DvdH
24 november 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.041.935/01
Zaaknummer eerste aanleg: 205044 JE RK 09-1086 en 205047 JE RK 09-1088
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[A.],
wonende te [woonplaats],
verblijvende in de justitiële jeugdinrichting Lievenshove te Oosterhout,
appellant,
hierna te noemen: [A.],
advocaat: mr. N. van Vliet,
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende te Roosendaal,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 7 juli 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 september 2009, heeft [A.] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de stichting tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg alsnog af te wijzen.
2.2.1. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 september 2009, heeft de heer [X.] (hierna te noemen: de vader) verzocht de bestreden beschikking te vernietigen.
2.2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2009, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van [A.] af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking en naar het hof begrijpt het verzoek af te wijzen.
2.3.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [A.], bijgestaan door mr. N. van Vliet;
- de stichting, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd, mevrouw K. Legierse en mevrouw M.C. van den Heijkant;
- de vader, bijgestaan door mr. C.C.H.M. Backerra;
2.3.2. Zowel mevrouw [Y.] (de moeder van [A.], hierna: de moeder) als de Raad voor de Kinderbescherming zijn – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 11 september 2009.
3.1. Op 16 december 1992 is te [geboorteplaats] uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader geboren [A.].
Sinds februari 1996 is de vader alleen belast met het ouderlijk gezag over [A.].
3.2.1. In de periode van 17 juni 1996 tot maart 2001 heeft [A.] onder toezicht gestaan van de stichting. Vervolgens is de ondertoezichtstelling bij beschikking van de rechtbank Breda van 17 maart 2004 wederom uitgesproken. Deze is laatstelijk verlengd tot 29 juni 2010.
3.2.2. [A.] is sinds de beschikking van de rechtbank Breda van 17 maart 2008 herhaaldelijk uithuisgeplaatst in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs (zie ook de beschikkingen van de rechtbank Breda van 8 april 2008, 27 juni 2008, 18 mei 2009 en 11 juni 2009 hersteld bij beschikking 30 juni 2009).
Vervolgens heeft de rechtbank Breda bij beschikking van 15 juni 2009 een voorlopige machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [A.] in een accommodatie van gesloten jeugdzorg tot 13 juli 2009.
3.3.1. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Breda een machtiging verleend aan de stichting om [A.] met ingang van 13 juli 2009 tot uiterlijk 13 december 2009 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.3.2. [A.] is op 17 juni 2009 geplaatst in de JJI De Hunnerberg, afdeling De Maasberg te Overloon, gemeente Boxmeer.
Sinds 21 september 2009 verblijft [A.] in de behandelgroep Lievenshove te Oosterhout, groep Paljas Plus.
3.4. [A.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In zijn beroepschrift voert [A.] – kort samengevat – aan dat hij in een korte tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft zijn agressie onder controle, gebruikt geen drugs, stelt zich open voor de hulpverlening, probeert niet weg te lopen, doet op school zijn best en laat zien dat hij om kan gaan met gezag. [A.] is van mening dat hij het voordeel van de twijfel dient te krijgen voor wat betreft plaatsing bij de vader. Verder wordt [A.] in zijn ontwikkeling gestagneerd, omdat hij in de gesloten setting geen onderwijs op zijn niveau kan volgen. Er heeft tot op heden geen persoonlijkheidsonderzoek en geen intelligentieonderzoek bij hem plaatsgevonden. De stichting heeft tot op heden ook geen onderzoek gedaan naar de situatie van de vader. Tijdens [A.]’s verblijf in de Maasberg heeft de gezinsvoogd hem nimmer bezocht.
Tenslotte stelt [A.] dat hij er alles aan wil doen om zich in positieve zin te ontwikkelen, zich op de toekomst te richten en het verleden achter zich te laten.
3.5. De vader voert in zijn verweerschrift – zakelijk weergegeven – aan dat de stichting [A.] niet de hulpverlening geeft die [A.] nodig heeft. De stichting maakt geen gebruik van de hechte band die er tussen de vader en [A.] bestaat. Door toedoen van de stichting heeft [A.] zeer veel verschillende verblijfplaatsen gekend. Om te komen tot een geschikt hulpverleningsplan voor [A.] is volgens de vader nader onderzoek nodig. De stichting heeft nagelaten een dergelijk onderzoek te verrichten naar [A.], de vader en diens woonomgeving. De vader en [A.] zullen passende hulpverlening accepteren wanneer [A.] weer bij de vader mag wonen.
3.6. In haar verweerschrift voert de stichting – beknopt uiteengezet – aan dat gesloten plaatsing van [A.] noodzakelijk is zolang er op basis van een persoonlijkheidsonderzoek geen duidelijkheid bestaat over zijn gedragsproblematiek en de vervolgbehandeling. Verder dient een intelligentie¬onderzoek te worden verricht zodat kan worden bepaald welk onderwijsniveau voor [A.] passend is. Gelet op de voorgeschiedenis heeft de rechtbank geoordeeld dat deze onderzoeken in een gesloten setting afgenomen dienen te worden. Binnen de gesloten setting functioneert momenteel [A.] op meerdere gebieden goed.
De stichting is verder van mening dat er snel duidelijkheid dient te komen over de toekomstige verblijfplaats van [A.], maar zolang de vader niet instemt met het door de stichting voorgestelde onderzoek van [A.] door het Ambulatorium kan hierover geen duidelijkheid worden verschaft. Zonder de medewerking van de vader blijft het eveneens onduidelijk wat het opleidingsniveau van [A.] is, en welke mogelijkheden er zijn voor een besloten plaatsing of een terugkeer van [A.] naar de vader.
Resumerend is de stichting van mening dat – zolang geen duidelijkheid bestaat over de noodzakelijk behandeling en vervolgplaatsing van [A.] – de voortzetting van de gesloten plaatsing noodzakelijk is in het belang van [A.], waar hij de bescherming, zorg en structuur krijgt die hij nodig heeft.
3.7. Het hof overweegt het volgende.
3.7.1. Ingevolge artikel 29a lid 2, van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) is de minderjarige bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [A.] een zelf¬standig recht van hoger beroep toe.
3.7.2. Gelet op artikel 29b WJZ staat ter beoordeling de vraag of er bij [A.] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedings- problemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [A.] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
3.7.3. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het van belang is dat [A.] de voor hem noodzakelijke behandeling krijgt en dat de herkomst van zijn problematiek nader wordt onderzocht. Bovendien heeft de rechtbank het belang benadrukt dat de cognitieve vaardigheden van [A.] in een nader intelligentieonderzoek dienen te worden bezien, zodat het onderwijs kan worden afgestemd op zijn niveau. Tevens dient de stichting in de onderzoeken te betrekken of plaatsing in een besloten setting of bij de vader tot de mogelijkheden behoort.
3.7.4. Het hof stelt vast dat [A.] sinds 17 juni 2009 onafgebroken verblijft in een gesloten setting; aanvankelijk in De Maasberg en vanaf 21 september 2009 tot op heden in Lievenshove. [A.] heeft ter zitting verklaard dat hij slechts twee dagen per week naar school gaat, waarbij hij opmerkt dat het onderwijsniveau (VMBO Kader) dat hij volgt naar zijn mening te eenvoudig voor hem is.
De rest van de week kan hij, zo stelt hij, vrijelijk indelen, behoudens een enkel gesprek met zijn mentor. Het hof constateert dat vanaf het moment dat [A.] gesloten is geplaatst tot het moment van de mondelinge behandeling in hoger beroep – ruim vier maanden lang – geen onderzoeken naar zijn problematiek zoals overwogen in de bestreden beschikking (zie r.o. 3.7.3.) zijn gestart.
Het hof constateert verder dat de stichting ook ten aanzien van de mogelijkheid om [A.] in een besloten setting of bij de vader te plaatsen, geen enkel onderzoek is gestart.
De stichting stelt dat dit alles niet mogelijk is, omdat de vader niet meewerkt, niet (goed) bereikbaar is en zijn schriftelijke toestemming voor het afnemen van een persoonlijkheidsonderzoek bij [A.] niet heeft verleend, hetgeen door de vader overigens gemotiveerd is betwist. Het hof is echter van oordeel dat, zelfs in een situatie waarin de vader onvoldoende zou meewerken, de stichting een actievere rol had moeten spelen en meer initiatief had moeten nemen. Immers is het de verantwoordelijkheid van de stichting om voor de belangen van [A.] op te komen. Naar het oordeel van het hof heeft de stichting hierin niet adequaat gehandeld en is er onnodig veel tijd verloren gegaan.
Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat er niet tot nauwelijks communicatie/contact is tussen de gezinsvoogd en [A.]. [A.] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de gezinsvoogd hem nog geen enkele maal heeft bezocht tijdens zijn verblijf in De Maasberg en thans in Lievenshove. Bovendien gaf de gezinsvoogd ter zitting aan niet op de hoogte te zijn van het feit dat [A.] slechts twee dagen per week naar school gaat; in haar veronderstelling volgt [A.] vijf dagen per week onderwijs op een passend niveau. Verder is gebleken dat [A.] op eigen gelegenheid – althans onder begeleiding van de vader – naar de zitting bij het hof is gekomen. Weliswaar bij wijze van een eerste vorm van proefverlof¬regeling, maar deze afspraak is tot stand gekomen zonder medeweten van de stichting, hetgeen volgens het hof eveneens de slechte commu¬nicatie tussen [A.] en zijn vader enerzijds en de stichting anderzijds illustreert.
3.7.5. Op grond van het vorenoverwogene acht het hof een gesloten plaatsing voor [A.] momenteel een te zwaar middel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [A.] 16 december 2009 17 jaar oud wordt en uitdrukkelijk heeft aangegeven zodra dit mogelijk is, uiterlijk op zijn 18e verjaardag, bij de vader te willen gaan wonen. Inmiddels is kostbare tijd verloren gegaan en de vraag is wanneer daadwerkelijk zicht komt op behandeling, terwijl het van belang is dat [A.] ook in de thuissituatie bij de vader nog een periode kan worden begeleid.
Het hof neemt daarbij verder ook in aanmerking dat uit het eerste individuele verblijfsplan naar aanleiding van de periode 17 juni 2009 tot 11 augustus 2009 vooralsnog oppositioneel gedrag en gedrags- of agressieproblemen niet zichtbaar zijn. [A.], zo blijkt uit dit verslag, profileert zich als een rustige jongen die op goede wijze contact maakt met groepsleiding en groepsgenoten. Wel bestaan twijfels over zijn probleembesef en probleeminzicht.
3.7.6. Het hof overweegt derhalve dat, gelet op hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, niet langer aan de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is voldaan.
3.7.7. Ten overvloede merkt het hof het volgende op.
Zowel de vader als [A.] hebben – zoals reeds hierboven gesteld – aangegeven dat het hun beider wens is dat [A.] weer bij de vader gaat wonen en het hof gaat er dan ook vanuit dat [A.] inderdaad nadat de gesloten plaatsing is beëindigd, weer bij de vader gaat wonen.
Het hof acht het in het belang van [A.] dat een onderzoek naar de herkomst van zijn problematiek alsnog buiten het gedwongen kader zal plaatsvinden zodat hij vervolgens de behandeling krijgt die past bij zijn problematiek en dat de vader zijn volle medewerking aan deze behandeling zal geven. Het vertrouwen dat de vader deze medewerking zal verlenen, ontleent het hof aan het feit dat ook de vader ter zitting de problematiek van [A.] heeft onderkend.
3.7.8. Het hof beslist als volgt.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 7 juli 2009 ten aanzien van de duur van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van gesloten jeugdzorg ten aanzien van [A.];
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van gesloten jeugdzorg ten aanzien van [A.] wordt verleend van 7 juli 2009 tot 24 november 2009;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Breda.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schaafsma-Beversluis, Mertens-Steeghs en Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2009.