ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
derde kamer, van 6 oktober 2009,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats], Indonesië,
appellant bij exploot van dagvaarding van 12 maart 2009,
advocaat: mr. P.H. Visser,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. T.A.J. van de Wouw,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen incidenteel vonnis van 25 februari 2009 tussen appellant - [X.] - als eiser in de hoofdzaak / verweerder in het incident en geïntimeerde - [Y.] - als gedaagde in de hoofdzaak / eiser in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 182510/HA ZA 08-2042)
1.1. [X.] heeft bij inleidende dagvaarding van 9 oktober 2008 een vordering ingesteld tegen [Y.].
1.2. [Y.] heeft op de voet van artikel 224 Rv een incidentele conclusie genomen strekkende tot zekerheidstelling door [X.].
1.3. [X.] heeft bij conclusie van antwoord in het incident verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
1.4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank uitspraak gedaan in het incident.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij appeldagvaarding, tevens houdende grieven, heeft [X.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het incidentele vonnis waarvan beroep en, zo begrijpt het hof, tot het alsnog afwijzen van de vordering in het incident, kosten rechtens.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding houdende grieven.
4.1. [X.] heeft bij inleidende dagvaarding van 9 oktober 2008 [Y.] opgeroepen te verschijnen voor de terechtzitting van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 oktober 2008 en daarbij veroordeling van [Y.] gevorderd tot betaling van € 7.828,47, vermeerderd met 5% (verhoogd met BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2008 tot de dag van voldoening.
[X.] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd, kort gezegd, dat [Y.] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld (primair) dan wel dat [Y.] zich ten koste van hem ongerechtvaardigd heeft verrijkt (subsidiair) en dat [X.] als gevolg daarvan tot genoemd bedrag schade heeft geleden. [X.] heeft met het oog op zijn voorgenomen emigratie naar Indonesië AOW- en pensioengelden gespaard en zijn overlijdensverzekering afgekocht. Nadat [X.] het beheer van zijn bankrekening aan [Y.] als gemachtigde had toevertrouwd, heeft [Y.] zich die gelden toegeëigend, aldus [X.].
4.2. Blijkens het als productie 1 bij incidentele conclusie in het geding gebrachte uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Zaanstad is [X.] per 16 november 2008 verhuisd (van [woonplaats], gemeente [gemeentenaam]) naar [woonplaats] in Indonesië.
4.3. [Y.] heeft bij incidentele conclusie d.d. 3 december 2008 op de voet van artikel 224 Rv gevorderd [X.] te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarvan [X.] in het geding tussen partijen veroordeeld zou kunnen worden en het bedrag van die zekerheid te stellen op € 4.000,-. [Y.] heeft daartoe aangevoerd dat [X.] naar Indonesië is geëmigreerd en daarom, nu [X.] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland meer heeft, op grond van genoemd artikel verplicht is zekerheid te stellen.
4.4. [X.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
4.5. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering in het incident toegewezen, in die zin dat de recht¬bank heeft bepaald dat [X.] binnen vier weken na de uitspraak van het vonnis tot een bedrag van € 1.071,- zekerheid in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven onherroepelijke bankgarantie dient te stellen voor de proceskosten waartoe hij veroordeeld zou kunnen worden. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat zich in het onderhavige geval geen van de in artikel 224 lid 2, aanhef en onder a, b, c en d Rv genoemde uitzonderings- situaties voordoet waarin een eisende partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland niet verplicht is tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten, zodat [X.] op verlangen van [Y.] gehouden is die zekerheid te stellen.
Tegen dit vonnis, dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, richten zich de grieven.
4.6. Het vonnis waarbij de rechtbank [X.] heeft veroordeeld tot zekerheidsstelling is een voorlopige maatregel ter zake van proceskosten die niet vooruitloopt op de eindbeslissing daaromtrent. Het vonnis waarvan beroep is derhalve een provisioneel vonnis waartegen op de voet van artikel 337 lid 1 Rv. hoger beroep openstaat, voordat het eindvonnis is gewezen. [X.] is derhalve ontvankelijk in het hoger beroep.
4.7.1. Met zijn eerste grief betoogt [X.] in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten tijde van het instellen van de vordering (9 oktober 2008) nog in Nederland woonde en dat artikel 224 Rv daarom niet van toepassing is. De omstandigheid dat hij ná het instellen van de vordering naar het buitenland is verhuisd doet daar volgens [X.] niet aan af.
4.7.2. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in die procedure veroordeeld zouden kunnen worden. Doel van de regeling is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde eisende partij het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft.
Mede gelet op deze ratio moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat een gedaagde partij niet alleen kan verlangen dat zekerheid wordt gesteld indien de eisende partij op het moment dat deze de vordering entameert in het buitenland woont, maar ook nog nadien, gedurende de procedure, indien en zodra de eisende partij naar het buitenland verhuist. Door een dergelijke verhuizing ontstaat immers alsnog de situatie waartegen artikel 224 Rv de gedaagde partij beoogt te beschermen, namelijk de moeilijkheden en risico’s die het verhalen van proceskosten in het buitenland mogelijk met zich meebrengt.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat een gedaagde partij, gelet op (de redactie van) lid 3 van genoemd artikel, bevoegd is, en dus niet verplicht, om vóór alle weren zekerheidstelling te vorderen. Ook later in de procedure kan de gedaagde partij zulks derhalve nog vorderen.
De stelling van [X.], dat bedoelde verplichting slechts bestaat indien en voor zover de eisende partij op het moment dat hij de dagvaarding laat uitbrengen in het buitenland woont, wordt derhalve verworpen.
4.8.1. Op grond van artikel 224 lid 2 Rv kan van de in het buitenland wonende eisende partij niet worden verlangd zekerheid te stellen indien:
dat voortvloeit uit een verdrag of uit een EG-verordening;
een veroordeling tot betaling van proceskosten op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, een verdrag of een EG-verordening ten uitvoer zal kunnen worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn;
daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd.
4.8.2. Met zijn eerste grief betoogt [X.] (voorts) dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich de onder a, b en d bedoelde uitzonderingssituaties niet voordoen.
Met zijn derde grief betoogt [X.] dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen en beslist, de onder c bedoelde uitzonderingssituatie van toepassing is.
4.8.3. Tussen partijen is op zich niet in geschil - en zulks terecht - dat ten aanzien van de republiek Indonesië geen internationaalrechtelijke bepalingen gelden waaruit zou voortvloeien dat geen verplichting tot zekerheidstelling bestaat of een proceskostenveroordeling in Indonesië ten uitvoer kan worden gelegd. [X.] heeft echter aangevoerd dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit, dat hij als zodanig EG-onderdaan is en dat hij net zo min als andere EG-onderdanen gehouden is zekerheid te stellen. Volgens [X.] doen zich daarom de hiervoor onder a en b bedoelde uitzonderingssituaties voor.
Het hof verwerpt dit standpunt. Artikel 224 Rv verbindt de verplichting tot zekerheidstelling immers - anders dan onder het tot 1 januari 2002 geldende recht (152 Rv oud) - uitdrukkelijk aan de woon-/verblijfplaats van de eisende partij. De nationaliteit van de eisende partij is daarbij niet van belang. In zoverre faalt de eerste grief.
4.8.4. Ten aanzien van de vraag of al dan niet aannemelijk is dat verhaal van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn (de onder c genoemde uitzonderingssituatie) overweegt het hof als volgt.
[Y.] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [X.] inkomsten in Nederland geniet bestaande uit zijn AOW-uitkering van € 985,- netto per maand en een aanvullend pensioen van € 86,- netto per maand.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank ten aanzien de hiervoor onder c bedoelde uitzondering overwogen dat niet valt uit te sluiten, gelet op de beperkingen die kleven aan het uitoefenen van verhaal op periodieke uitkeringen in verband met de beslagvrije voet, dat een eventueel verhaal zich over een langere periode zal uitstrekken en dat, gelet op de hoge leeftijd van [X.] (84), het risico bestaat dat (volledig) verhaal uiteindelijk niet mogelijk zal zijn. Daarom is volgens de rechtbank niet aan het vereiste van artikel 224 lid 2, aanhef en onder c Rv voldaan (rechtsoverweging 2.3 van het vonnis waarvan beroep).
4.8.5. De tegen dit oordeel gerichte derde grief slaagt. Daartoe overweegt het hof dat de mogelijkheden om de proceskosten op [X.] te verhalen tot het moment waarop hij naar Indonesië verhuisde ook slechts bestonden uit de aan hem verstrekte AOW-uitkering en zijn pensioen. Over andere verhaalsmogelijkheden, zoals een eigen woning of huisraad, beschikte [X.] niet, evenmin als hij daarover thans beschikt (punt 13 inleidende dagvaarding).
De ratio van artikel 224 Rv is, zoals hiervoor reeds aangegeven, te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt als gevolg van het feit dat een eisende partij niet (meer) in Nederland woont of gewoonlijk verblijft. Doel van de regeling is niet om een gedaagde partij ten aanzien van een buitenlandse eisende partij minder verhaalsrisico te laten lopen dan ten aanzien van een eisende partij die in Nederland woont of daar zijn gewone verblijfplaats heeft.
In het onderhavige geval is verhaal op [X.] als gevolg van zijn verhuizing naar het buitenland niet moeilijker geworden. De mogelijkheid om te verhalen op de AOW- en pensioenuitkering van [X.], welke uitkeringen in Nederland worden uitbetaald, is immers dezelfde gebleven, terwijl nimmer sprake is geweest van andere verhaalsobjecten.
Voorts wordt overwogen dat artikel 224 lid 2, aanhef en sub c Rv niet de eis stelt dat volledig verhaal van alle mogelijke proceskosten moet zijn gewaarborgd; voor toepassing van deze uitzondering is voldoende dat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal mogelijk zal zijn. In dit verband zij opgemerkt dat ook in het gewone geval dat een eisende partij in Nederland woont of daar zijn gewone verblijfplaats heeft niet steeds volledig verhaal van alle kosten mogelijk zal zijn, terwijl ook dan niet de eis kan worden gesteld dat zekerheid voor de proceskosten moet worden gesteld.
Tenslotte overweegt het hof in dit verband dat uit artikel 224 Rv niet volgt dat bij de vraag of al dan niet zekerheid kan worden verlangd rekening dient te worden gehouden met de leeftijd van de eisende partij en het mogelijke verhaalsrisico dat dit voor de wederpartij oplevert. Gezien de zojuist aan de orde gekomen feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof, anders dan de rechtbank heeft overwogen en beslist, in voldoende mate aannemelijk dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn, namelijk door middel beslaglegging op de AOW- en pensioen- uitkeringen van [X.]. Naar het oordeel van het hof doet zich daarom de hiervoor onder c bedoelde uitzonderingssituatie voor en mag van [X.] niet worden verlangd zekerheid te stellen.
4.9. Nu de derde grief slaagt, behoeft op de eerste grief, voor zover [X.] daarmee heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich de uitzondering bedoeld in artikel 224 lid 2, aanhef en onder d niet voordoet, niet nader te worden ingegaan.
Hetzelfde geldt voor de tweede grief van [X.], waarmee deze is opgekomen tegen de door de rechtbank bepaalde wijze waarop zekerheid diende te worden gesteld.
4.10. Gelet op het hiervoor overwogene zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd en zal de vordering tot zekerheidstelling alsnog worden afgewezen.
4.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [Y.] in de proceskosten van het incident in beide instanties worden veroordeeld.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vordering in het incident af;
veroordeelt [Y.] in de proceskosten van beide instanties, welke kosten aan de zijde van [X.] worden begroot op € 384,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 632,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep, op de voet van het bepaalde in artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Waaijers en Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 oktober 2009.