man te betalen gebruiksvergoeding te bepalen als vermeld onder grief IV;
- de waarde van de onderneming te bepalen als vermeld onder grief V.
2.2. Bij verweerschrift (door de vrouw aangeduid als memorie van antwoord) met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2009, heeft de vrouw de verzoeken van de man bestreden. Zij heeft daarbij zelf incidenteel appel ingesteld en daarin verzocht voormelde beschikkingen op nader te noemen punten te vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de latente belastingclaim op de FOR en de stille reserves worden gesteld op 40%, subsidiair 42%;
- de man te veroordelen om de inkomstenbelasting 2008 te dragen als gevolg van het feit dat de resultaten in de onderneming voor zijn rekening komen, subsidiair het eigen vermogen van de onderneming per 14 mei 2008 bij de verdeling te betrekken;
- de man te veroordelen om de rente-inkomsten over de spaartegoeden over de periode van 1 januari 2008 tot 14 mei 2008, zoals jaarlijks uitgekeerd begin opvolgend jaar, bij helfte met de vrouw te verdelen;
- de man te veroordelen tot betaling van de helft van de ten behoeve van [B.] over het tweede kwartaal van 2008 ontvangen kinderbijslag;
- de man te veroordelen tot betaling van de kosten van de “tweede” toedeling van de woning van de vrouw.
2.3. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juni 2009, heeft de man de verzoeken van de vrouw in het incidenteel appel bestreden.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 december 2008;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 28 augustus 2009.
2.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 september 2009.
Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift en het incidenteel beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op 24 april 1981met elkaar gehuwd.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Die beschikking is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2. Uit het huwelijk van partijen zijn te Veldhoven geboren:
- [A.] op [geboortejaar];
- [B.] op [geboortejaar].
Het gezag over deze kinderen berust bij partijen gezamenlijk.
De hoofdverblijfplaats van [A.] is bij de man, die van [B.] bij de vrouw.
4.3. Bij de bestreden beschikking van 8 januari 2009 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw voor [B.] te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 575,-- per maand met ingang van de datum van die beschikking. De door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie heeft de rechtbank bij die beschikking vastgesteld op € 987,-- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank heeft bij die beschikking de verdeling van de huwelijksgoederenge-meenschap van partijen vastgesteld zoals is vermeld in de rechtsoverwegingen 2.29 t/m 2.91 van die beschikking. De door de man aan de vrouw te betalen vergoeding voor het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning heeft de rechtbank vastgesteld op € 746,91 per maand.
Met die alimentatiebeslissingen en met de wijze van waardering van een aantal bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap en met de gebruiksvergoeding kan de man zich niet verenigen.
Het door de vrouw ingestelde incidenteel appel strekt ertoe dat een aantal bestanddelen in de verdeling wordt betrokken die de rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten.
Partiële niet-ontvankelijkheid
4.4. Het door de man ingestelde hoger beroep is mede gericht tegen de bij de beschikking van 8 januari 2009 tussen partijen uitgesproken echtscheiding.
Tegen die beslissing heeft de man echter geen grieven aangevoerd. Evenmin betwist hij dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, zodat de vereiste echtscheidingsgrond aanwezig is. In zoverre kan de man dus niet worden ontvangen in zijn hoger beroep.
4.5. De man kan evenmin worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dat strekt tot vernietiging van de op 19 februari 2009 door voormelde rechtbank tussen partijen gegeven beschikking als zodanig. Die beschikking is een herstelbeschikking, waartegen het rechtsmiddel van hoger beroep niet open staat.
Het hof zal - evenals kennelijk de vrouw - het hoger beroep van de man in die zin interpreteren dat het is gericht tegen de beschikking van 8 januari 2009, zoals deze is komen te luiden na herstel bij de beschikking van 19 februari 2009.
Kinderalimentatie
4.6. De rechtbank heeft de door de man voor [B.] te bedragen onderhoudsbijdrage conform het verzoek van de vrouw vastgesteld op € 575,-- per maand, te voldoen met ingang van de datum van de bestreden beschikking. De man betwist zijn draagkracht tot betaling van deze bijdrage niet. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij ook de behoeftigheid van [B.] niet langer ter discussie stelt.
Tussen partijen staat vast dat voormeld bedrag de totale behoefte van [B.] is.
Het hof is met de man van oordeel dat beide partijen naar rato van hun draagkracht dienen te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van [B.].
4.7. In de door haar als productie 7 bij de brief van haar advocaat van 28 augustus 2009 overgelegde draagkrachtberekening heeft de vrouw het voor een bijdrage voor [B.] te bestemmen gedeelte van haar draagkrachtruimte (70%) becijferd op
€ 64,-- per maand. Van die berekening gaat het hof uit, nu de man deze niet, althans onvoldoende, heeft betwist.
4.8. De man is zelfstandig ondernemer. Hij heeft een schildersbedrijf dat wordt gedreven als eenmanszaak. Aan zijn zijde is de rechtbank uitgegaan van een winst uit onderneming van € 81.000,--. Dat bedrag stemt nagenoeg overeen met het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2005 t/m 2007 (€ 81.573,67).
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat weliswaar kan worden uitgegaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat van de onderneming over de laatste drie jaren, maar dat het inmiddels bekende bedrijfsresultaat over 2008 in het gemiddelde moet zijn betrokken. Als dat gebeurt beloopt het gemiddelde bedrijfsresultaat volgens hem € 79.009,--. Tegenover de betwisting daarvan door de vrouw heeft de man het resultaat over 2008 niet aangetoond en is het ook anderszins niet aannemelijk geworden. Weliswaar heeft de man tijdens de mondelinge behandeling verzocht (onder meer) de jaarstukken 2008 in het geding te brengen, maar gelet op de daartegen door de vrouw gemaakte bezwaren heeft het hof dat verzoek afgewezen. De man is naar het oordeel van het hof ruimschoots in de gelegenheid geweest die stukken tijdig in het geding te brengen. In zijn verweerschrift in het incidenteel appel van 25 juni 2009 heeft hij immers al aangegeven dat hij sinds kort kan beschikken over de jaarstukken 2008.
Dat de man, zoals hij in dat verweerschrift heeft gesteld “desgewenst” die jaarstukken zou overleggen en het hof hem niet heeft uitgenodigd zulks ook daadwerkelijk te doen is een omstandigheid die volledig voor zijn rekening en risico komt. Het is immers aan de man zijn standpunten genoegzaam te onderbouwen op de wijze die hij verkiest.
Ook het hof gaat daarom uit van een bruto jaarinkomen van € 81.000,--.
Evenals de rechtbank betrekt het hof omgangskosten van € 90,-- per maand in de berekening van de draagkracht van de man. De vrouw heeft onvoldoende argumenten aangevoerd op grond waarvan die kosten, zoals zij wil, buiten beschouwing zouden moeten blijven.
In het kader van de draagkrachtvergelijking ter bepaling van het aandeel van ieder van partijen in de kosten van verzorging en opvoeding van [B.] merkt het hof de man aan als alleenstaande. Met de kosten voor [A.] (de dochter van partijen die bij de man woont en volledig tot diens last komt) van € 575,-- per maand houdt het hof rekening als component van het draagkrachtloos inkomen.
Voor het overige houdt het hof rekening met de lasten en de fiscale aspecten waarvan ook de rechtbank is uitgegaan.
Een en ander leidt tot een voor een bijdrage voor [B.] te bestemmen gedeelte van de draagkrachtruimte van de man (70%) van € 1.393,-- per maand.
4.9. Het vorenstaande leidt tot een berekening van het aandeel van de vrouw in de kosten van [B.] op 64/1457 x € 575,-- = € 25,25 per maand en van dat van de man van de man 1393/1457 x € 575,-- = € 549,75. Het hof zal de door de man te betalen bijdrage voor [B.] vaststellen op € 550,--
In zoverre slaagt de eerste grief van de man.
Weliswaar heeft de vrouw in de brief van haar advocaat van 28 augustus 2009 opgemerkt dat de man samenwoont en dat zijn partner in staat geacht moet worden de helft van de woonlast te voldoen, maar dat nu de vrouw heeft nagelaten om concreet aan te geven met ingang van welke datum die samenwoning zou hebben te gelden, het hof die enkele opmerking onvoldoende acht om daarmee rekening te houden.
Partneralimentatie
4.10. De vrouw is bij de berekening van haar behoefte uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens hun samenwoning van € 5.630,-- per maand. Op dat bedrag heeft zij € 1.150,-- per maand in mindering gebracht aan uitgaven voor de beide dochters van partijen. Van het restant heeft zij 60%, derhalve € 2.688,-- netto per maand, aangemerkt als haar behoefte.
Tegen deze berekening volgens de thans vrij algemeen toegepaste “hofmethode” maakt de man bezwaar. Dit verweer acht het hof onvoldoende. Immers, de enkele verwijzing naar productie 10 bij de brief van de advocaat van de vrouw van 27 november 2008, waarbij slechts een aantal maandlasten van de vrouw door haar zijn genoemd en waarbij ten aanzien van slechts een aantal posten bedragen zijn vermeld, kan, gelet op het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens de samenwoning van partijen, in redelijkheid niet als basis voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte dienen.
De man heeft derhalve naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, noch is daarvan anderszins gebleken, op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de hiervoor bedoelde algemeen gebruikelijke wijze van behoeftebepaling.
4.11. De man stelt voorts dat de vrouw na de echtscheiding de beschikking zal hebben over een vermogen van ten minste € 200.000,-- waaruit zij inkomsten kan hebben, zodat zij, gelet op haar opgave van haar lasten aan de rechtbank bij brief van 27 november 2008, in staat moet worden geacht zelfstandig in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter komen vast te staan dat de vrouw, behoudens de in de bestreden beschikking vermelde voorschotten op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, geen nadere voorschotten heeft ontvangen. Het hof stelt vast dat de vrouw thans dus nog niet beschikt over het door de man bedoelde vermogen.
4.12. De tweede grief van de man faalt op grond van het vorenstaande.
Verdeling / verrekening
4.13. De rechtbank heeft overwogen dat partijen het erover eens zijn dat als peildatum dient te gelden de datum waarop de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. Vervolgens is de rechtbank van 14 mei 2008 als peildatum uitgegaan omdat naar haar oordeel de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de vrouw op die datum de woning daadwerkelijk heeft verlaten.
De derde grief is tegen deze peildatum gericht. De man betwist dat partijen wat betreft de woning en de polissen een overeenkomst hebben gesloten. Hij stelt dat de waardering van die beide bestanddelen moet plaatsvinden per datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof is met de vrouw van oordeel dat partijen in eerste aanleg met betrekking tot alle bestanddelen van de gemeenschap overeenstemming ten aanzien van de peildatum hebben bereikt. Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg wordt zulks voldoende aannemelijk, met name nu blijkens hetgeen daarin wordt gerelateerd de man na de opmerking van de advocaat van de vrouw “dan wordt het alles plussen en minnen tot en met mei 2008” heeft gereageerd met “dat is wat ik wil”.
Met betrekking tot de waarde van de woning heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.41 overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de woning tegen een waarde van € 690.000,-- aan de man kan worden toegedeeld. Daartegen heeft de man geen grief aangevoerd. Ook overigens heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld ter rechtvaardiging van zijn standpunt dat er geen overeenstemming tussen partijen tot stand zou zijn gekomen met betrekking tot de peildatum.
De derde grief van de man faalt derhalve.
4.14. Terecht heeft de rechtbank rekening gehouden met de fiscale claim welke rust op de FOR. Op grond van de op dit stuk geldende jurisprudentie dient een dergelijke claim in de waardering te worden betrokken als zou de man op het moment van de waardering zijn onderneming van de hand doen. Waardering van die claim tegen een lager fiscaal tarief, waarvoor de vrouw opteert, is mitsdien onjuist. Hetzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat de claim contant gemaakt dient te worden.
De vijfde grief van de man faalt derhalve.
4.15. Met betrekking tot de aanslag I.B. 2008 heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen te dier zake door partijen verschuldigd is over de periode van 1 januari tot 14 mei 2008 tussen hen moet worden verrekend, in die zin dat ieder de helft daarvan voor zijn rekening neemt.
Daartegen komt de vrouw op met haar eerste grief. Zij stelt dat de I.B. aan de man moet worden toegerekend met ingang van 1 januari 2008.
Bij deze grief heeft de vrouw geen belang, nu de man onbetwist heeft gesteld, zakelijk weergegeven dat hij deze aanslag geheel voor zijn rekening neemt.
4.16. De vrouw is van mening dat alsnog in de verdeling moet worden betrokken de rente-inkomsten van het spaargeld van partijen dat jaarlijks wordt uitgekeerd.
Het hof deelt dat standpunt van de vrouw. De man is op dit onderwerp uitsluitend ingegaan in punt 39 van zijn verweerschrift in het incidenteel appel. Daar heeft hij naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld op grond waarvan anders zou moeten worden beslist. Het voorgaande brengt mee dat, zoals verzocht door de vrouw, de rente-inkomsten over de periode van 1 januari tot 14 mei 2008 bij helfte verdeeld dienen te worden.
4.17. De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling aan haar van de helft van de kinderbijslag over het tweede kwartaal 2008. De man stemt daarmee in. Dit bedrag dient daarom alsnog in de verdeling te worden betrokken.
4.18. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de notariële kosten voor toedeling van de woning aan haar voor zijn rekening neemt. De man is daartoe niet bereid.
Het hof wijst dit verzoek af. Naar het oordeel van het hof vormt hetgeen de vrouw ter onderbouwing van haar verzoek aanvoert geen grondslag voor toewijzing van dit verzoek.
Gebruiksvergoeding
4.19. De rechtbank heeft de door de man aan de vrouw te betalen redelijke vergoeding voor - kort gezegd - het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning vastgesteld op € 746,91 per maand. De rechtbank heeft deze vergoeding vastgesteld aan de hand van de door haar vastgestelde waarde van de woning. Omdat de man het niet met die waardering van de woning eens is, heeft hij ook bezwaar tegen de hoogte van de gebruiksvergoeding.
Nu de grief tegen de waardering van de woning op de hiervoor vermelde gronden faalt, treft ook de tegen de gebruiksvergoeding gerichte vierde grief van de man dit lot.
Deze vergoeding is de man verschuldigd tot de datum van de verdeling.
5 De beslissing
Het hof:
in het principaal en het incidenteel appel:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de bij de door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 8 januari 2009 tussen partijen gegeven beschikking uitgesproken echtscheiding en tegen de bij die rechtbank op 19 februari 2009 tussen partijen gegeven herstelbeschikking.
stelt - met vernietiging in zoverre van de beschikking van 8 januari 2009, zoals deze is verbeterd bij beschikking van 19 februari 2009 - de door de man aan de vrouw met ingang van 8 januari 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [B.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] vast op € 550,-- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling.
bekrachtigt voormelde beschikking voor het overige, met dien verstande dat de daarbij vastgestelde wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt aangevuld met inachtneming van hetgeen in deze beschikking onder 4.16 en 4.17 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door Milar, Lamers en Renckens en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2009.