Parketnummer : 20-002120-08
Uitspraak : 15 december 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
4 juni 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-702094-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte:
- werd vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde;
- ter zake van de subsidiair ten laste gelegde “overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994” werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en/of ingehouden is geweest.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 december 2007 te Oosterhout als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Subaru), daarmede rijdende over de weg, de Slotlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig, zulks terwijl het toen regende en/of die weg een hellend verloop had en/of terwijl zich op het fietspad, gelegen rechts naast de door hem, verdachte, bereden hoofdrijbaan van die weg, een aanzienlijk aantal jeugdige fietsers bevond,
rijdend op de, gezien de rijrichting, linkerrijstrook van de, uit twee rijstroken bestaande, rechterrijbaan van die weg, die Slotlaan, met (zeer) hoge snelheid, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de toen daar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, een, op de rechterrijstrook van die rechterrijbaan van die weg rijdend, motorrijtuig (personenauto, Opel) in te halen, althans voorbij te rijden,
op het moment dat een, zich voor zijn, verdachte’s, motorrijtuig bevindende fietster (genaamd: [slachtoffer]) doende was, die rechterrijbaan van die weg (gezien de rijrichting, van “rechts naar links”) over te steken, waardoor hij, verdachte, niet in staat was dat motorrijtuig (personenauto, Subaru) tot stilstand te brengen, althans niet in staat was dat motorrijtuig (die personenauto, Subaru) af te remmen,
waardoor er (vervolgens) een botsing/aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormelde fietster,
tengevolge waarvan, die fietster ([slachtoffer] voornoemd) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel, te weten zeer ernstig hersenletsel, werd toegebracht;
hij op of omstreeks 05 december 2007 te Oosterhout als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Subaru), daarmede rijdende over de weg, de Slotlaan,
zulks terwijl het toen regende en/of die weg een hellend verloop had en/of terwijl zich op het fietspad, gelegen rechts naast de door hem, verdachte, bereden hoofdrijbaan vna die weg, een aanzienlijk aantal jeugdige fietsers bevond,
rijdend op de, gezien de rijrichting, linkerrijstrook van de, uit twee rijstroken bestaande, rechterrijbaan van die weg, die Slotlaan, met (zeer) hoge snelheid, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de toen daar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, een, op de rechterrijstrook van die rechterrijbaan van die weg rijdend, motorrijtuig (personenauto, Opel) in te halen, althans voorbij te rijden,
op het moment dat een, zich voor zijn, verdachte’s, motorrijtuig bevindende fietster (genaamd: [slachtoffer]) doende was, die rechterrijbaan van die weg (gezien de rijrichting, van “rechts naar links”) over te steken, waardoor hij, verdachte, niet in staat was dat motorrijtuig (personenauto, Subaru) tot stilstand te brengen, althans niet in staat was dat motorrijtuig (die personenauto, Subaru) af te remmen,
waardoor er (vervolgens) een botsing/aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormelde fietster (genaamd: [slachtoffer]),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 december 2007 te Oosterhout als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Subaru), daarmede rijdende over de weg, de Slotlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam, zulks terwijl het toen regende en die weg een hellend verloop had en terwijl zich op het fietspad, gelegen rechts naast de door hem, verdachte, bereden hoofdrijbaan van die weg, een aanzienlijk aantal jeugdige fietsers bevond,
rijdend op de, gezien de rijrichting, linkerrijstrook van de, uit twee rijstroken bestaande, rechterrijbaan van die weg, die Slotlaan, met hoge snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen daar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, een op de rechterrijstrook van die rechterrijbaan van die weg rijdend motorrijtuig (personenauto, Opel) in te halen,
op het moment dat een zich voor zijn, verdachte’s, motorrijtuig bevindende fietster (genaamd: [slachtoffer]) doende was die rechterrijbaan van die weg (gezien de rijrichting van “rechts naar links”) over te steken, waardoor hij, verdachte, niet in staat was dat motorrijtuig (personenauto, Subaru) tot stilstand te brengen,
waardoor er vervolgens een botsing/aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormelde fietster,
tengevolge waarvan die fietster ([slachtoffer] voornoemd) werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
i.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het ongeval niet aan zijn schuld te wijten was. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat gezien de situatie ter plaatse verdachte niet hoefde te verwachten dat er iemand zou oversteken, terwijl er ook sprake is van een grote mate van eigen schuld bij het latere slachtoffer [slachtoffer].
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
ii.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende:
- Verdachte reed op 5 december 2007 met zijn personenauto op de linkerrijstrook van de rechterrijbaan van de Slotlaan te Oosterhout.
- De Slotlaan loopt richting een brug en heeft daar een hellend verloop.
- Rechts van de rijbaan is een fietspad dat door een haag met een hoogte van ongeveer 70 centimeter van die rijbaan is gescheiden. Aan het einde van die haag (bij het begin van de brug) was een waterrooster geplaatst op een hoogte gelijk aan die van het wegdek van de rijbaan en het fietspad.
- Ten tijde van het ongeval was de weg nat en het regende.
- Verdachte reed met een snelheid van 75 à 80 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op de Slotlaan 50 kilometer per uur bedroeg.
- Verdachte is bekend met de verkeerssituatie ter plaatse omdat hij daar een zestal jaren heeft gewoond. Ook is hem bekend dat, zoals hij ter terechtzitting van het hof verklaarde, aldaar rekening gehouden moet worden met grote groepen fietsende schooljeugd, omdat je altijd in het achterhoofd moet houden dat er iets kan gebeuren of dat ze oversteken.
- Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat een groep fietsers bijna bovenaan, bij het begin van de brug was. Verdachte heeft een iets boven de 50 kilometer per uur rijdende Opel Corsa ingehaald (politieverklaring getuige [getuige]). Toen hij de Opel Corsa nagenoeg was gepasseerd, zag hij op de brug een meisje met een oranjegekleurde fiets (het hof begrijpt: [slachtoffer]) stil staan en het oogde alsof zij de rijbaan over wilde steken. Hij dacht nog dat ze hem wel had gezien, maar ze stak toch de weg over en probeerde fietsend de overkant te bereiken.
- Verdachte heeft toen getracht te remmen, maar hij reed met zijn auto [slachtoffer] aan.
iii.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij snelheid heeft teruggenomen toen hij de Opel Corsa gepasseerd was en de groep fietsers zag. Het hof stelt allereerst vast, dat verdachte voordien, te weten: bij vier verhoren door de politie, alsmede ter terechtzitting in eerste aanleg, nimmer naar voren heeft gebracht dat hij zijn snelheid toen heeft verminderd. Daarnaast zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die deze verklaring van verdachte ondersteunen. Op grond van het vorenstaande hecht het hof geen geloof aan deze verklaring van verdachte. Het hof zal hem daarom houden aan zijn eerdere verklaringen dat hij reed met een onverminderde snelheid van 75 à 80 kilometer per uur.
iv.
Bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] pas heeft gezien toen hij vijf meter verwijderd was van de plek waar zij de weg trachtte over te steken en dat hij toen vol is gaan remmen.
Uit het onderzoek is aannemelijk geworden dat het ongeval heeft plaatsgevonden ter hoogte het rooster van de watergoot waar [slachtoffer] de rijbaan op ging. Bij onderzoek op de plaats van het ongeval constateerde de politie dat de achterzijde van de auto van verdachte tot stilstand was gekomen op 44,80 meter van de watergoot. Verdachte zou op basis van zijn eigen verklaring derhalve binnen ongeveer 50 meter zijn auto tot stilstand hebben gebracht.
Bij een snelheid van 50 kilometer per uur zou volgens het onderzoek van de politie de bestuurder van een voertuig dit tot stilstand kunnen brengen over een afstand van ongeveer 31 meter, terwijl dit bij een snelheid van 80 kilometer per uur ongeveer 63 meter zou zijn. Daarbij is uitgegaan van een reactietijd van 1 seconde en een remvertraging van 6 m/s², hetgeen volgens ir. A.C.E. Spek van het NFI op nat stijgend wegdek een reële ondergrens is voor een remming met een auto met een goed werkend ABS-systeem.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij reed met een snelheid van 75 à 80 kilometer per uur acht het hof het onaannemelijk dat verdachte zijn auto binnen ongeveer 50 meter tot stilstand heeft gebracht.
Verdachte moet [slachtoffer] eerder hebben kunnen zien en hij moet haar ook eerder hebben gezien dan op een afstand van 5 meter. Het hof hecht derhalve geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij haar pas heeft gezien toen hij vijf meter verwijderd was van de plek waar zij de weg trachtte over te steken.
v.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte zag dat op het rechts naast de rijbaan gelegen fietspad een groep fietsers reed. In het procesdossier heeft het hof aanwijzingen aangetroffen dat deze fietsers scholieren waren.
Dat had voor de verdachte aanleiding moeten zijn om zijn rijgedrag erop aan te passen, door zijn snelheid ten minste te houden onder de maximum toegestane snelheid, opdat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand had kunnen brengen danwel tijdig had kunnen uitwijken.
De verdachte was zich daarvan kennelijk ook bewust. Hij verklaarde immers ter terechtzitting in hoger beroep dat je op moet passen wanneer je groepen fietsende jeugd ziet, omdat je altijd in het achterhoofd moet houden dat er iets kan gebeuren of dat ze oversteken. Naar het oordeel van het hof is verdachte door onder die omstandigheden met onverminderd hoge snelheid te blijven rijden, mede in aanmerking genomen dat het wegdek nat was, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam geweest.
vi.
Op grond van de gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, in hun onderling verband bezien, komt het hof derhalve tot het oordeel dat er sprake is van aanmerkelijke schuld en derhalve schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de eigen schuld van [slachtoffer] kan daaraan niet afdoen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 175, eerste lid, aanhef en onder a., van diezelfde wet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs overeenkomstig art. 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd is geweest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en/of ingehouden is geweest.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat ten gevolge van het aan de schuld van de verdachte te wijten ongeval [slachtoffer] is komen te overlijden, als gevolg waarvan groot leed en verlies is toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het jonge slachtoffer die zich geconfronteerd zagen met de dood van een dierbare;
- de omstandigheid dat delicten als het bewezen verklaarde feiten zijn waardoor de rechtsorde ernstig wordt geschokt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2009;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het slachtoffer is overleden en sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout.
Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, alsmede ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar onvoorwaardelijk.
Het hof ziet evenwel aanleiding om ten nadele van verdachte van de oriëntatiepunten af te wijken, aangezien, zoals uit voornoemd uittreksel blijkt, de verdachte in 2006 door de strafrechter onder meer is veroordeeld terzake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en hij in 2005 een transactie heeft betaald terzake van overtreding van artikel 62 juncto bord A1 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 in verband met een overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 36 t/m 40 kilometer per uur. Gelet hierop heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar onvoorwaardelijk tot uitgangspunt genomen.
In hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd noch bij requisitoir zijn steekhoudende redenen naar voren gebracht waarom ten voordele of nadele van verdachte van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot voormelde straffen.
Het hof acht het ongewenst indien de gevangenisstraf door middel van elektronische detentie – een in het algemeen als milder dan een gevangenisstraf ervaren vorm van straf – ten uitvoer zou worden gelegd.
Daarom zal het hof, gelet op het bepaalde in paragraaf 5, onder k, van de Circulaire Wijziging toepassing Elektronische Detentie (Stcrt. 2009, 16442), wat er ook zij van de wettelijke grondslag van het bepaalde in deze Circulaire, bepalen dat de gevangenisstraf niet op die wijze ten uitvoer mag worden gelegd.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd en/of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet door middel van elektronische detentie ten uitvoer mag worden gelegd.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en/of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T.A. de Roos,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 15 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.