typ. SH
zaaknr. HD 103.005.589
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 15 december 2009,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant in het principaal appel bij exploot van dagvaarding van 13 september 2007,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: de man,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in het incidenteel appel,
verder: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 25 juli 2007 tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 110080/HA ZA 06-391)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De man is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis heeft de man onder overlegging van één productie één grief aangevoerd, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd zoals in deze memorie nader staat omschreven.
2.2 De vrouw heeft een akte uitlating eiswijziging genomen.
2.3 Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel heeft de vrouw de grief van de man bestreden, in het incidenteel appel acht grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in deze memorie nader staat omschreven.
2.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de man onder overlegging van één productie de grieven van de vrouw bestreden.
2.5 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Het procesdossier van de man is onbruikbaar vanwege de daarin voorkomende accentueringen (artikel 2.5 Landelijk Procesreglement).
3. De gronden van het hoger beroep
In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 28 oktober 1983 tot en met 13 december 2004.
Op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk is Duits recht van toepassing.
Partijen hebben als peildatum voor de waardering van de te verdelen of te verrekenen vermogensbestanddelen gekozen voor 24 juli 2003 (waar in het beroepen vonnis in dit verband 24 juli 2004 is vermeld berust dit kennelijk op een verschrijving).
Partijen verschillen van mening over de financiële afwikkeling. De vrouw vordert in conventie verdeling van de gemeenschap; de man vordert in reconventie verrekening volgens de regels van de Zugewinngemeinschaft.
4.2 De rechtbank heeft bij gelegenheid van de comparitie na antwoord getracht met partijen een regeling van het geschil te bewerkstelligen. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie op 7 november 2006 en de voortzetting ervan op 10 april 2007. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de afrekening van de tussen partijen bestaand hebbende Zugewinngemeinschaft aldus vastgesteld dat de man een bedrag van € 5.376,84 aan de vrouw verschuldigd is en voor het overige de vorderingen over en weer afgewezen met compensatie van de proceskosten.
4.3 De man heeft in zijn memorie van grieven aangegeven dat hij zijn eis vermeerdert. De berekening die hij daarbij geeft sluit op een bedrag van € 563,16 dat de vrouw hem moet betalen. De vrouw heeft bij akte te kennen gegeven in de wijziging van eis geen vermeerdering maar een vermindering te zien. Het hof sluit zich hierbij aan; de berekening die de man in eerste aanleg heeft uitgevoerd kwam niet op een lager bedrag dan het thans genoemde bedrag van € 563,16 uit, zodat niet valt in te zien waarom thans sprake zou zijn van een vermeerdering van eis.
4.4 De grief van de man in het principaal appel houdt in dat volgens hem de rechtbank het Duitse recht niet consequent c.q. correct heeft toegepast.
In de toelichting op de grief maakt de man onder 1. een eigen vermogensopstelling. Het hof kan die opstelling niet volgen reeds omdat de man zich daarin de helft van de hypotheekschuld toedeelt ad € 83.500,=. Dit is evenwel onjuist. De man krijgt die schuld niet toebedeeld. Daarbij komt dat de man niet aangeeft waarom de opstelling van de rechtbank (onder resumé) onjuist is. Het hof dient derhalve de door de rechtbank gegeven opstelling tot uitgangspunt te nemen.
In de toelichting op de grief onder 2. maakt de man nog een andere berekening. Ook deze kan niet worden gevolgd omdat daarin geen rekening is gehouden met het negatieve vermogen (waarde huis minus hypotheek) van € 12.000,=. De rechtbank heeft deze post wel verdisconteerd en de man geeft niet aan waarom dit onjuist zou zijn.
4.5 De vrouw voert met haar eerste grief aan dat tussen partijen is overeengekomen af te wijken van de regels van de Zugewinngemeinschaft. Volgens de vrouw hebben beide partijen verzocht om verdeling (en niet om verrekening) en zijn zij overeengekomen dat alle aanwezige goederen gemeenschappelijk zijn. Verder wijst de vrouw op de echtscheidings- beschikking van 1 december 2004 waarin de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap is bevolen.
4.6 Wat dit laatste betreft wijst het hof, zoals ook de rechtbank al deed, op de motivering van bedoeld bevel waaruit blijkt dat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking het oog heeft op ‘verrekening van de naar Duits recht bestaande Zugewinngemeinschaft’. Gelet hierop mist het beroep van de vrouw op deze beschikking feitelijke grondslag. Dat geldt ook voor de verwijzing naar de volgens haar door beide partijen gevraagde verdeling. Door de vrouw is namelijk weliswaar in de onderhavige procedure verdeling gevorderd maar de man heeft verrekening gevorderd naar de regels van de Zugewinngemeinschaft. Er ligt derhalve geen gelijkluidende vordering, zodat ook aan de processuele houding van partijen voor de vrouw geen argument is te ontlenen. Voor het overige is door de vrouw niet concreet aangegeven hoe en wanneer partijen hebben afgesproken af te wijken van genoemde regels, zodat grief I in het incidenteel appel faalt.
4.7 Met grief II in het incidenteel appel betoogt de vrouw dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat er geen beginvermogen van de echtelieden is geweest. De vrouw laat evenwel na concreet aan te geven en met bescheiden te onderbouwen waaruit de beginvermogens van partijen volgens haar hebben bestaan. Bij gebreke van een dergelijke opgave dient het ervoor gehouden te worden dat de beginvermogens van partijen op nihil gesteld kunnen worden.
4.8 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat tussen partijen dient te worden afgerekend op basis van de Zugewinngemeinschaft die tussen hen heeft bestaan. Dit houdt in dat tussen echtelieden geen gemeenschap van goederen ontstaat en dat de toename van hun vermogens gedurende het huwelijk tussen hen wordt verrekend. Bij het ontbreken van een beginvermogen gaat het bij deze verrekening om het eindvermogen; dat is immers de toename ten opzichte van nihil.
4.9 Met de overige grieven in het incidenteel appel borduurt de vrouw verder op de stelling dat niet moet worden verrekend op basis van de Zugewinngemeinschaft, maar dat een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient plaats te vinden. Zoals hiervoor aangegeven is dit uitgangspunt onjuist, zodat de daarop gebaseerde grieven geen afzonderlijke behandeling behoeven en worden verworpen.
4.10 In haar memorie van antwoord/memorie van grieven (blz. 2-5) is de vrouw eveneens ingegaan op de verrekening van de verschillende vermogensbestanddelen op basis van de Zugewinngemeinschaft. Het hof zal dit commentaar hierna bespreken en daarbij voor zover nodig en mogelijk het standpunt van de man betrekken.
4.11 Het hof volgt de volgorde van de onderwerpen van het vonnis waarvan beroep (r.o. 3.2).
1. De woning
Het standpunt van de vrouw sluit aan bij het oordeel van de rechtbank. Het andersluidende standpunt van de man, zoals dit blijkt uit zijn opstelling, is door hem niet gemotiveerd en sluit niet aan bij het door het hof gehanteerde uitgangspunt. Met name is door de man niet gemotiveerd waarom de restant hypotheekschuld van € 12.000,=, die de vrouw geheel voor haar rekening neemt, buiten de afrekening tussen partijen zou moeten blijven.
2. De auto’s
Dit onderwerp is niet meer aan de orde.
3. Polissen Nationale Nederlanden
Hieromtrent bestaat geen geschil tussen partijen.
4. Wehkamp en Otto
Het standpunt van de vrouw sluit aan bij het oordeel van de rechtbank. Het andersluidende standpunt van de man, zoals dit blijkt uit zijn opstelling, is door hem niet gemotiveerd en sluit niet aan bij het door het hof gehanteerde uitgangspunt. Van belang is in dit verband dat de man niet heeft weersproken dat de vrouw deze schulden volledig voor haar rekening heeft genomen.
5. De ontslaguitkering
Het standpunt van de man, zoals dit blijkt uit zijn opstelling, sluit aan bij het oordeel van de rechtbank. Het andersluidende standpunt van de vrouw is door haar tegenover de gegevens die de man naar aanleiding van de eerste comparitie van partijen heeft verstrekt onvoldoende onderbouwd zodat haar verweer op dit onderdeel als onvoldoende gemotiveerd wordt verworpen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de enkele omstandigheid dat de uitkering is verteerd onvoldoende is – mede gelet op de omvang van dat bedrag – om daaruit af te leiden dat sprake is van verspilling of verarming. Het lag mitsdien op de weg van de vrouw om te stellen en aannemelijk te maken dat de uitgaven zoals de man stelt te hebben gedaan, zodanig onredelijk of onbillijk waren dat daarmee geen rekening behoeft te worden gehouden. Zij heeft dat evenwel nagelaten.
6. De inboedel
De rechtbank heeft aan de inboedel die bij de vrouw is gebleven een waarde van € 5.000,= toegekend. Het standpunt van de man over deze waardering, zoals dit blijkt uit zijn opstelling, sluit aan bij het oordeel van de rechtbank. Volgens de vrouw had de achtergebleven inboedel hooguit een waarde van € 1.500,= en dient in aanmerking genomen te worden dat de overbedeling van de inboedel reeds meegewogen is bij de bepaling van de alimentatie. Wat dit laatste betreft: de berekening van alimentatie en de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap c.q. verrekening op basis van een Zugewinngemeinschaft zijn van elkaar te onderscheiden aspecten met ieder een eigen berekeningswijze, criteria en peildatum c.q. periode. Bij deze post gaat het om een globale schatting van een normale gezinsinboedel. Ook het hof acht daarvoor een bedrag van € 5.000,= redelijk nu geen zodanig bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die een lagere schatting rechtvaardigen.
7. Gezamenlijke rekening/doorlopend krediet
De rechtbank heeft vermeld dat de gezamenlijke rekening een tekort vertoonde van € 189,60 en dit bedrag niet betrokken bij de opstelling. Het standpunt van de man, zoals dit blijkt uit zijn opstelling, sluit aan bij het oordeel van de rechtbank. Volgens de vrouw dient het bedrag bij de man in aanmerking genomen te worden, aangezien zijzelf de volledige debetstand heeft aangevuld. Het hof kan zich in dit standpunt niet vinden. Het gaat bij het hier gehanteerde uitgangspunt om de vermogens op de peildatum. Op dat moment kwam het tekort ten laste van beide partijen voor de helft, zodat deze post niet van invloed is op de opstelling per peildatum.
Met betrekking tot het doorlopend krediet merkt de vrouw op dat de man heeft nagelaten de door haar verlangde rekeningafschriften over te leggen. Volgens haar doet zich hier de situatie voor dat de man gelden heeft verspild of zich kunstmatig arm heeft gemaakt doordat hij het doorlopend krediet heeft laten oplopen en niet heeft afgelost. In een dergelijk geval dient het doorlopend krediet bij de activa van de man te worden opgenomen; dit is volgens de vrouw de enige redelijke oplossing die de Zugewinngemeinschaft biedt ingeval van dergelijke jegens haar onrechtmatige handelingen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling dat de man ten aanzien van het doorlopend krediet jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door gelden te verpillen dan wel zichzelf kunstmatig arm te maken onvoldoende met concrete gegevens en/of bescheiden onderbouwd, zodat hetgeen de vrouw op basis van deze stelling heeft aangevoerd niet tot het door haar gewenste resultaat kan leiden. Dit brengt mee dat een nader onderzoek naar het verloop van het doorlopend krediet niet tot een andere opstelling leidt, zodat daarvoor het aandringen op het overleggen van nadere stukken door de man niet zinvol is.
8. Belastingvoordeel
Hierover zijn partijen het eens.
9. Essent
Dit onderwerp is niet meer aan de orde.
4.12 Het vorenstaande brengt het hof tot dezelfde slotsom als de rechtbank. Alle grieven worden verworpen en het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd.
In het principaal appel en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Meulenbroek en Den Hartog Jager en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2009.