ECLI:NL:GHSHE:2009:BK3514

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.005.041
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • A. Keizer
  • J. Bartels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en de rol van deskundigen in bewijsvoering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een tussenvonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 februari 2007. De zaak betreft letselschade die [geïntimeerde] heeft opgelopen na een incident op 5 mei 2001, waarbij hij door [appellant] werd mishandeld. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld en dat hij aansprakelijk was voor de schade die [geïntimeerde] had geleden. De rechtbank had een deskundigenonderzoek gelast om de omvang en gevolgen van het letsel vast te stellen, en het voorschot voor de deskundigen was ten laste van [appellant] gebracht.

In het hoger beroep voerde [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte een deskundigenbericht had gelast en dat hij niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep omdat de grief niet correct was geformuleerd. Het hof oordeelde dat de grief van [appellant] voldoende duidelijk was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld. Het hof verwierp de stelling van [appellant] dat het causale verband tussen het ongeval en de schade was verbroken, en oordeelde dat het aan de rechtbank was om te bepalen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde].

Deze uitspraak benadrukt de rol van deskundigen in letselschadezaken en de verantwoordelijkheden van partijen in het bewijsleveringsproces. Het hof bevestigde dat de bewijslast voor het causaal verband tussen het ongeval en de schade bij [geïntimeerde] ligt, en dat het niet gebruikelijk is om bewijs te ontlenen aan het verhoor van behandelende artsen als getuigen. De beslissing van de rechtbank om een deskundigenonderzoek te gelasten werd als juist beoordeeld, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

typ. AS
zaaknr. HD 103.005.041
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 10 november 2009,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT]
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
appellant bij exploot van 25 april 2007,
advocaat: mr. ing. P.M.A.C. van de Laak,
tegen:
[GEINTIMEERDE]
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen tussenvonnis van 28 februari 2007 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 137590/HA ZA 06- 245)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het tussenvonnis van 21 juni 2006.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en het opnieuw recht doen zoals in de memorie van grieven aangegeven.
2.2. [geïntimeerde] heeft een akte overleggen beslagstukken genomen.
2.3. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord genomen.
2.4. Ter zitting van het hof van 10 september 2009 is de zaak mondeling bepleit, waarbij voor partijen het woord gevoerd is door hun advocaten, beiden aan de hand van een pleitnota die deel uitmaakt van het dossier. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid nog een productie overgelegd (een e-mailbericht van [persoon 1] aan de advocaat van [geïntimeerde] van 7 september 2009), tegen de overlegging waarvan [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt.
2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief van [appellant] luidt:
"Ten onrechte en volkomen onbegrijpelijk voor [appellant] beveelt de Rechtbank in haar vonnis van 27 juli 2005 onder 5.1, onder condities zoals neergelegd onder punt 5.4 van het dictum, een deskundigenbericht op kosten van [appellant]."
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Op 5 mei 2001 heeft zich een incident voorgedaan waarbij [appellant] [geïntimeerde] (geboren 23 oktober 1956) heeft geslagen en met een geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. [geïntimeerde] heeft daarbij onder meer zijn neus gebroken, zoals blijkt uit het verslag van de radioloog van 7 mei 2001 (prod. 3 akte 18 oktober 2006 van [geïntimeerde]), waarin wordt geconcludeerd dat sprake is van een fractuur van het os nasale. [appellant] is in verband daarmee bij vonnis van 21 november 2002 door de politierechter te 's-Her-togenbosch wegens mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur.
4.1.2. In een verklaring van 26 september 2006 stelt [persoon 1], klinisch neuropsycholoog/gz-psycholoog, bij wie [geïntimeerde] onder behandeling is:
"Betrokkene heeft hierbij (bij de mishandeling d.d. 5 mei 2001, hof) een mild traumatisch hersenletsel opgelopen, neusletsel, tanden uit de mond en de klachten van het hersentrauma blijken een lange duur te hebben. Gesproken kan worden van een post commotioneel syndroom. Betrokkene heeft langdurend last van pijnsensaties, energieverlies, een afname van denkprestaties en emotionele veranderingen. De emotionele veranderingen passen binnen het kader van een post traumatische stress stoornis (ptss)."
In zijn e-mailbericht van 7 september 2009 schrijft [persoon 1] over [geïntimeerde] onder meer het volgende:
"De huidige stand van zaken is dat betrokkene nog steeds hinder ondervindt van cognitieve stoornissen (aandacht en geheugentekorten) en betrokkene raakt te snel vermoeid na mentale inspanningen. Hierdoor ervaart cliënt een beperking wat betreft het uitvoeren van mentale taken binnen de marges intensiteit en duur. Cliënt ontwikkelt te snel overbelastingsverschijnselen na mentale inspanningen."
4.2.1. [geïntimeerde] heeft [appellant] bij exploot van 18 januari 2006 gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat er causaal verband bestaat tussen de geweldpleging en de gestelde schade van [geïntimeerde], en dat de rechtbank [appellant] veroordeelt tot vergoeding van alle schade, op te maken bij staat.
4.2.2. In het tussenvonnis van 28 februari 2007, waarvan beroep, heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en aan [geïntimeerde] de schade moet vergoeden die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden en zal lijden. De rechtbank achtte voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] letsel heeft opgelopen door het ongeval, en heeft een neuropsycholoog en een neuroloog benoemd om de omvang en gevolgen daarvan in beeld te brengen, nu [appellant] de omvang en de (blijvende) gevolgen van het ongeval betwist. Het voorschot voor de deskundigen ten bedrage van € 7.925,-- is door de rechtbank ten laste van [appellant] gebracht. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat nu de aansprakelijkheid van [appellant] vaststaat en aannemelijk is dat er medische gevolgen (hebben) bestaan, [appellant] het voorschot voor de deskundigen zal moeten deponeren.
De rechtbank heeft tussentijds beroep van dit vonnis opengesteld.
4.3.1. [geïntimeerde] heeft primair aangevoerd dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat de grief van [appellant] is gericht tegen een niet bestaand vonnis en omdat de grief niet correct is geformuleerd en niet aan het kenbaarheidvereiste voldoet.
4.3.2. Daaromtrent overweegt het hof, dat op zichzelf juist is dat een vonnis gedateerd 27 juli 2005, dat [appellant] in zijn grief noemt, in deze procedure niet bestaat, en dat de conclusie van het petitum van de memorie van grieven ("recht doen zoals in de memorie van grieven aangegeven") niet glashelder is.
In de appeldagvaarding en in het petitum van de memorie van grieven wordt echter wel de juiste datum van het vonnis, waarvan beroep, genoemd. Daaromtrent kan bij [geïntimeerde] dus geen misverstand hebben bestaan. Voorts is in de toelichting op de grief door [appellant] aangevoerd, en heeft [geïntimeerde] dat blijkens zijn verweer ook zo begrepen, welke beslissing hij het hof vraagt te nemen: "de rechtbank te bevelen, althans [geïntimeerde] op te dragen tot levering van bewijs middels het horen van zijn behandelende artsen in kwestie". Aldus heeft [appellant] in voldoende mate en voor [geïntimeerde] kenbaar aangegeven welke bezwaren hij heeft tegen het vonnis, waarvan beroep, en welke beslissing hij van het hof verlangt.
Voorts kan aan [geïntimeerde] worden toegegeven dat uit de grief niet zonder meer blijkt of [appellant] nu bezwaar heeft tegen het feit dat een deskundigenbericht is gelast, tegen het feit dat het voorschot daarvoor te zijnen laste is gebracht, of tegen beide, maar nu [geïntimeerde] zich in zijn verweer op al deze punten heeft gericht leidt ook dat er niet toe dat moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] in zijn verweer onaanvaardbaar is gehinderd.
Het beroep op niet ontvankelijkheid wordt mitsdien verworpen.
4.4.1. Het hof zal de grief van [appellant] aldus verstaan dat deze inhoudt, kort weergegeven, dat de rechtbank (eerst) aan [geïntimeerde] bewijs had moeten opdragen om door middel van het horen van zijn behandelend artsen het gestelde causale verband en de gestelde schade door [geïntimeerde] te laten aantonen, zodat de rechtbank volgens [appellant] in zoverre ten onrechte een deskundigenbericht heeft gelast. Er is volgens [appellant] geen plaats voor het omkeren van de bewijslast. Voorts houdt de grief kennelijk in dat [appellant] bezwaar heeft tegen het aanstellen van deskundigen op kosten van [appellant].
4.4.2. Het hof stelt voor alle duidelijkheid voorop dat het appelverbod van art. 194 lid 2 Rv niet in de weg staat aan een hoger beroep tegen de beslissing tot het gelasten van een deskundigenonderzoek als zodanig. Het appelverbod ziet alleen op de benoeming van deskundigen (wie, aard van de deskundige, aantal deskundigen).
4.4.3. De omstandigheid dat de rechtbank in dit geval deskundigen heeft benoemd en niet een bewijsopdracht aan [geïntimeerde] heeft gegeven, betekent niet dat de rechtbank de bewijslast heeft omgekeerd. De bewijslast ter zake van het causaal verband tussen het voorval en elk van de gestelde schadeposten rust op [geïntimeerde]; dat heeft de rechtbank in haar beslissing niet miskend. In een letselschadezaak zoals de onderhavige is het echter in het algemeen juist niet wenselijk - en niet gebruikelijk - om bewijs te ontlenen aan het verhoor van behandelende, en dus niet onafhankelijke, artsen van het slachtoffer als getuigen, nog afgezien daarvan dat deze artsen een verschoningsrecht hebben.
4.4.4. Het is een discretionaire bevoegdheid van de rechter om te beslissen of en op welk moment in de procedure een deskundigenbericht wordt gelast. In het onderhavige geval staat vast dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en staat eveneens de aansprakelijkheid van [appellant] voor de gevolgen daarvan vast. Anders dan [appellant] stelt is het niet juist dat nog van geen enkele schade is gebleken en dat het causale verband met enige door [geïntimeerde] gestelde schade evenmin vast staat. Uit hetgeen hiervoor (r.o. 4.1.1) is overwogen volgt dat vast staat dat [geïntimeerde] letsel heeft opgelopen door het ongeval. Om de omvang daarvan vast te stellen en vast te stellen of alle door [geïntimeerde] gestelde klachten in causaal verband staan met het ongeval, heeft de rechtbank terecht een deskundigenonderzoek gelast.
4.4.5. Ook de stelling van [appellant] dat het causale verband reeds is doorbroken doordat [geïntimeerde] kort na het ongeval is gezien terwijl hij op de tractor reed en in de tuin aan het werk was, zodat reeds op deze grond een deskundigenbericht niet in aanmerking komt, moet worden verworpen.
De feiten op dit punt staan immers nog niet vast, terwijl [appellant] alle gelegenheid heeft om in de verdere loop van de procedure, bijvoorbeeld in de vorm van vragen aan de deskundige, dit argument naar voren te brengen. Het is echter volstrekt prematuur om nu reeds te oordelen dat het causale verband is verbroken zodat een deskundigenbericht achterwege kan blijven.
4.4.6. Ingevolge art. 195 Rv is de hoofdregel dat de eisende partij het voorschot voor de deskundige(n) ter griffie deponeert, tenzij de rechter in verband met de omstandigheden van het geding de wederpartij of beide partijen tezamen daartoe aanwijst.
In dit geval heeft de rechtbank terecht in de omstandigheid dat [appellant] jegens [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de daaruit voortgevloeide schade, aanleiding gezien om het voorschot ten laste van [appellant] te brengen. Deze beslissing zegt, uiteraard, nog niets over de vraag ten laste van welke partij deze kosten uiteindelijk zullen komen.
4.5. De door [appellant] opgeworpen grief wordt derhalve verworpen en het vonnis, waarvan beroep, zal worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde], tot op heden begroot op € 300,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en afdoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken,
Keizer en Bartels en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 november 2009.