ECLI:NL:GHSHE:2009:BK3169

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.026.730
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Philips
  • A. Everaars-Katerberg
  • J. van Laarhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in alimentatiezaken met zelfstandig verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die in 1978 met elkaar zijn gehuwd en in 2007 zijn gescheiden. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om een verhoging van de partneralimentatie, die door de rechtbank was vastgesteld op € 268,- per maand. De man heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en de alimentatie op nihil te stellen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 september 2009, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 24,- per maand moest betalen, die later werd verhoogd naar € 268,-. De vrouw heeft in hoger beroep haar verzoek tot verhoging van de alimentatie vermeerderd naar € 300,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 22 oktober 2008. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 283,- per maand te betalen, en heeft het verzoek van de man om de alimentatie op nihil te stellen afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de hoogte van de alimentatie en deze gewijzigd naar € 283,- per maand, met ingang van 22 oktober 2008. De overige beslissingen van de rechtbank zijn bekrachtigd.

Uitspraak

MvO
11 november 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.026.730/01
Zaaknummer eerste aanleg: 182774/ FA RK 08-5767
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.F.J.M. van Rooy,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J. Geuze.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2009, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot vermeerdering van partneralimentatie af te wijzen, alsmede te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 22 oktober 2008 wordt bepaald op nihil, althans met ingang van de datum van het onderhavige beroepschrift althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 april 2009, heeft de vrouw verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen.
Daarbij heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld alsmede haar inleidend verzoek vermeerderd en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de man te veroordelen om aan de vrouw met ingang van 22 oktober 2008, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 300,- per maand te betalen, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2009 heeft de man verzocht het incidenteel appel van de vrouw af te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. M.F.J.M. van Rooy;
- de vrouw, bijgestaan door mr. J.J. Geuze.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 14 september 2009.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 17 februari 1978 te Best met elkaar gehuwd.
3.2. Bij beschikking van 6 september 2007 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 2 oktober 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 24,- per maand dient te betalen met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De bijdrage voor de vrouw beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 25,48 per maand.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw de bij de echtscheidings- beschikking vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud aldus gewijzigd dat deze bijdrage nader is bepaald op € 268,- per maand.
De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
3.4. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De grief van de man richt zich primair op de (aanvullende) behoefte van de vrouw en subsidiair op zijn draagkracht. De man is van mening dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten dient te worden vergeleken (jusvergelijking).
De vrouw heeft in incidenteel appel haar verzoek vermeerderd op basis van de draagkracht van de man.
Ontvankelijkheid zelfstandig verzoek man
3.5.1. De man heeft het hof niet alleen verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie af te wijzen, doch heeft ook verzocht de partneralimentatie met ingang van 22 oktober 2008 op nihil te bepalen. Het verzoek tot nihilstelling betreft een zelfstandig verzoek van de man voor het eerst gedaan in hoger beroep.
3.5.2. Het hof stelt voorop dat het op grond van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet is toegestaan voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek te doen.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat de vrouw vanwege proceseconomische redenen kan instemmen met de behandeling van het zelfstandig verzoek van de man.
Mede gelet hierop en in aanmerking genomen dat het hof over voldoende gegevens beschikt om na de behandeling ter zitting op het zelfstandig verzoek van de man te beslissen, zal het hof dit verzoek in hoger beroep toestaan.
Ingangsdatum wijziging
3.6. De ingangsdatum van de eventuele verhoging van de eerder vastgestelde partneralimentatie, zijnde 22 oktober 2008, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.7. De behoefte van de vrouw aan de vastgestelde partneralimentatie ad € 268,- per maand, is in hoger beroep tussen partijen in geschil.
3.8. Voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk van belang. Bij de echtscheidingsbeschikking is geen beslissing genomen over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte omdat de draagkracht van de man de hoogte van de partneralimentatie reeds begrensde.
Het hof becijfert de huwelijksgerelateerde behoefte als volgt.
Tussen partijen staat vast dat uitgegaan moet worden van een inkomen van de man ten tijde van het feitelijk uiteengaan van partijen medio 2005 van € 24.188,- bruto per jaar, netto ongeveer € 1.586,- per maand.
De vrouw had in 2004, gezien de door haar overgelegde jaaropgaven van dat jaar een bruto-inkomen van € 2.111,- ([bedrijfsnaam]) en € 10.557,- (Stichting Mobest), in totaal een netto-inkomen van € 883,- per maand.
Dit levert een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.469,- per maand op. Uitgaande van 60 % hiervan, bedraagt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 1.481,- per maand, geïndexeerd naar 2008 € 1.571,- per maand.
Behoeftigheid vrouw
3.9. De man heeft aangevoerd, dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud voorziet dan wel zou kunnen voorzien en dat de verdiencapaciteit van de vrouw gelijk of hoger is dan de huwelijksgerelateerde behoefte. De vrouw kan haar werkzaamheden uitbreiden, aldus de man.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.9.1. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij 22 uur per week in vaste dienst werkt bij Stichting Mobest als beheerder van een aantal buurthuizen, volgens een dienstrooster waarbij ochtend-, middag- en avonddiensten worden afgewisseld. Zij heeft aan haar werkgever aangegeven dat zij graag meer uren zou maken. Door de wisselende werktijden is het onmogelijk om naast deze baan een aantal uren bij een andere werkgever te werken.
Het hof is van oordeel dat het mede gezien de leeftijd van de vrouw niet te verwachten is dat de vrouw elders een vaste aanstelling kan krijgen voor meer uren dan zij nu reeds werkzaam is. Ook acht het hof het gezien de wisselende werktijden van de vrouw geen reële optie dat zij haar huidige werkzaamheden uitbreidt met een aantal uren bij een andere werkgever.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om zo veel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien nu vaststaat dat de vrouw in 2007 haar dienstverband van 3,5 uur per week naar 20 uur per week heeft uitgebreid en thans 22 uur per week werkzaam is. Mede gelet op het feit dat partijen 30 jaar gehuwd waren en dat de man niet gesteld heeft dat de vrouw gedurende het huwelijk in substantiële mate betaalde arbeid heeft verricht, concludeert het hof dat er geen sprake is van een verdiencapaciteit van de vrouw die gelijk of hoger is dan de huwelijksgerelateerde behoefte. De stelling van de man dat de vrouw ook nog in de horeca werkzaam is, is door de man onvoldoende onderbouwd en door de vrouw voldoende betwist.
3.9.2. De vrouw verdiende bij Stichting Mobest in 2008 bruto € 15.436,- per jaar, netto ongeveer € 1.034,- per maand. Het hof becijfert de aanvullende behoefte van de vrouw aldus op € 1.571, - minus € 1.024,- = € 547,- netto per maand.
Draagkracht
3.10. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 268,- per maand dan wel de door de vrouw bij incidenteel appel verzochte bijdrage van € 300,- per maand in de kosten van haar levensonderhoud te voldoen.
3.11. Teneinde te beoordelen wat de draagkracht van de man is en bij welke onderhoudsbijdrage partijen in gelijke financiële omstandigheden verkeren, zal het hof de financiële positie van partijen vergelijken.
Situatie man
3.12. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens over 2008. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A Inkomen van de man
1. Het fiscaal jaarinkomen van de man bedraagt volgens de jaaropgaven over 2008 van Muziek- en Dansinstituut [vestigingsplaatsen] (€ 20.147,-) en van het UWV € 4.068,-), totaal € 24.215,- , inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
2. De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de man
1. Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Het hof houdt ondanks de stelling van de vrouw dat de man samenwoont met zijn partner rekening met de alleenstaande-norm nu de vrouw haar stelling tegenover de betwisting door de man niet heeft aangetoond.
2. Woonlasten
De man heeft gesteld dat hij de volledige bovenetage van de woning van zijn broer huurt voor € 400,- per maand, exclusief gas, water en licht. De vrouw heeft de hoogte van dit bedrag betwist. Nu de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij de door hem gestelde huurkosten ook daadwerkelijk voldoet, zal het hof uitgaan van een redelijke huur ad € 300,- per maand.
Met ingang van 26 mei 2009 is de man verhuisd en betaalt hij € 430,- per maand kale huur en ca. 20,- aan noodzakelijke kosten.
3. Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 110,- aan basis en aanvullende premie Zorgverzekeringswet (ZVW);
- € 136,- aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 13,- aan verplicht eigen risico;
- minus € 54,-, zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
- en minus € 22,-, zijnde de zorgtoeslag waar de man volgens de berekening van het hof recht op heeft.
Vaststelling van de alimentatie
3.13. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.587,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen.
3.14. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 415,- per maand. Daarvan is 60 % beschikbaar voor een onderhoudsbijdrage, te weten € 249,- netto per maand, oftewel € 428,- bruto per maand.
3.15. Met betrekking tot de financiële situatie van de vrouw gaat het hof uit van de volgende gegevens over 2008. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Situatie vrouw
A. Inkomen van de vrouw
1. Het fiscaal jaarinkomen van de vrouw bedraagt volgens de jaaropgave 2008 van Stichting Welzijn [vestigingsplaats],
€ 15.436,- inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
2. De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de vrouw
1.Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
2.Woonlasten
Het hof houdt rekening met de helft van de kale huur, te weten € 231,- per maand, nu de vrouw de woonlasten deelt met de inwonende dochter van partijen;
Ter zitting heeft de advocaat van de man de stelling ingetrokken dat de dochter van partijen ook een bijdrage in de kosten van gas, water en licht kan leveren van € 100,- per maand.
3. Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 91,- aan basispremie en € 29,- aanvullende premie Zorgverzekeringswet (ZVW);
- € 86,- aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 13,- aan verplicht eigen risico;
- minus € 54,-, zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
- en minus € 46,-, zijnde de zorgtoeslag.
Jusvergelijking
3.16. Bij vergelijking van de financiële omstandigheden van partijen aan de hand van voormelde gegevens en rekening houdend met alle relevante aspecten komt het hof tot de conclusie dat, om te komen tot een gelijk besteedbaar inkomen voor beide partijen, de man een bijdrage aan de vrouw dient te voldoen van € 283,- bruto per maand. De vrouw heeft € 300,- per maand verzocht, welk verzoek tot een bedrag van € 283,- per maand kan worden toegewezen.
3.17. Uit het bovenstaande blijkt dat de man voldoende draagkracht heeft tot betaling van voornoemde bijdrage. Het hof zal derhalve de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage vaststellen op € 283,- per maand.
Het zelfstandig verzoek van de man dient op grond van het vorenstaande te worden afgewezen.
3.18. De bestreden beschikking dient aldus voor wat betreft de daarbij vastgestelde partneralimentatie te worden vernietigd en voor het overige te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2009, met uitzondering van de compensatie van proceskosten,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 6 september 2007 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch aldus:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 283,- per maand met ingang van 22 oktober 2008, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Philips, Everaars-Katerberg en Van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009.