4.1. De vaststelling van de feiten door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep onder 3.1. is (op een kleine uitzondering na, die hierna in d en e zal worden aangepast) niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Het gaat – kort samengevat - om het volgende:
a. [X.], geboren op [geboortedatum] 1944, is op 15 juli 1999 op uitnodiging van zijn zwager als algemeen directeur in dienst getreden van het bedrijf van zijn zwager;
b. [X.] heeft met ingang van 1 december 1999 een “Hypotheek Opvang Polis” (hierna: “de polis”) bij Cardif afgesloten tegen het risico van arbeidsongeschiktheid;
c. in de op de polis van toepassing zijnde voorwaarden is in artikel 5 het volgende bepaald:
“Uitsluitingen
Geen recht op uitkering bestaat indien:
(…)
3. de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van psychologische, psychosociale of neuropsychiatrische aandoeningen, behalve het begin van belangrijke psychiatrische ziektebeelden zoals geestesstoornissen (psychosen exclusief borderlineproblematiek) en stemmingsstoornissen met uitgesproken op een geestesstoornis berustende kenmerken, d.w.z. met de aanduiding “psychotisch”(dus met uitzondering van de aanduidingen “atypisch, of “ernst: licht, matig” van DSM IV);”
d. [X.] heeft zich op 5 februari 2001 ziek gemeld. Op 9 februari 2001 is [X.] door zijn zwager op staande voet ontslagen. [X.] heeft dit ontslag aangevochten bij de kantonrechter die hem in augustus 2001 in het gelijk heeft gesteld;
e. op 16 oktober 2001 heeft [X.] bij Cardif een beroep gedaan op de polis. [X.] heeft daarbij een verklaring van zijn huisarts gevoegd van 12 oktober 2001 inhoudende:
“Als huisarts (…) deel ik u mede, dat hij vanaf 5/2/01 in de ziektewet zit, met diagnose depressie posttraumatische stressstoornis. (…) Nog steeds volledig arbeidsongeschikt, prognose is somber.” Cardif heeft de claim niet in behandeling genomen in verband met de eigen risicoperiode van 365 dagen;
f. in november 2001 is het bedrijf waar [X.] in dienst was failliet verklaard;
g. UWV GAK heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van [X.] met ingang van 4 februari 2002 vastgesteld op 80-100 %. Aan [X.] is een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend over een periode van vijf jaar;
h. op 18 februari 2002 heeft [X.] aan Cardif een schade-aangifteformulier arbeidsongeschiktheid gezonden. Daarin heeft [X.] bij oorzaken arbeidsongeschiktheid ingevuld: “fysieke en psychische/depressie-beperkingen waardoor 100 % afgekeurd door GAK-arts voor WAO. Nadere in-formatie bij Dr. [Y.]-arts.”
i. op verzoek van Cardif heeft de huisarts van [X.], [Y.], op 22 maart 2002 het “Formulier Huisarts arbeidsongeschiktheid” ingevuld en geretourneerd aan Cardif. Daarin heeft [Y.] als diagnose genoteerd: “Depressie met vitale kenmerken coxartrose rechts. Pijn + beperkingen bewegingsapparaat”. Als prognose heeft [Y.] genoteerd: “slecht. Voorlopig geen uitzicht op herstel”.
j. bij brief van 5 april 2002 heeft Cardif uitkering geweigerd. In die brief schrijft Cardif:
“(…)
Uit de WAO-rapportage van het GAK d.d. 29 november 2001 is gebleken dat de psychische klachten op de voorgrond staan. De hoofddiagnose die door het GAK gesteld is, is post traumatische stress stoornis (8P620).
Artikel 5.3 Uitsluitingen, van bijzondere bepalingen inzake ziekte en arbeidsongeschiktheid van de algemene verzekeringen bepaalt dat geen recht op uitkering bestaat indien:
“de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van psychologische, psychosociale of neuropsychiatrische ziektebeelden zoals geestesstoornissen (psychosen exclusief borderline problematiek) en stemmingsstoornissen met uitgesproken op een geestesstoornis berustende kenmerken, d.w.z. met de aanduiding “psychotisch” (dus met uitzondering van de aanduidingen “atypisch”, of “ernst:licht, matig” van DSM IV). Op grond van het bovenstaande vervalt voor u het recht op uitkering.(…)”
k. bij brief van 25 april 2002 heeft [X.] bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, aangegeven dat de WAO-rapportage waarop Cardif zich baseert niet alle punten van zijn ziektebeeld bevat en verzocht om keuring door een onafhankelijke (verzekerings)geneeskundige arts. Cardif heeft bij brief van 20 juni 2002 laten weten niet de gevraagde keuring te laten verrichten;
l. bij brief van 19 september 2002 heeft de toenmalige gemachtigde van [X.], mr. J.C. Nelemans van DAS Rechtsbijstand, formeel bezwaar gemaakt tegen de weigering van Cardif om uit te keren. Daarbij is Cardif verzocht haar verplichtingen uit hoofde van de polis binnen veertien dagen na te komen bij gebreke waarvan namens [X.] aanspraak werd gemaakt op de wettelijke rente vanaf 14 dagen na 19 september 2002 voorzover Cardif niet reeds eerder wettelijke rente verschuldigd zou zijn;
m. [X.] heeft op 19 november 2002 zijn woonboerderij die hij op 22 augustus 2002 te koop had gezet, verkocht voor
€ 417.500,--;
n. bij brief van 3 december 2002 heeft mr. Nelemans Cardif gewezen op het onjuiste citaat van artikel 5.3 van de polisvoorwaarden in de brief van Cardif van 5 april 2002 en verzocht om een orthopedisch onderzoek van [X.];
o. op 28 januari 2004 heeft de orhopeed Dr. [Z.] [X.] onderzocht. In zijn rapport van 11 februari 2004 schrijft [Z.] dat de klachten van [X.] niet orthopedisch onderbouwd kunnen worden;
p. bij brief van 14 april 2004 heeft Cardif medegedeeld dat uit dit orthopedisch rapport is gebleken dat de klachten niet medisch objectiveerbaar zijn en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen;
q. in het najaar van 2005 heeft mr. Sindram de behartiging van de belangen van [X.] overgenomen van DAS Rechtsbijstand. Bij brief van 25 oktober 2005 heeft mr. Sindram Cardif nogmaals gewezen op de onjuiste weergave en interpretatie van art. 5.3 van de polisvoorwaarden. Mr. Sindram schrijft vervolgens: “Dat valt te betreuren, want de juiste interpretatie van artikel 5.3 is in deze zaak van eminent belang. Immers, indien aangenomen kan worden dat de arbeidsongeschiktheid van cliënt het gevolg was van het begin van een belangrijk psychiatrisch ziektebeeld, zoals hierboven beschreven, komt hij mogelijk wél in aanmerking voor een uitkering. (…) … acht ik aanvullend psychiatrisch onderzoek noodzakelijk….” Mr. Sindram heeft verder aangekondigd [X.] op korte termijn een psychiatrisch onderzoek te laten ondergaan in welk verband mr. Sindram Cardif uitnodigde tot overleg omtrent de persoon van de deskundige en omtrent de aan deze te stellen vragen. Ook vroeg mr. Sindram of Cardif bereid was de kosten van dit onderzoek te dragen;
r. in reactie hierop heeft Cardif laten weten niet bereid te zijn een keuring te laten verrichten en ook niet om de kosten van een eventueel psychiatrisch onderzoek te dragen;
s. op 3 juli 2006 heeft de psychiater prof. Dr. [A.] [X.] onderzocht. In zijn rapport van 13 juli 2006 concludeert [A.] dat de arbeidsongeschiktheid van [X.] het gevolg was van primair psychiatrische klachten en stoornissen en dat in 2001, na het ontslag van [X.], sprake moet zijn geweest van een ernstige depressieve stoornis;
t. bij brief van 2 oktober 2006 heeft Cardif [X.] medegedeeld alsnog tot uitkering over te gaan. Cardif heeft eerst een bedrag van € 81.662,35 betaald, welk bedrag bestond uit 55 maandelijkse termijnen van elk € 1.484,77 over de periode 4/2/02-4/9/06. In totaal heeft Cardif het maximaal verzekerd bedrag van € 91.000,-- betaald;
u. bij brief van 17 november 2006 heeft [X.] Cardif aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die hij lijdt en nog zal lijden als gevolg van de jarenlange betalingsweigering. Daarbij werd onder meer aanspraak gemaakt op
€ 9.143,41 aan wettelijke rente over de periode van 4 februari 2002 tot 1 oktober 2006;
v. in reactie daarop heeft Cardif laten weten dat zij niet eerder dan 8 augustus 2006, de datum van ontvangst van het onder s. genoemde psychiatrisch rapport, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Volgens Cardif was zij daarom slechts wettelijke rente verschuldigd over de periode 8 augustus 2006 tot en met 1 oktober 2006.