Parketnummer: 20-001982-07
Uitspraak : 1 december 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer voor strafzaken van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Roermond van 4 mei 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-994619-06 tegen:
[verdachte],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - in afwijking van de eerder ingediende schriftelijke vordering - gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 januari 2006 te Helden, in elk geval in Nederland, op een bedrijf aan de [adres] aldaar, al dan niet opzettelijk, bij agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden niet voldoende zorg in acht heeft genomen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen, immers liep er afvalwater afkomstig van een preiwasmachine via een goot en/of buis in een bermsloot langs de [straat], zijnde een oppervlaktewater, en/of (vervolgens) in het oppervlaktewater [naam], terwijl in een genomen monster van dat geloosde naspoelwater het gehalte aan onopgeloste bestanddelen 1369 mg/l bedroeg, in elk geval meer dan 100 mg/l bedroeg, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt in dat verband het volgende.
Ter terechtzitting van het hof van 21 april 2009 is getuige-deskundige [naam getuige-deskundige], senior-inspecteur bij het Waterschap Peel en Maasvallei, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, gehoord. Hij heeft over de wijze van monsterneming uit het naspoelwater vanuit de inrichting van verdachte onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat er in een bermsloot sprake was van een lozing. Die sloot hoort droog te staan. Er stroomde water uit een aangelegde constructie. Ik heb toen een monster van deze lozing genomen.
Ik heb met een emmertje, te weten een klein bekertje ter grootte van een standaard plastic waterbekertje, een monster genomen uit de sloot. Dat bekertje heb ik steeds helemaal gevuld en overgeschept in een grote emmer van 10 liter. Die emmer heb ik voor driekwart gevuld.
Ik zag dat het water in de sloot opborrelde. Bij mijn nader onderzoek kon ik de plaats van de afvoerbuis inschatten. Ik zag op die plaats namelijk dat het water in de sloot daar opborrelde.
De vertegenwoordiger van verdachte vraagt mij of ik het monster rechtstreeks uit de afvoerbuis heb genomen. Ik kan hierop zeggen dat dit niet het geval is. Ik heb het monster uit het opborrelend water in de sloot genomen. Dit betrof echter geen slootwater. Ik heb in de directe nabijheid van de afvoerbuis het monster genomen. Het was niet precies onder de buis. Het was water dat volgens mij direct uit de afvoerbuis kwam. Ik kon niet exact zien waar de afvoerbuis zich bevond, omdat het substantieniveau van de sloot hoger was dan de plaats waar de afvoerbuis de sloot in kwam. Ik zag wel dat er water opborrelde en dat was volgens mij de plaats waar de afvoerbuis moet hebben gezeten. Daarom heb ik op die plaats de monsters genomen. Het opborrelend water was duidelijk zichtbaar. Naar mijn mening is de monsterneming representatief, omdat ik niet vanuit de sloot heb bemonsterd.
Ik heb de afvoerbuis niet gezien, maar ik heb uit het opborrelen afgeleid dat daar in de buurt in het talud een afvoer moest zitten waar iets uitstroomde wat het opborrelen veroorzaakte. Ik heb het bekertje op de plaats van het opborrelend water onder water geduwd.
Het hof heeft in de onderhavige zaak op 29 april 2009 een tussenarrest gewezen, omdat het hof door een onafhankelijk deskundige wenste te worden geïnformeerd over de wijze van montsterneming in deze zaak en met name - kort gezegd - over de vraag of het genomen monster voldoende representatief kan worden genoemd voor het naspoelwater vanuit de inrichting van verdachte.
Deskundige Alida Krijntje van den Eijkel, landbouwkundig ingenieur, werkzaam bij het NFI, heeft op 14 augustus 2009 een rapport opgemaakt met als onderwerp ‘Beoordeling van diverse aspecten van een bemonstering van afvalwater’. Dit rapport is aan het dossier toegevoegd.
De deskundige concludeert in voormeld rapport onder andere dat niet uitgesloten kan worden dat, door de wijze van bemonstering van het naspoelwater vanuit de inrichting, waarbij het gehalte aan onopgeloste bestanddelen van dat genomen monster (na correctie van 15%) 1369 mg/l bedraagt, dit gehalte minder dan de maximaal toegelaten 100 mg/l zou hebben bedragen, indien rechtstreeks bemonsterd zou zijn uit de afvoerbuis van waar het naspoelwater afkomstig was.
Ter terechtzitting van het hof van 17 november 2009 heeft deskundige Van den Eijkel - mede in reactie op hetgeen diezelfde terechtzitting door getuige-deskundige [naam getuige-deskundige] naar voren is gebracht - verklaard dat uit de gebezigde wijze van monsterneming geen representatief monster kan worden verkregen. Zij heeft verklaard dat door de monsterneming vermenging kan hebben plaatsgevonden van het uit de inrichting geloosde water met verontreinigd water of sediment uit de bermsloot. Ten slotte heeft zij verklaard te persisteren bij de conclusies die zij in haar rapport heeft verwoord.
Het hof volgt de conclusies van de deskundige en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Gelet daarop, is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de gemeten vervuiling in het monster in zijn totaliteit kan worden toegerekend aan de lozing uit de inrichting van verdachte, zelfs niet een gehalte aan onopgeloste bestanddelen van tenminste 100 mg/l. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. R.J. Koopman,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 1 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.