EM
2 december 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.038.734/01
Zaaknummer eerste aanleg: 185220 / FA RK 08-6770
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Gerrand,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C.J. Willekens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 mei 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2009, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de vastgestelde omgangsregeling, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [zoon A.] en [zoon B.] wordt afgewezen en de omgang tussen de vader en voornoemde kinderen met onmiddellijke ingang wordt geschorst tot beide kinderen de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, dan wel gedurende een periode die het hof juist acht.
2.2. De vader heeft het hof bij brief van zijn advocaat, mr. P.C.J. Willekens, d.d. 11 september 2009 bericht geen verweer te willen voeren.
2.3.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. I. Gerrand;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer P.C.A. van Seeters.
2.3.2. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.3. Het hof heeft de minderjarigen [zoon A.] en [zoon B.] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 april 2009.
3.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
Uit deze relatie van partijen zijn geboren:
- [Zoon A.] (hierna: [zoon A.]), op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats];
- [Zoon B.] (hierna: [zoon B.]), op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep van belang een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3. De moeder kan zich in zoverre met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De moeder stelt in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting het volgende. De rechtbank is bij het vaststellen van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, ten onrechte voorbij gegaan aan de mening van de kinderen. De kinderen hebben de rechtbank een brief gestuurd waarin zij hebben aangegeven geen omgang met de vader willen, omdat zij zeer teleurgesteld zijn in de vader. De moeder heeft geprobeerd de omgang tussen de vader en de kinderen te stimuleren. De moeder is van mening nu beide kinderen eenduidig hebben aangegeven geen contact met de vader te willen en blijk hebben gegeven van ernstige bezwaren tegen de omgang dat de kinderen onevenredig belast worden wanneer een geforceerde omgang wordt opgelegd. Bovendien dreigt de verhouding tussen de moeder en de kinderen verstoord te raken, door de opgelegde regeling, omdat de kinderen het de moeder kwalijk nemen dat zij aandringt op contact met de vader. Het is niet zo dat er nooit meer omgang tussen de kinderen en de vader kan plaatsvinden. De kinderen moeten zelf kunnen beslissen wanneer zij weer contact willen met de vader. Eerst dienen de kinderen met de benodigde therapie en hulpverlening weerbaarder te worden en het verleden te verwerken. [zoon A.] en [zoon B.] zijn op dit moment nog niet in staat om met de vader in gesprek te gaan. [zoon B.] is in therapie bij het GGZ. [zoon A.] krijgt hulp vanuit autismebegeleiding op school. [zoon A.] heeft autisme, kampt met verlatingsangst en heeft structuur en duidelijkheid nodig. Hij is inmiddels ook voor therapie aangemeld bij het GGZ.
Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van haar verzoek om een raadsonderzoek. Dit onderzoek zou duidelijkheid moeten verschaffen of en in welke mate omgang zich verzet tegen de belangen van de kinderen.
Tot slot betwist de moeder dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling erop gebaseerd is de contacten tussen de vader en de kinderen in het tempo van de kinderen op te bouwen. Indien het opbouwen van de contacten tussen de vader en de kinderen in het tempo van de kinderen plaatsvindt, dient er geen datum te worden bepaald met ingang waarvan de kinderen omgang met de vader zullen hebben en zeker geen ingangsdatum die zo kort na de zitting ligt.
3.5. De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij zich bij het verzoek van de moeder zal neerleggen omdat het contact met de vader niet geforceerd moet worden en een tijdelijk verbod tot contact voor de kinderen de benodigde rust zal brengen. De raad adviseert een tijdelijk verbod tot contact voor de duur van twee jaren.
3.6. Het hof overweegt het volgende.
3.6.1. Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad om vast te stellen of contact met de vader in het belang van de kinderen is, op grond van de stukken, de mondelinge behandeling en het minderjarigenverhoor voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Grief 2 faalt derhalve.
3.6.2. Het hof stelt vast dat met ingang van 1 maart 2009 artikel 1:377h van het Burgerlijk Wetboek (BW) is komen te vervallen. Op het onderhavige geschil is sinds die datum het gewijzigde artikel 1:253a BW van toepassing.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op het bepaalde in artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechter kan uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben. Voor de invulling van dit criterium zoekt het hof aansluiting bij de ontzeggingsgronden genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW.
3.6.3. Tussen partijen is in geschil of de belangen van [zoon A.] en [zoon B.] vereisen dat een tijdelijk verbod aan de vader wordt opgelegd om met hen contact te hebben.
3.6.4. Het hof stelt voorop dat [zoon A.] en [zoon B.] twee kwetsbare kinderen zijn. [zoon A.] en [zoon B.] hebben tijdens het minderjarigenverhoor in hoger beroep uitdrukkelijk en gemotiveerd kenbaar gemaakt voorlopig geen contact met de vader te willen hebben. Uit het verhoor is het hof gebleken dat [zoon A.] en [zoon B.] zich teleurgesteld voelen in en afgewezen door de vader omdat hij toentertijd duidelijk heeft gemaakt geen contact meer met hen te wensen. De vader heeft in de drie jaar dat partijen uit elkaar zijn slechts drie kaarten naar de kinderen gestuurd. Bij [zoon A.] is sprake van een aan autisme verwante stoornis in verband waarmee hij een praktijkbegeleider heeft. Er is sprake van verlatingsangst en angst voor de vader, gebaseerd op gebeurtenissen in het verleden. [zoon B.] wordt begeleid door het GGZ en hij kan volgens zijn begeleider nog niet in staat worden geacht met de vader een gesprek te hebben over zijn teleurstellingen, aldus de moeder. Duidelijk is geworden dat de kinderen er veel verdriet van hebben dat de vader zich de afgelopen jaren heeft opgesteld zoals hij heeft gedaan.
Het (schijnbaar) gebrek aan betrokkenheid van de vader jegens de kinderen wordt bevestigd doordat hij niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Het hof maakt hieruit de gevolgtrekking die hij geraden acht. Hoewel het hof contact tussen de vader en zijn kinderen belangrijk vindt, is het vaststellen van een contactregeling op dit moment niet in het belang van [zoon A.] en [zoon B.].
3.6.5. Het hof komt tot de conclusie dat contact met de vader thans ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [zoon A.] en [zoon B.], zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
Het belang van de kinderen vereist daarom dat aan de vader een tijdelijk verbod wordt opgelegd om met [zoon A.] en [zoon B.] contact te hebben, zulks voor de duur van twee jaren, te weten tot 2 december 2011.
De kinderen krijgen zo voldoende rust om hun therapie te volgen en aan hun problematiek te werken. Het hof merkt hierbij uitdrukkelijk op dat de vader wel schriftelijk contact met de kinderen mag hebben, om zo te trachten de teleurstelling bij [zoon A.] en [zoon B.] weg te nemen.
Na afloop van deze periode kan dan bekeken worden of en op welke wijze het contact tussen de vader en [zoon A.] en [zoon B.] gestalte zou kunnen krijgen. Indien partijen dan geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, kan de vader opnieuw een verzoek tot het vaststellen van een contactregeling bij de rechtbank indienen.
3.7. Het hof zal de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen, voor zover het betreft de vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en het verzoek van de moeder om aan de vader een tijdelijk contactverbod op te leggen toewijzen.
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 mei 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank daarbij een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
legt de vader een tijdelijk verbod op om met [zoon A.], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], en [zoon B.], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], contact te hebben, voor de duur van twee jaren, te weten tot 2 december 2011;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Everaars-Katerberg, Koens en Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.