ECLI:NL:GHSHE:2009:BK6894

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.045.315
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. Draijer-Udo
  • E. Everaars-Katerberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing: afweging nadelen thuis- / uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarigen [zoon A.] en [zoon B.]. De vader, die in hoger beroep ging tegen de beslissing van de rechtbank, betoogde dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk was. Hij stelde dat de kinderen zich sociaal-emotioneel goed ontwikkelden en dat de redenen voor de uithuisplaatsing, zoals zijn dreigende huisuitzetting, niet meer van toepassing waren. De vader had zijn financiën op orde en was bereid samen te werken met de hulpverlening.

De stichting, die de uithuisplaatsing had aangevraagd, voerde aan dat de kinderen nog steeds begeleiding nodig hadden en dat er zorgen waren over de pedagogische vaardigheden van de vader. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing meer nadelen met zich meebracht dan de thuisplaatsing bij de vader. Het hof benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in het onderwijs voor de kinderen, vooral voor [zoon A.], die in zijn examenjaar zat. Het hof oordeelde dat de kinderen, gezien hun leeftijd en wensen, weer bij hun vader moesten wonen, mits er adequate begeleiding en hulpverlening zou plaatsvinden.

De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de stichting om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen werd afgewezen. Het hof bekrachtigde wel de eerdere machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van 17 juli 2009 tot 19 december 2009. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in het kader van uithuisplaatsing en thuisplaatsing.

Uitspraak

MvO
16 december 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.045.315/01
Zaaknummer eerste aanleg: 194512/ JE RK 09-1204 MZ 13
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats.1],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Sanli,
t e g e n
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende te Helmond,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juli 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 oktober 2009, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2009, heeft de stichting verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3. Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
mevrouw [Y.] (hierna: de moeder) en de heer [Z.] (hierna: de stiefvader).
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. H. Sanli;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw T.J. Spoelstra (gezinsvoogdijwerkster) en mevrouw M.van Vlijmen;
- de moeder en de stiefvader.
Aan de oma (vaderszijde) is door het hof bijzondere toegang verleend om de zitting bij te wonen.
2.5. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.6. Het hof heeft de minderjarigen [zoon A.] en [zoon B.] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.7. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de raad d.d. 14 oktober 2009;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 16 november 2009;
- de brief d.d. 21 oktober 2009, de brief d.d. 22 oktober 2009 met bijlagen en de brief d.d. 24 november 2009 met bijlagen van de stichting.
De advocaat van de vader heeft ter zitting haar op schrift gestelde en ter zitting voorgedragen pleitnotities overhandigd.
3. De beoordeling
3.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder, zijn voor zover hier van belang, geboren:
- [zoon A.] (hierna: [zoon A.]), op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats];
- [zoon B.] (hierna: [zoon B.]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
De vader en de moeder hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag.
3.2. [zoon A.] en [zoon B.] staan sinds 17 juli 2008 onder toezicht van de stichting. Zij zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 2 februari 2009 uithuisgeplaatst in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs. Zij verblijven sedert 5 maart 2009 bij het Lavateam te [vestigingsplaats A.].
3.2.1. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [zoon A.] en [zoon B.] met ingang van 17 juli 2009 tot uiterlijk 17 juli 2010 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs.
3.3. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De vader voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft gelet op de door de stichting opgemaakte evaluatierapporten ten onrechte overwogen dat verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is omdat de kinderen zich op sociaal-emotioneel terrein moeten kunnen ontwikkelen. Volgens de vader blijkt uit deze rapporten dat de gewenste ontwikkelingsuitkomsten op dit terrein volledig zijn behaald.
Daarnaast is er, aldus de vader, geen sprake meer van een instabiele thuissituatie zoals de rechtbank overweegt. Immers, de aanleiding voor de uithuisplaatsing, te weten het feit dat de vader zijn huis uitgezet dreigde te worden wegens het niet betalen van de huurpenningen, is niet meer aanwezig. De vader heeft beschermingsbewind geregeld en zijn financiën zijn nu op orde.
De vader is van mening dat er geen noodzaak is voor uithuisplaatsing, dat niet voldaan wordt aan de daaraan gestelde wettelijke eisen en dat rekening gehouden moet worden met de wens van [zoon A.] en [zoon B.] om bij de vader te wonen. De vader spreekt ook zijn zorg uit dat [zoon B.] sinds de uithuisplaatsing niet naar school gaat.
De vader is bereid tot samenwerking met de hulpverlening en is van mening dat er voldoende alternatieven aanwezig zijn om hem en de kinderen vanuit de thuissituatie te begeleiden.
Ter zitting heeft de vader hier aan toegevoegd dat de stichting telkenmale nieuwe argumenten aanvoert, zoals bijvoorbeeld de twijfels rond de pedagogische vaardigheden. De vader geeft aan dat hem éénmaal per 8 weken per kind een uur begeleide omgang wordt toegestaan. Er is éénmaal per week een belcontact van 10 minuten dat moeizaam verloopt omdat het gesprek via de intercom gevolgd wordt door de groepsleiding.
3.5. De stichting voert in het verweerschrift - kort samengevat - aan dat uit de evaluatierapporten weliswaar blijkt dat de beide kinderen op een aantal ontwikkelingsdoelen vooruitgang hebben geboekt doch dat zij om deze doelen volledig te halen nog steeds begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Voorts merkt de stichting op dat de dreigende huisuitzetting niet alleen de aanleiding voor de uithuisplaatsing van de kinderen vormde doch ook de twijfels omtrent de pedagogische vaardigheden van de vader en over zijn mogelijkheden om de kinderen een veilige en stabiele thuissituatie te bieden.
Ter zitting heeft de stichting hier aan toegevoegd dat er zorgen bestaan omtrent de sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon A.] en [zoon B.] en derhalve het Ambulatorium is verzocht een psychodiagnostisch onderzoek ten aanzien van beide kinderen uit te voeren. Uit de onderzoeksrapporten van het Ambulatorium (d.d. 19 november 2009) blijkt volgens de stichting dat deze zorg terecht is en dat de vader zijn eigen aandeel daarin niet ziet. De stichting is, gelet op deze onderzoeks- resultaten, voornemens [zoon A.] en [zoon B.] van het Lavateam te [vestigingsplaats A.] over te plaatsen naar een voor hen meer geschikte woonplek en van daaruit te werken aan een gefaseerde thuisplaatsing. [zoon A.] en [zoon B.] kunnen dan de begeleiding krijgen die zij op sociaal-emotioneel terrein nodig hebben en waar zij baat bij blijken te hebben. Er kan dan aandacht zijn voor de wijze waarop de vader communiceert met de beide jongens en er kan gewerkt worden aan de opbouw van contact tussen hen en de moeder.
3.6. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen acht nu zij zo blijkt uit het onderzoek door Ambulatorium, problemen hebben waar aan gewerkt moet worden.
3.7. Het hof overweegt het volgende.
3.7.1. Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige uit huis plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2. [zoon B.] en [zoon A.] zijn op 2 februari 2009 met een spoedmachtiging uit huis geplaatst in verband met de onrustige gezinssituatie waarin zij zich bevonden en de problemen rond de huisvesting van het gezin. Beide jongens hebben eerst een maand in [woonplaats.2] gewoond, waarna zij bij het Lavateam te [vestigingsplaats A.] zijn geplaatst.
3.7.3. De rechtbank heeft op verzoek van de stichting de machtiging uithuisplaatsing verlengd met de overweging dat er gezien de zorgen rond de sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon A.] en [zoon B.] nader onderzoek diende plaats te vinden vanuit een neutrale en veilige plek, waar zij rust en structuur krijgen.
Inmiddels heeft het psychodiagnostisch onderzoek door het Ambulatorium plaatsgevonden en zijn de resultaten in een rapport d.d. 19 november 2009 vastgelegd.
3.7.4. Ten aanzien van [zoon A.] vermeldt het bovenstaande rapport dat “de sociale ontwikkeling van [zoon A.] leeftijdsadequaat lijkt, al is er sprake van een sterke neiging tot zich aanpassen, waardoor er sprake zou kunnen zijn van een dreigende scheefgroei van zijn persoonlijkheid.
De emotionele ontwikkeling is niet leeftijdsadequaat. Er lijkt sprake van een beperkte diepgang in de emotionele belevingswereld en [zoon A.] heeft moeite zijn emoties te uiten en er over te praten. Daarnaast wordt er een achterstand in de menings- en oordeelsvorming gezien. Gezien de cognitieve capaciteiten van [zoon A.] zou hij wel in staat zijn tot eigen oordeelsvorming, maar heeft hij zich hierin onvoldoende ontwikkeld.”
3.7.5. Ten aanzien van [zoon B.] vermeldt het rapport dat “[zoon B.] op sociaal-emotioneel gebied niet leeftijdsadequaat is ontwikkeld. Hij heeft moeite met het uiten van emoties en moeite met het spreken over emoties. Daarnaast is hij beperkt in staat tot zelfreflectie en het zelfinzicht is niet leeftijdsadequaat ontwikkeld. [zoon B.] is een kwetsbare jongen die sterk afhankelijk is van zijn omgeving, wat hem erg beïnvloedbaar maakt. Hij is beperkt in staat een eigen weloverwogen mening en eigen ideeën te vormen en er is sprake van een groot risico op ‘meeloopgedrag’ met leeftijdgenoten. [zoon B.] is geneigd zich erg sociaal wenselijk op te stellen en een positief beeld te schetsen van zijn thuissituatie en van de vader.”
3.7.6. Ten aanzien van beide kinderen geldt dat zij niet in staat zijn op een gedifferentieerde manier over hun vader en moeder te denken, hetgeen volgens het rapport een negatieve invloed kan hebben op latere relatievorming. In dit verband wordt gesproken over een gespleten loyaliteit.
3.7.7. In het kader van het onderzoek heeft de heer [C.] (groepsleiding Stichting Lavateam) opgemerkt dat het met [zoon A.] op de groep redelijk gaat. [zoon A.] houdt zich aan de regels en weet zich goed staande te houden op de groep. Het is echter merkbaar aan [zoon A.] dat hij geen doel heeft, aldus de heer [C.].
Met [zoon B.] gaat het goed op de groep: hij is een wat drukkere jongen die goed kan worden aangesproken door de groepsleiding en goed te corrigeren is.
Beide jongens hebben een grote ontwikkeling doorgemaakt op de groep, maar [zoon A.] en [zoon B.] horen volgens de heer [C.] niet thuis op het Lavateam; de groepsgenoten hebben veel gedragsproblemen; [zoon A.] en [zoon B.] passen daar niet tussen. De setting is te streng en de geboden structuur is voor hen wat overdreven, aldus de heer [C.].
3.7.8. In het Ambulatorium-rapport wordt geconcludeerd dat het voor beide jongens belangrijk is dat zij individuele begeleiding krijgen die gericht is op de ontwikkeling van de eigen identiteit en de eigen meningsvorming. Voor beide jongens, maar zeker voor [zoon A.] is het van belang dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun woonsituatie en dat zij opgroeien in een stabiele en gestructureerde omgeving.
3.7.9. Volgens het rapport vormt het geringe probleemgedrag van de kinderen een contra-indicatie voor de uithuisplaatsing; de plaatsing tussen kinderen die wel gedragsproblemen hebben vergroot het risico op probleemgedrag bij [zoon A.] en [zoon B.].
Echter, de onderzoekers zijn van mening dat het gebrek aan inzicht van de vader in de pedagogische en affectieve behoeften van [zoon A.] en [zoon B.], zijn bepalende en dominante houding (waardoor [zoon A.] en [zoon B.] geen ruimte krijgen om een eigen identiteit te ontwikkelen) en zijn gebrek aan inzicht in het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevinden, contra-indicaties vormen voor thuisplaatsing bij de vader. Het is volgens het rapport noodzakelijk dat de vader op deze punten door intensieve hulpverlening en begeleiding meer inzicht krijgt in zijn eigen handelen en zo tot een gedragsverandering kan komen.
In het rapport wordt geconcludeerd dat toegewerkt moet worden naar thuisplaatsing bij de vader maar dat daarbij vooruitgang van de vader op deze punten noodzakelijk is in het belang van de kinderen.
3.7.10. De stichting heeft ter zitting aangegeven dat zij, uitgaande van het rapport van Ambulatorium, de machtiging uithuisplaatsing wenst te handhaven en momenteel zoekt naar een geschikte vervolgplek voor [zoon A.] en [zoon B.]. De stichting heeft daarvoor thans twee zorginstellingen in beeld. In afwachting daarvan kunnen de kinderen hun verblijf bij het Lavateam voortzetten.
De begeleiding en hulpverlening kan dan geregeld worden en er kan dan samen met de vader gewerkt worden aan thuisplaatsing van de kinderen. Tevens kan dan aandacht besteed worden aan de contactopbouw met de moeder.
De stichting schat in dat dit traject een periode van 6 maanden tot een jaar zal nemen alvorens [zoon A.] en [zoon B.] terug kunnen keren naar de vader.
3.7.11. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat hulpverlening aan en begeleiding van de vader en de kinderen (én de moeder) geïndiceerd is.
De stichting stelt zich op het standpunt dat de vereiste begeleiding en hulpverlening gestalte dient te krijgen vanuit de situatie dat de kinderen op een neutrale plaats wonen. De moeder heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
De vader stelt echter dat de begeleiding en hulpverlening ook kan plaatsvinden vanuit de thuissituatie en dat er geen redenen zijn om de kinderen, tegen hun wens in, niet bij hem te laten wonen.
3.7.12. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat zowel ten aanzien van uithuisplaatsing als ten aanzien van thuisplaatsing contra-indicaties gelden en aan beide opties nadelen kleven. Het hof zal derhalve de beide opties tegen elkaar afwegen.
Het door de stichting uiteengezette traject komt het hof voor als weinig concreet en onzeker ten aanzien van het tijdspad. Daarbij is zeer onduidelijk wat de consequenties van dit traject zijn voor het volgen van onderwijs door [zoon A.] en [zoon B.].
De stichting heeft verklaard dat zij twee zorginstellingen op het oog heeft en dat plaatsing bij één van deze zorginstellingen zou betekenen dat [zoon A.] naar een andere school zou moeten. Dit heeft volgens de stichting uiteraard niet de voorkeur doch de keuze voor de uiteindelijke zorginstelling wordt ook bepaald door de aanwezige wachtlijsten.
Het hof is van oordeel dat het van groot belang is dat [zoon A.] die thans in zijn examenjaar zit op het d’Oultremont College te [vestigingsplaats A.] (VMBO-TG) zijn schooljaar aldaar af kan maken. Uit het gesprek met de heer [D.] van deze school, waarvan in het rapport van het Ambulatorium verslag is gedaan, blijkt dat elke school de schoolexamens anders regelt en dat het moeilijk is, zo niet organisatorisch onhaalbaar, om in een examenjaar, over te stappen naar een andere school. Daarbij wordt tevens aangegeven dat [zoon A.] de capaciteiten heeft om na het behalen van zijn VMBO-examen over te stappen naar 4 HAVO.
Naar het oordeel van het hof zou het zeer onwenselijk zijn als [zoon A.] in zijn eindexamenjaar van school zou moeten wisselen, welke kans bij een voortzetting van de uithuisplaatsing - zo heeft het hof begrepen – niet denkbeeldig is.
Het hof is van oordeel dat tot het uiterste dient voorkomen te worden dat dezelfde situatie ontstaat als bij [zoon B.] die sinds de uithuisplaatsing in februari van dit jaar, vlak voor de CITO-toets in groep 8 van de basisschool, geen regulier onderwijs meer heeft gevolgd. Ter zitting is weliswaar gebleken dat [zoon B.] inmiddels (enig) onderwijs volgt bij het project Rebound, doch dit is pas sinds één á twee maanden.
Het hof kwalificeert dit nadeel evenzeer als een zeer groot nadeel van voortzetting uithuisplaatsing. Naar het oordeel van het hof blijft de stichting ernstig in gebreke door in geval van uithuisplaatsing, waarbij ingegrepen wordt in de gezinssituatie van het kind dat tot dan toe gewoon onderwijs volgt, gedurende meer dan een half jaar er niet voor te zorgen dat het leerplichtig kind onderwijs kan volgen.
Door de vader is ter zitting onweersproken verklaard dat, indien de kinderen thuisgeplaatst worden, [zoon A.] zijn huidige school kan blijven bezoeken (ook het vervoer vormt dan geen probleem) en dat hij de toezegging heeft dat [zoon B.] na twee weken kan beginnen aan het Huub van Doorne College te [vestigingsplaats B.]. Ook de leerplichtambtenaar is hierbij betrokken.
3.7.13. Uit de stukken en het verhoor van [zoon A.] en [zoon B.] is gebleken dat de kinderen erg bezig zijn met het feit dat zij naar huis willen: naar de vader en naar hun familie. Zij hebben veel moeite met het feit dat zij slechts 10 minuten per week belcontact met hun vader hebben en slechts eenmaal per acht weken een uur begeleide omgang met hem. Daarnaast heeft de situatie rond opa, die ernstig en wellicht levensbedreigend ziek is en die zij in de eerste week in het ziekenhuis niet hebben mogen bezoeken, bij de kinderen voor veel onrust gezorgd.
Uit het rapport van het Ambulatorium blijkt dat zeker [zoon A.] moeite heeft met de onduidelijkheid rond zijn woonsituatie. Voortzetting van de uithuisplaatsing waarbij [zoon A.] en [zoon B.] op enig moment het Lavateam zullen verlaten en overgeplaatst zullen worden naar (wederom) een nieuwe voor hen onbekende en vreemde - leefomgeving betekent dat het komend jaar voor [zoon A.] en [zoon B.] in het teken zal blijven staan van onrust en onzekerheid en dat zij zich niet op andere zaken zullen kunnen richten. Het hof acht dit nadelig voor de verdere ontwikkeling van de kinderen. Het hof is voorts van oordeel dat, gezien de leeftijd van [zoon A.] en [zoon B.] in deze ook rekening gehouden mag en in dit geval ook kan worden met de wens van de beide kinderen om weer thuis te gaan wonen.
3.7.14. Door de stichting is ter zitting aangegeven dat er geen zorgen meer zijn omtrent de financiële situatie van de vader en zijn woonsituatie. De vader staat onder beschermingsbewind en heeft geschikte woonruimte om met de kinderen te wonen. In dit opzicht, concludeert het hof, zijn er derhalve geen belemmeringen voor thuisplaatsing.
De zorgen van de stichting liggen vooral op het terrein van de emotionele ontwikkeling van [zoon A.] en [zoon B.]: de vader sluit niet goed aan bij de behoeften van de kinderen. De stichting acht het wel zorgelijk dat de vader erg negatief is richting de moeder. Thuisplaatsing betekent dat deze zorgen vooralsnog blijven bestaan nu de vader en de kinderen nog niet de begeleiding en hulpverlening hebben gekregen die voor hen noodzakelijk is.
Mevrouw Spoelstra heeft ter zitting aangegeven dat zij sinds haar aantreden als gezinsvoogdijwerkster in maart 2009 met de vader op een positieve wijze heeft kunnen samenwerken.
Ter zitting heeft de vader aangegeven dat er voor hem nog wel iets te leren valt ten aanzien van het stimuleren van de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Het hof begrijpt hieruit dat de vader in het belang van [zoon A.] en [zoon B.]
- zoals hij een aantal jaren geleden ook heeft gedaan - zijn actieve medewerking zal verlenen aan de voor hem en de kinderen noodzakelijk geachte begeleiding en hulpverlening.
3.7.15. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat, gelet op bovenstaande contra-indicaties voor beide opties, het voortzetten van de uithuisplaatsing in deze situatie meer nadelen oplevert dan de plaatsing van [zoon A.] en [zoon B.] bij de vader. De doelen van de uithuisplaatsing vergen een langdurige behandeling. Zeker voor het herstel van het contact met de moeder zal, gelet op de gespleten loyaliteit van de kinderen, nodig zijn dat de eigen identiteitsontwikkeling op gang gekomen is. Het hof heeft niet de verwachting dat dit binnen een jaar te realiseren valt, zodat alleen dit doel al een langdurige uithuisplaatsing zou vereisen. Nu bovendien gebleken is dat de kinderen op een groep verblijven waar zij gelet op hun problematiek niet thuishoren, hetgeen het hof als zeer onwenselijk oordeelt, terwijl onzeker is wanneer een eventuele overplaatsing naar een wel geschikte groep te realiseren zal zijn, geeft het hof er de voorkeur aan de hulpverlening vanuit de thuissituatie gestalte te geven.
Uiteraard dient zo spoedig mogelijk, in het kader van de ondertoezichtstelling, hulpverlening en begeleiding voor de vader en de kinderen te worden ingezet die vanuit de thuissituatie kan werken aan de eerdergenoemde problemen.
3.7.16. Het hof deelt de mening van de stichting dat het voor de verdere ontwikkeling van [zoon A.] en [zoon B.] van groot belang is dat er gewerkt wordt aan het herstel van de relatie met de moeder. Ook op dat punt zal de begeleiding en hulpverlening aan de vader, de kinderen en de moeder zich moeten richten. De stichting wil dit ook in het verder in te zetten traject naar thuisplaatsing betrekken. Echter, het hof is van oordeel dat, gelet op de belangen van de minderjarigen, ook in de situatie waarin de omgang tussen hen en de moeder nog niet tot stand gebracht is, op dit moment prioriteit gegeven dient te worden aan het creëren van een stabiele opvoedingssituatie van waaruit [zoon A.] en [zoon B.] onderwijs kunnen volgen en waarin de vader de gelegenheid krijgt aan te tonen dat hij met ambulante begeleiding in staat is de vereiste, vooral sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen te realiseren, waaronder ook begrepen is het op gang brengen van omgang tussen de moeder en de kinderen.
3.8. Het bovenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking met ingang van 19 december 2009 dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de stichting met ingang van die datum alsnog dient te worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt met ingang van 19 december 2009 de bestreden beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juli 2009
en, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 19 december 2009 alsnog af het inleidend verzoek van de stichting ter zake van de machtiging uithuisplaatsing;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing over de periode van 17 juli 2009 tot 19 december 2009;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Draijer-Udo en Everaars-Katerberg en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 16 december 2009.