ECLI:NL:GHSHE:2009:BK1765

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.014.139
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rothuizen-van Dijk
  • A. Antens
  • B. Beekhoven van den Boezem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nakomen van contract waarvan bestaan betwist wordt

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een kort geding waarin de appellanten, bestaande uit een vennootschap en haar vennoten, de opheffing van een conservatoir beslag vorderen dat door de geïntimeerde was gelegd. De appellanten betwisten de rechtsgeldigheid van een koopovereenkomst die volgens de geïntimeerde zou zijn gesloten op basis van een inkoopbevestiging. De inkoopbevestiging, ondertekend door een van de vennoten, vermeldde een koopprijs van € 150.000 voor metaalwaren die zich op het terrein van de appellanten bevonden. De appellanten stellen dat er geen definitieve overeenkomst tot stand is gekomen, maar slechts een intentieverklaring, en dat de ondertekenaar niet bevoegd was om de vennootschap te binden aan een dergelijke overeenkomst. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde voldoende bewijs heeft geleverd dat de koopovereenkomst wel degelijk tot stand is gekomen en dat de appellanten de koopsom hebben ontvangen. Het hof concludeert dat de ondeugdelijkheid van het recht waar de geïntimeerde zich op beroept niet summierlijk is komen vast te staan, waardoor het conservatoir beslag niet kan worden opgeheven. De grieven van de appellanten worden verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

typ. SH
zaaknr. HD 200.014.139
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zesde kamer, van 21 juli 2009,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANTE SUB 1]
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
2. [APPELLANT SUB 2],
wonende te [plaats],
3. [APPELLANT SUB 3],
wonende te [plaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding
van 23 juli 2008,
advocaat: mr. T.B.M. Kersten,
tegen:
[geïntimeerde],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. H.M.P.A. Wolters,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van
26 juni 2008 tussen appellanten - gezamenlijk [appellant sub 1 c.s.] en afzonderlijk respectievelijk: de vennootschap, [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] - als eisers en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 176236 KG ZA 08-361)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant sub 1 c.s.] vier grieven aangevoerd geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van haar bij pleidooi in eerste aanleg gewijzigde vordering.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3. [geïntimeerde] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte tekst van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De grieven hebben blijkens de toelichting de strekking een aantal door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten te betwisten. Met inachtneming hiervan stelt het hof hieronder de relevante feiten in deze zaak opnieuw vast.
a. [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] zijn vennoten van de vennootschap. De vennootschap zamelt onder andere oud ijzer in, bundelt dit en verkoopt dit vervolgens ten behoeve van de recycling.
b. Op maandag 3 maart 2008 heeft [persoon 1], een medewerker van [geïntimeerde], het bedrijfsterrein van de vennootschap bezocht en gesproken met [appellanten sub 3] over de koop van metaalwaren, die zich op dat moment op het bedrijfsterrein van de vennootschap bevonden.
c. Op 4 maart 2008 heeft [appellanten sub 3] een handtekening gezet onder een door [geïntimeerde] opgesteld stuk met als kop "Inkoopbevestiging".
Dit stuk houdt verder in:
"Geachte [appellant sub 2],
Hierbij bevestigen wij de aankoop door [persoon 1] van
HP koper
Roodkoper
Geelkoper
Aluminium
Roestvrijstaal
Zink
Cu kabel
Lood
Sloop
Dit alles gekocht pro schaal gezien en gekocht voor een bedrag van 150.000 euro
Bij u op de werf.
Contractnr. 2008025
Levertijd: april maart 2008
Met vriendelijke groeten,
d. Op 13 maart 2008 heeft [geïntimeerde] een inkoopfactuur aan [appellant sub 1 c.s.] gezonden en heeft zij een bedrag van € 150.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van de vennootschap. Op beide stukken staat het hiervoor genoemde inkoopnummer "2008025" vermeld.
e. Er zijn vervolgens in totaal 17 vrachten met metaalwaren van het bedrijfsterrein van de vennootschap naar het bedrijfsterrein van [geïntimeerde] vervoerd. De meerderheid van de vrachten zijn door Van Bree Containers vervoerd. Op 18 maart 2008 heeft [appellant sub 1] persoonlijk een vracht met metaalwaren naar [geïntimeerde] gebracht.
f. Op 3 april 2008 heeft Van Bree Containers voor de laatste keer een vracht metaalwaren bij de vennootschap opgehaald. Daarna stond [appellant sub 1 c.s.] het niet meer toe dat door [geïntimeerde] nog vrachten werden opgehaald.
g. Op 8 april 2008 heeft [geïntimeerde] conservatoir beslag tot afgifte doen leggen onder en ten laste van [appellant sub 1 c.s.] op een hoeveelheid metalen als in het beslagexploot omschreven.
4.2 [appellant sub 1 c.s.] vordert dat de voorzieningenrechter dit beslag zal opheffen en [geïntimeerde] zal verbieden opnieuw beslag te leggen.
Na verweer van [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter in het beroepen vonnis de vorderingen van [appellant sub 1 c.s.] afgewezen.
4.3 De grieven richten zich kort gezegd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat voornoemde "Inkoopbevestiging" een definitieve overeenkomst is tussen de vennootschap en [geïntimeerde] met de inhoud dat alle toen op de werf van [appellant sub 1 c.s.] aanwezige metaalwaren voor een bedrag van € 150.000,-- aan [geïntimeerde] zijn verkocht. Het hof zal hierna de grieven gezamenlijk beoordelen.
4.4 Het criterium voor toewijzing van de vordering van [appellant sub 1 c.s.] staat vermeld in artikel 705 Rv. Gelet op hetgeen [appellant sub 1 c.s.] heeft aangevoerd gaat het er in casu om of summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger, [geïntimeerde], ingeroepen recht blijkt.
[geïntimeerde] beroept zich ter ondersteuning van het door haar gelegde conservatoir beslag op de Inkoopbevestiging, die volgens haar een koopovereenkomst inhoudt van alle destijds op de werf van [appellant sub 1 c.s.] aanwezige metaalwaren.
Het hof zal aan de hand van dit criterium hierna beoordelen of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het bestaan en de omvang van de koopovereenkomst, waar [geïntimeerde] een beroep op doet.
4.5.1 Allereerst voert [appellant sub 1 c.s.] als verweer aan dat [appellanten sub 3] slechts bevoegd was overeenkomsten te ondertekenen tot een waarde van € 50.000,-- en dat dit blijkt uit de vermelding in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel. [appellanten sub 3] was derhalve - aldus [appellant sub 1 c.s.] - niet bevoegd om de vennootschap te binden bij een dergelijke overeenkomst en [geïntimeerde] kon dit weten.
4.5.2 [geïntimeerde] voert hier tegen aan dat [appellanten sub 3] vóór het ondertekenen van het contract telefonisch met [appellant sub 1] heeft overlegd en dat [appellant sub 1] toen met de tekst daarvan heeft ingestemd en voorts dat [appellant sub 1] actief betrokken is geweest bij de uitvoering van het contract.
4.5.3 Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat ook [appellant sub 1] heeft ingestemd met het contract.
Niet alleen valt dit op te maken uit een schriftelijke verklaringen van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] (prod. 7, 8 en 9 cva) die naar hun zeggen aanwezig waren op de bijeenkomst op 4 maart 2008, waarbij [appellanten sub 3] de Inkoopbevestiging ondertekende, maar voorts blijkt dit uit de verklaring van de chauffeur van Van Bree Containers,
E. [persoon 4], die verklaart dat op zijn vraag welke metaalwaren hij moest inladen [appellant sub 1] tegen hem heeft gezegd: "Laad alles maar in want [persoon 1] heeft alles gekocht" (prod. 3 cva).
Ten slotte wordt niet betwist dat [appellant sub 1] zelf een vracht metaalwaren naar [geïntimeerde] heeft gebracht, waar op zijn minst toch zijn instemming met de afspraak in de Inkoopbevestiging uit valt af te leiden.
Het hof gaat mede gelet op het voorgaande derhalve voorbij aan de - niet erg gedetailleerde - verklaring van [appellant sub 1] (prod. 8 pleitnota [appellant sub 1 c.s.]) dat hij zijn instemming niet heeft gegeven aan een verkoop van alle metaalwaren voor een bedrag van € 150.000,--.
4.6.1 Voorts heeft [appellant sub 1 c.s.] aangevoerd dat de Inkoopbevestiging geen overeenkomst tot verkoop inhoudt maar het karakter heeft van een intentieverklaring en dat het bedrag van € 150.000,-- slaat op een voorschot dat betaald moest worden. [appellant sub 1 c.s.] wijst er in dat verband op dat het bedrag van € 150.000,-- in geen verhouding staat tot de waarde van de aanwezige metaalwaren. [appellant sub 1 c.s.] voert in dit kader voorts aan dat zij herhaaldelijk om aanvullende betalingen heeft verzocht.
4.6.2 Het hof acht voorshands het verweer van [appellant sub 1 c.s.] dat het niet om een koopovereenkomst maar slechts om een intentieverklaring ging, op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De tekst van de Inkoopbevestiging heeft het duidelijk over een koop, die bevestigd wordt en een koopsom van € 150.000,--. Voorts blijkt uit het gedrag van partijen dat er kennelijk uitvoering is gegeven aan hetgeen vermeld staat in de Inkoopbevestiging; immers, er heeft een betaling van € 150.000,-- plaatsgevonden en er is een groot aantal vrachten metaalwaren naar [geïntimeerde] vervoerd. Dit gedrag laat zich zonder nadere verklaring, die niet voldoende is gegeven, niet rijmen met de stelling dat het slechts om een intentie tot verkoop zou gaan.
Dat het in de Inkoopbevestiging genoemde bedrag van
€ 150.000,-- een voorschot zou betreffen, valt evenmin ergens uit af te leiden. Ook hier lijkt de tekst van de Inkoopbevestiging duidelijk te maken dat het om de koopsom ging. [appellant sub 1 c.s.] heeft overigens verder niet vermeld wanneer en om welke aanvullende betalingen zij zou hebben verzocht en wat dan wel de totale koopsom zou zijn.
Daargelaten dat [geïntimeerde] betwist de door [appellant sub 1 c.s.] genoemde waarde van de destijds op haar werf aanwezige metaalwaren, leidt een te lage koopsom niet zonder meer tot de conclusie dat er dan geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof gaat derhalve verder aan dit verweer voorbij.
4.7 [appellant sub 1 c.s.] voert ter ondersteuning van haar stelling dat de Inkoopbevestiging niet duidelijk is omtrent de hoeveelheid aangekochte metaalwaren nog aan dat er een uitdrukking "pro schaal gezien" in staat en dat de betekenis daarvan voor haar niet duidelijk is en dat dit ook in vakkringen niet bekend is.
Ook dit verweer kan [appellant sub 1 c.s.] niet zonder meer baten. De inkoopbevestiging is immers - inclusief deze passage - door [appellanten sub 3] ondertekend. Juist uit de opsomming van de diverse metaalwaren in de Inkoopbevestiging zonder enige toevoeging van hoeveelheden of gewicht lijkt het voorshands duidelijk dat alle daar aanwezige metaalwaren van de genoemde soorten bij de koop inbegrepen waren.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat de ondeugdelijkheid van het recht waar [geïntimeerde] zich op beroept - de koopovereenkomst, zoals neergelegd in de Inkoopbevestiging - niet summierlijk is komen vast te staan.
Op die grond kan derhalve het conservatoir beslag niet worden opgeheven.
[appellant sub 1 c.s.] heeft voorts aangevoerd dat zij door de beslaglegging onevenredig in haar belangen wordt geschaad, nu beslag is gelegd op haar hele bedrijfsvoorraad. [appellant sub 1 c.s.] heeft echter wel de koopsom ontvangen en heeft voorts - naar zij zelf aanvoert - nieuwe handelsvoorraad aan kunnen kopen. Het hof begrijpt hieruit dat op de nieuw ontstane voorraad geen beslag is gelegd. Voorts geldt dat [geïntimeerde] belang heeft bij een volledige nakoming van de overeenkomst. Gelet op het voorgaande heeft [appellant sub 1 c.s.] naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om de beslaglegging op deze grond op te heffen.
[appellant sub 1 c.s.] heeft voorts niet voldoende duidelijk een beroep gedaan op andere gronden, die een dergelijke vordering wel zouden kunnen dragen.
Derhalve falen de grieven en dient het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd te worden.
4.9 [appellant sub 1 c.s.] heeft ten aanzien van diverse - op zich relevante - stellingen een bewijsaanbod gedaan. Het hof passeert dit bewijsaanbod omdat in een kort geding als het onderhavige geen plaats is voor het aanhouden van de zaak voor bewijslevering. Dit kan uiteraard wel in een bodemprocedure geschieden.
4.10 [appellant sub 1 c.s.] zal als de in de appelprocedure in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 26 juni 2008 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch;
veroordeelt [appellant sub 1 c.s.] in de kosten van de appelprocedure, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot worden op € 303,-- voor verschotten en op € 894,-- salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, Antens en Beekhoven van den Boezem en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juli 2009.